Wieteke van Dort was het boegbeeld van veel Indische Nederlanders

Het voorheen zo pikzwarte pruikje van Tante Lien was intussen grijs geworden. Maar verder waren ze goeddeels dezelfde gebleven: de actrice Wieteke van Dort en de welbespraakte tante in sarong die ze vijftig jaar lang met zo veel succes heeft gespeeld. Eerst op de televisie en in latere jaren vooral op evenementen buiten het reguliere theatercircuit – voor een trouw publiek dat zich dankbaar kwam laven aan de Indische geuren en kleuren die ze met haar verhalen en liedjes wist op te roepen. En daarnaast was ze ook nog bekend als de Deftige Dame, het snoezig ogende juffertje dat begin jaren zeventig stoute windjes liet in De Stratemakeropzeeshow, met giecheltjes die haar deftigheid wonderwel in twijfel trokken. Als vast gezicht in Het klokhuis. En, afgelopen jaar, als goedwillend spokende oma in de Nederlandse romkom Verliefd op Bali van regisseur Johan Nijenhuis.

Wieteke van Dort is maandag overleden, 81 jaar oud, een week nadat haar echtgenoot Theo Moody stierf.

Dromerige Aagje

Nederlands-Indië lag haar na aan het hart. Ze werd ‘als witte indo’, zoals ze zelf zei, in 1943 geboren in Soerabaja, als dochter van een suikerfabrikant. Toen diens bedrijf in 1957 door het Indonesische bewind werd genationaliseerd, verhuisde het gezin naar Den Haag – de stad die ze vele jaren later, op tekst van Willem Wilmink, zou bezingen als ‘de weduwe van Indië’.

Een jaar na de repatriëring stond Wieteke van Dort, als vijftienjarige lyceumleerlinge, voor het eerst in de krant – betiteld als „de jongste dichteres van Nederland”. Ongevraagd had ze een stapeltje gedichten opgestuurd naar uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. En onverwijld besloot men daar dat haar verzen goed genoeg waren om er een bundel van te maken. De kritieken liepen uiteen. „Dat ze talent heeft, lijkt me onbetwistbaar”, aldus het dagblad De Tijd. „Dat ze het nu reeds weet uit te buiten, is echter te veel gezegd.” Ook zelf gaf ze later toe dat haar poëzie destijds nog te pril was voor publicatie: „Ze hadden het nooit moeten uitgeven.”

Op school hield ze zich verder bezig met de schoolkrant en het schooltoneel. Het toneelspelen hield haar vooralsnog het meest bezig. „Wieteke van Dort is een comédienne die wat in haar mars heeft”, oordeelde de Haagse krant Het Vaderland. „Zij oogstte heel wat succes.” Geen wonder dat ze daarna naar de toneelschool ging. Maar na twee jaar werd ze weggestuurd wegens ‘onvoldoende talent’. In plaats van de studie bood toneelleider Erik Vos haar een contract aan bij zijn gezelschap Arena/De Nieuwe Komedie. Daar viel ze onder meer op in een ongepolijste versie van Romeo & Julia. „Wieteke van Dort slaagt erin Julia te spelen als een kind dat door haar hartstocht overrompeld wordt en daar met kinderlijke koppigheid de consequenties van trekt”, oordeelde het Algemeen Handelsblad.

Vijf jaar lang bleef ze bij Arena, onderbroken door één seizoen bij de cabaretgroep van Wim Kan. Tot ze trouwde en niet meer ’s avonds wilde werken: „Ik ben altijd ingesteld geweest op trouwen en kinderen krijgen”, zei ze in het AD. Die beslissing schiep wel veel ruimte om overdag in tv-producties te werken. Zo speelde Wieteke van Dort in 1968-1969 een hoofdrol in twee jeugdseries tegelijk: de titelrol in een tv-bewerking van Pinokkio en de ietwat dromerige Aagje in de veelbekeken serie Oebele, die vier seizoenen lang voortduurde. Aagje betekende haar eerste grote bekendheid.

Solidair met kinderen

Daarop volgde, twee seizoenen lang, de ondeugende Stratemakeropzeeshow die haar populariteit des te groter maakte. Samen met Joost Prinsen en Aart Staartjes speelde ze alle scènetjes en zong alle liedjes. Het programma, dat zich doorgaans solidair toonde met de kijkende kinderen, was om zijn openhartigheid berucht in behoudende kringen („VARA leert kinderen schuttingwoorden!”, aldus De Telegraaf) en geliefd bij meer vooruitstrevende opvoeders. Het werd eind jaren zeventig opgevolgd door J.J. de Bom / vh De Kindervriend, dat in bijna alle opzichten vergelijkbaar was: dezelfde spelers, dezelfde schrijvers en dezelfde mentaliteit.

In 1972, in een sketch voor De Stratemakeropzeeshow, leek het Wieteke van Dort een leuk idee de Indische tongval te hanteren waarmee ze haar collega’s tijdens repetities al zo vaak aan het lachen had gemaakt. Prompt werd ze na de uitzending gebeld door een Indische gezelligheidsvereniging – of ze dat nog eens over wilde doen op een aanstaande feestavond. In allerijl stelde ze toen een programmaatje samen en noemde zich Adeline Multatula-van Dommelen, kortweg Tante Lien. In die gedaante groeide ze uit tot boegbeeld van veel Indische Nederlanders. Ook verscheen ze nog een paar keer in een eigen tv-programma, getiteld De Late Late Lien Show.

Soms werd haar verweten dat ze de Indische Nederlanders belachelijk maakte. „Ik vind dat ik ten opzichte van deze mensen een grote verantwoordelijkheid draag”, reageerde ze in NRC Handelsblad. „Voortdurend moet ik op mijn hoede zijn, of ik niet iemand kwets, of ik niet te veel overtuigd raak van mijn eigen succes, of ik nog wel eerlijk ben, en of er misschien een kern van waarheid in de kritiek zit. Wat ik doe, is méér dan alleen maar optreden. Het biedt troost, en voor sommigen heeft het zelfs een therapeutische waarde. Daar mag je dus nooit, nóóit te licht aan tillen.”