Een hottentottententententoonstelling is er nooit geweest, zelfs niet in ons Koloniaal Instituut. De hottentotten, die achteraf Khoikhoi bleken te heten, woonden in hutten, niet in tenten. Van de hutten is ook geen expositie gehouden.
Hottentottententententoonstelling is de vernederlandsing van een grap in de Hamburger Freie Presse die in 1897 de spot dreef met de Duitse gewoonte om extreem lange woorden te breien. Donaudampfschifffahrtgesellschaft. De grap bevatte woorden als Hottentottenstottertrottel en de Zutphensche Courant maakte er in augustus 1907 de tentententoonstelling van.
De Hamburgse grap was niet nieuw, in 1884 hadden de Fliegende Blätter al scherts bedreven met het woord Hottentotten-Potentaten-Tanten-Attentäter. Dat was om het bewijs te leveren dat Duitsers net zoveel gevoel voor humor hadden als Fransen.
Vandaag is van belang dat ‘hottentottententententoonstelling’ tien lettergrepen bevat en in ongeveer 2,5 seconden wordt uitgesproken. Daaruit volgt dat een Nederlandse lettergreep zo’n 0,25 seconde duurt. Wie weet dat de geluidssnelheid 340 m/s is rekent makkelijk uit dat de echo van een spreker die 85 meter van een geluidweerkaatsende muur ‘tentoonstelling’ schreeuwt met nét genoeg vertraging bij hem terugkeert om de laatste twee lettergrepen van de echo los van het directe geschreeuw aan te leveren. Dus: ‘stelling’. Is de afstand 128 meter dan krijgt hij ‘toonstelling’ los terug, dus drie lettergrepen.
Getoeter van schepen
Tot zover de basiskennis echo’s beluisteren. Niet dat er hier nog veel echo’s worden gehoord. Een mini-enquête leerde dat bosranden wel eens geluid weerkaatsen en dat het getoeter van de schepen op de Waal soms terugkomt. Daar bleef het bij. De reflecties in tunnels leveren eerder ‘nagalm’ op dan echte echo’s, zegt een deskundige. De hier veel geciteerde Marcel Minnaert (1893-1970) gaf in deel twee van De natuurkunde van ’t vrije veld (1939) een opsomming van Nederlandse plaatsen met echo’s maar had die niet zelf bezocht. In de bergen zijn mooie echo’s, wist Minnaert, maar hier zijn ze zeldzaam. Wel deed hij een middel aan de hand om echo’s op te sporen: je moest twee planken van 140 bij 15 cm hard tegen elkaar slaan, dan ontstond een ‘vervaarlijke korte slag’ en die deed de rest.
„Die twee planken noemen Italianen een clappatore”, zegt akoesticus Evert de Ruiter. „Tegenwoordig gebruiken we liever een startpistool. Of rotjes, dat gaat ook.”
De Ruiter deed veel onderzoek aan ruimteakoestiek. Zijn naam dook op toen deze week uit nostalgische overwegingen wat naspeuring werd gedaan naar het lot van de vermaarde Apeldoornse echoput die decennialang scholieren vermaakte. Sinds hij in 1977 voor publiek werd gesloten hoor je er niets meer over. Ja, er is een gelegenheid waar je warm kunt eten die ‘De Echoput’ heet.
Hoe is het met de ouwe put? Wel, hij staat nog recht overeind, alive and kicking. Hoogstens klinkt zijn echo wat minder dan vroeger omdat-ie is drooggevallen. Dat bleek toen De Ruiter er in 2007 voor zijn akoestisch onderzoek een videocamera in liet zakken. „Er liggen een stuk touw op de bodem en wat ondefinieerbare objecten.” Maar het stenen metselwerk is nog in goede conditie. Van verzakkingen is geen sprake.
Paarden, troepen en andere reizigers
De echoput is een waterput die in de Napoleontische tijd, tussen 1809 en 1811, langs de weg bij Hoog Soeren werd aangelegd voor de watervoorziening van paarden, troepen en andere reizigers. In de zandige stuwwal bleek het grondwater dieper te zitten dan was verwacht. Dat vertraagde de bouw maar leverde een mooie echo op.
Met zijn diepte van 62 meter kan de put krap twee losse lettergrepen naleveren, net genoeg voor het ‘wezel’ uit de klassieke echovraag ‘Hoe heet de burgemeester van Wezel?’ De liefhebber hoort er graag ‘ezel’ in en misschien hoort hij dat ook wel echt want echo’s staan bekend om hun consonantverlies. Medeklinkers worden slecht doorgegeven.
In zijn verslag voor het Nederlands Akoestisch Genootschap gaf Evert de Ruiter voorbeelden van andere echovragen. De eieren van ‘Wat eet de koning van Beieren’ zijn ook klassiek, ze worden al in 1916 genoemd. Moderner zijn natuurlijk de zelfbedachte vragen van Rudy Kousbroek die met ‘Wie zijn het die niet kunnen zoenen’ en ‘Om welke vogels moet je huilen’ aantoonde dat ook wij in Holland gevoel voor humor hebben.
Het allerklassiekst, om het zo eens te zeggen, is de vraag naar de naam van de burgemeester van Wezel. Het is een Duitse vraag en hij wordt in allerlei varianten al meer dan twee eeuwen gesteld, leert Google Books. ‘Wie heisst der Bürgermeister von Wesel?’ heet het vaak. Of: ‘Was ist der Bürgermeister von Oberwesel?’ Dat laatste is beter want de vraag verwijst inderdaad naar het stadje Oberwesel aan de Rijn. Dat ligt een paar kilometer van de Loreley-rots die al in de Middeleeuwen vermaard was om haar prachtige echo. Schippers van passerende passagiersschepen gebruikten trompetten en waldhoorns om de echo te laten klinken. Of ze riepen ‘Hollah’ of wat anders. Maar in 1819 komt de literatuur opeens met een ‘Burgemeister von Wesel’ op de proppen.
Wat was er toch met die burgemeester? Dat weet niemand, maar deze week dook opeens een stuk op dat een clou kan bevatten. Het is de beschrijving van een Rijnreis in juli 1812. Weer wordt er vanaf een schip geschreeuwd. Citaat: Was ist, rieff der Schiffstross, der N. von Oberwesel? Esel, rief Lurley zurück, und es ward ihm lauter Beyfall zu Theil. Het gaat om die N. en om de luide bijval. N. werd belachelijk gemaakt. Was hij de burgemeester? Had hij iets stoms gedaan? Bedenk dat Oberwesel tussen 1794 en 1814 door de Fransen bezet werd gehouden. Was N. fout geweest? We wachten af.