Piepend zwaait het zware luik in de vloer van het tuincafé open en dan daalt Eric Mulder de trap af, het kelderdepot in. „Dit zijn de speren die we nog hebben liggen”, zegt de honorair conservator van museum Natura Docet in Denekamp. Naast rijen kasten ligt op de betonvloer een twintigtal exemplaren. Sommige zijn van dun bamboe, eentje heeft een ijzeren lanspunt. Twee ruim 2,5 meter lange speren vallen wat uit de toon: ze zijn gemaakt uit één stuk donker palmhout en de uiteinden hebben een opvallende, driehoekige dwarsdoorsnede.
Hij zegt: „Dit zouden ze wel eens kunnen zijn.”
Speren worden al jaren niet meer tentoongesteld, omdat Natura Docet niet langer aan volkenkunde doet, zegt Mulder. Maar een groot deel van de vorige eeuw waren ze deel van de etnografische collectie van het Twentse natuurmuseum. Hun komst haalde zelfs de krant. „Indiaanse speren voor Natura Docet. Voorwerpen met gruwelijke geschiedenis”, kopte Tubantia toen ze in 1952 geschonken werden. De schenker was Shell-ingenieur J.J. Augusteijn, die de speren had overgehouden aan een jarenlange stationering in Ecuador. In een begeleidend briefje schreef hij:
2 speren afkomstig uit Ecuador (Z.-Am) van een kleine indianenstam, Auca’s of Aushiri’s genaamd die in het oerwoud van oostelijk Ecuador tussen de rivieren Napo en Curaray leven. Ze vermijden alle contact met de beschaving en trachten alle indringers in hun gebied te doden. Op Eerste Kerstdag 1949 waren in een kamp in dit gebied van de Shell Company of Ecuador alleen een kok en een schildwacht achtergebleven. Door zorgeloosheid hadden beiden hun vuurwapen niet bij de hand. Ze werden door de Auca’s overvallen en gedood. Het lichaam van de kok werd teruggevonden met niet minder dan 18 speren erin. Deze twee zijn van dit aantal afkomstig.
Het roept de nodige vragen op. In wat voor strijd was ‘de Koninklijke’ in Ecuador verwikkeld? Wie waren die Auca’s? Waarom doodden ze twee mensen in het Shell-kamp? En wat wil het museum nog met de moordwapens?
„Misschien kunnen we ze teruggeven. Dan worden we net zo progressief als Naturalis”, zegt Mulder, verwijzend naar het Leidse museum, dat vorig jaar een verzoek om restitutie van roofkunst kreeg uit Indonesië. „Als de ambassadeur van Ecuador ze hier komt ophalen, halen we misschien weer eens Tubantia.”
Mulder zegt het half als grap, maar naar wie zouden de speren terug kúnnen? Antwoorden op deze en andere vragen vond NRC in archieven op drie continenten, in oude documenten, reiskronieken en bij ooggetuigen en nabestaanden in Europa, Ecuador en de VS.
Het verhaal achter de twee speren laat zien hoe een westerse oliemaatschappij vlak onder de evenaar op fel verzet stuit van een geïsoleerd inheems volk. Hoe Shell, terwijl in Afrika en Azië net de tweede dekolonisatiegolf aanzwelt, tien jaar lang een ‘stille oorlog’ uitvecht in een nieuw overzees wingewest. Een strijd waarbij het geweld niet alleen van de indianen, maar óók van de oliemaatschappij komt. Tot op de dag van vandaag wordt in het woud gerept over bombardementen door ‘la compañia Shell’.
Nu een opwarmende planeet moet afkicken van zijn olieverslaving, is dit een hoogst actueel verhaal. De Amazone is als koolstofdepot een even kwetsbare als cruciale schakel in de strijd tegen klimaatverandering. Haar inheemse bewoners worden tegenwoordig omarmd als de beste beschermers van het woud. En driekwart eeuw geleden verzette enkelen van hen zich blijkbaar al fel tegen een van de machtigste fossiele bedrijven ter wereld.
1 Shell vestigt een stadje
Om sporen van Shell in Ecuador te vinden, volstaat een blik op de kaart. Aan de oostelijke uitlopers van de Andes, het gebergte dat het Zuid-Amerikaanse continent in tweeën splijt, ligt een plaatsje met de naam Shell. Vanuit de hooggelegen hoofdstad Quito is het vijf uur rijden, eerst langs besneeuwde bergtoppen en snurkende vulkanen, en daarna nog één uur slingerend afdalen door nevelwoud, bergtunnels en langs watervallen.
In een bocht van junglerivier Pastaza doemt dan het stadje Mera op en vijf minuten verderop Shell. Aan de ingang van het plaatsje staat een welkomstbord: een geel vliegtuigje en de slogan ‘Waar het leven ontstaat’. Er wonen slechts tienduizend mensen, maar Shell-Mera staat op elke kaart prominent aangegeven dankzij het Aero-puerto Río Amazonas, een militaire luchtmachtbasis. Om de hoek ligt het dorpsplein rond een metershoge pyloon met daarop een knalgeel eenmotorig vliegtuigje.
Shell, het stadje, dankt zijn hele bestaan aan zijn vliegveld. De 1.400 meter lange landingsbaan is het eerste dat Shell aanlegt na het in 1937 verwerven van een concessie van 10 miljoen hectare in het Amazonebassin. Vijf jaar lang mag ze olie gaan zoeken in dit uitgestrekte gebied, dat Ecuador de ‘Oriente’ noemt. Een goed vliegveld is onmisbaar.
„Toen mijn ouders hier in de jaren veertig kwamen, was er de landingsbaan en verder weinig”, vertelt Olga Quiñones (82) in de lobby van haar hotel Esmeraldita, dat al tachtig jaar van haar familie is. „Je moest hier per ezel naartoe. De meeste huizen hadden daken van palmbladeren.”
Ze herinnert zich, een mensenleven later, dat ze met blonde kindjes van Shell-employees in de klas zat. Op een basisschool met de veelzeggende naam ‘Doce de Octubre’: op 12 oktober 1492 arriveerde Columbus in de Caraïben. Shell zal ruim vier eeuwen na zijn ‘ontdekking’ eenzelfde koloniale pioniersmentaliteit in de jungle aanwakkeren.
2 Shell betreedt het woud
Zodra het vliegveld in 1939 aangelegd is, wordt op het Londense hoofdkantoor de Shell Company of Ecuador Ltd. opgericht. Bij de bekendmaking van die dochtermaatschappij melden Nederlandse kranten – op gezag van Shell zelf – dat het concessiegebied „volkomen onbekend terrein is”, „waar nog nooit een blanke een voet gezet heeft” en dat de „expeditie van Shell het eerste contact legde tusschen verscheidene Indiaansche stammen”.
Het uitgestrekte gebied mag dan ‘onbekend’ zijn; onbewoond is het niet. Dat ondervindt het oliebedrijf gelijk aan den lijve, als in oktober 1940 twee van haar geologen het woud intrekken. Deze J.U. Kappeler en E. Rod schrijven naderhand in een intern rapport „dat het onderzochte gebied […] bewoond wordt door de woeste Indianenstam van de Aushiri’s (Auca’s), die beschouwd kunnen worden als de wildste Indianen in Ecuador, daar zij al een hele lange tijd geen contact hebben gehad met de beschaving of met andere stammen.”
Ze hadden al gehoord over een recente aanval van deze stam op een haciënda, schrijven ze. Kappeler en Red merken dat de Yumbo-inheemsen die hen vergezellen als woudgidsen „zeer huiverachtig” zijn het gebied te betreden. Terecht, blijkt: ondanks „voorzorgsmaatregelen tijdens de hele trip” wordt E. Rod mikpunt van een regen Auca-speren. Bij het afslaan van die aanval raakt een van de ingehuurde lokale krachten zwaargewond. Rod moet in de rivier springen om zich zwemmend uit de voeten te maken. Als de Shell-mannen een paar dagen later terugkeren, is hun kamp met de grond gelijk gemaakt.
Juist in het gebied waar deze eerste confrontaties plaatsvinden, koestert de maatschappij dan de meeste hoop olie te vinden. Na Shell-Mera moet hier een tweede uitvalsbasis komen, dieper in de jungle en lagergelegen. Er wordt een landingsbaan aangelegd naast een nederzetting van houten huizen. In de loop van 1941 gaat dit oliekamp Arajuno in bedrijf. Het krijgt al snel de bijnaam ‘Parel van het Oerwoud’: eerder nog dan in Quito hebben de straten er riolering.
Het is de slechtst denkbare plek voor een kamp. Arajuno ligt dicht aan de linkeroever van de grote rivier Curaray en het hele gebied tussen deze oever en de rechteroever van de honderden kilometers noordelijker stromende Napo zien de Auca’s als hun territorium, dat ze fel verdedigen. Dat deden ze eind negentiende eeuw al, toen rubbertappers hun woud introkken – en dat zijn ze nu weer van plan.
Verscheidene Shell-expedities worden die eerste jaren aangevallen, staat in rapportages die de geologen naar Europa terugsturen en die Shell zelf nooit openbaar zal maken. In januari 1942 voert een groep Auca’s een gewapende aanval uit, waarbij ze drie lokale medewerkers doden en machetes stelen. Zulke kapmessen zijn voor het volk, dat door zijn isolement praktisch nog in de steentijd leeft, een waardevolle buit. Na een nieuwe aanval zal het Ecuadoriaanse leger enkele tientallen manschappen sturen om de Shell-expedities te escorteren. Nabij olieveld Villano 1 zal het leger een kleine kazerne openen.
Een Shell-vliegtuig in de Oriente. De Zweedse avonturier Rolf Blomberg nam deel aan en fotografeerde Shell-expedities met zijn Hasselblad-camera.
Foto Archivo Blombverg, Archivo Blombverg
Bij hun expedities vertrouwen de oliewerkers het meest op inheemse gidsen. Die kennen het woud veel beter dan de ingevlogen militairen. Zij herkennen de jagerspaden van de Auca’s of merken het als er in een gebied ineens minder wilde dieren voortkomen: dan is er recent gejaagd. In 1944 beschrijft Shell-geoloog H.E. Parsons hoe hij „vers geplukte kalkoenveren met de stroom [ziet] meedrijven”. In combinatie met voetafdrukken rond een hutje van palmbladeren biedt dat hem „bewijs dat we in het thuisterritorium van die wilden waren”.
Als gidsen kiest Shell het liefst voor Jivaro’s. Terwijl andere inheemsen geïntimideerd zijn door de Auca’s en soms weigeren dieper het bos in te trekken of halverwege een expeditie de benen nemen, zijn de Jivaro’s onverschrokken. Zij worden ‘koppensnellers’ genoemd, omdat ze hun vijanden onthoofden, de schedels inkoken en villen om er een amulet van te maken, dat ze om hun nek dragen.
Ook met de Jivaro’s blijven de Shell-medewerkers zich constant doelwit voelen. „De Auca-indianen hebben zich nog niet vertoond”, schrijft bijvoorbeeld de Zwitserse geoloog Karl Theodor Goldschmid in zijn dagboek over een expeditie dwars door het concessiegebied, in de eerste helft van 1943. „Niettemin hebben we vanaf heden ’s nachts wachters, zijn er tien geweren uitgedeeld, en slaap ik met een revolver onder mijn kussen.”
Terwijl op andere continenten de Tweede Wereldoorlog woedt, verandert dit uithoekje van Zuid-Amerika óók in een strijdveld. De speeraanvallen op Arajuno, op andere boorposten en op haciënda’s in de streek blijven de hele eerste helft van de jaren veertig doorgaan. De verzetsstrijd van de Auca’s is pas net begonnen.
3 Shell krijgt een luchtmacht
Als in augustus 1945 de wereldoorlog eindigt, luidt dat een nieuwe fase in voor Shell in Ecuador. Er is nog geen commercieel winbare olie aangetroffen, maar de maatschappij houdt hoop die te vinden, vooral in het afgelegen Tiputuni-veld, in het uiterste oosten van de concessie. Om dit en andere veelbelovende velden te exploreren zijn meer vliegtuigen en piloten nodig. Alles moet worden ingevlogen: van de zwaarste boortorens tot dagelijkse proviand voor de werknemers.
Vliegtuigen en piloten waren tijdens de oorlog schaars, maar na de Japanse capitulatie komt er een vloot aan toestellen en een peloton Amerikaanse en Britse piloten vrij, die dienden als oorlogsvliegers. Er gaan fors meer toestellen naar de jungle. Kortom: Shell krijgt een luchtmachtje.
Bevelvoerder wordt in 1945 de Amerikaanse luchtmachtveteraan captain Carroll Lee Johns. Aan The Petroleum Engineer vertelt hij in oktober 1947 over zijn eerste twee tropenjaren in Ecuador. C.L. Johns legt de bezoekende correspondent van het Amerikaanse olievakblad uit hoe Shell voet aan de grond krijgt in de meest afgelegen delen van het woud.
Dat gaat als volgt. Eerst sturen ze kleine wendbare amfibievliegtuigjes die op een zandbank kunnen landen. Deze zetten werklui af, die een landingsbaan aanleggen. Tot die tijd worden zij bevoorraad door met parachutes materiaal, proviand en zelfs schapen en varkens te droppen. Zodra de baan is uitgekapt kunnen zwaardere vrachttoestellen landen en begint het echte werk.
De piloten laven zich in Zuid-Amerika aan de spanning die ze kennen uit de oorlog. Ze laveren tussen bergtoppen, landen in enorme plensbuien en navigeren aan de hand van opvallende boomtoppen of rivierbochten. „Er is in het hele Ecuadoriaanse avontuur een onmiskenbare acceptatie van en zelfs plezier in het nemen van risico’s omwille van de risico’s”, schrijft de Britse luchtvaartjournalist Hugh Scanlan in zijn boek Winged Shell (1987). „Alsof de adrenalinekick van het oorlogsvliegen nog steeds gezocht wordt in vredestijd.”
En de dreiging van de Auca’s voert de adrenaline verder op. In zijn interview vertelt Johns over „de aanzienlijke moeilijkheden die Shell ondervindt bij het aanleggen van deze junglekampen door de sporadische aanvallen van een koppensnellende indianenstam die hen regelmatig aanvalt. Er lijkt weinig kans op vriendelijke banden met deze lui, want ze komen alleen het woud uit om aan te vallen. Ze gebruiken speren met weerhaken als hun belangrijkste wapen, handelen snel en verdwijnen meteen weer het bos in als ze klaar zijn.”
4 De manager en de avonturier
Niet alleen piloten van Shells luchtmacht zijn gevormd in de Tweede Wereldoorlog. G.A.A. Middelberg, bijvoorbeeld, is een Shell-employee die als KNIL-reservist in een Japans interneringskamp op Java komt, waaruit hij pas na de capitulatie vrijkomt. Deze oorlogs-, jungle- en kampervaring geven Middelberg blijkbaar het ideale cv om Shells vastgelopen zoektocht in de Amazone vlot te trekken. In 1947 stuurt zijn werkgever hem als manager naar Quito. Shell gaat nog één laatste poging doen om olie te vinden in de Oriente en deelt zijn concessie vanaf 1948 met een voormalig concurrent, Standard uit de VS.
Rond diezelfde tijd komt in Ecuador ook Rolf Blomberg aan, een Zweedse ontdekkingsreiziger, freelancejournalist, bioloog, fotograaf en filmmaker. Blomberg doet Shell een voorstel: als ze hem een vliegtuig ter beschikking geven, wil hij wel een ultieme poging doen om contact met de Auca’s te leggen.
April 1949 vliegt Blomberg uit Shell-Mera in gezelschap van een Colombiaan, een Amerikaanse zendeling en een groep Yumbo-indianen de jungle in, op zoek naar de ‘naakte wilden’. Die komen ze tegen wanneer ze in hun boot van licht balsahout de Nushiño afvaren. Maar tot vreedzaam contact komt het niet: de Auca’s werpen speren op hen af, waarna de westerlingen hen met geweerschoten en een staaf dynamiet weten weg te jagen.
Blomberg schrijft bij terugkomst in Quito een boek over zijn expeditie, onder de Zweedse titel Vildar (‘Wilden’). Aan het slot van dit ronkende reisverslag neemt hij een brief op die hij op 6 juli 1949 aan G.A.A. Middelberg schrijft, met een stoutmoedig voorstel. Na veel mensen gesproken te hebben en na zijn expeditie door Auca-territorium heeft Blomberg ontdekt dat alle aanvallen van de afgelopen tien jaar gepleegd zijn door slechts één groep Auca’s, geleid door ene Muipa. „Als Muipa gevangen zou worden genomen, zou deze hele geterroriseerde regio worden bevrijd van een bloeddorstige jungle-gangster”, schrijft Blomberg. Eenmaal gevangengenomen zou hij de Auca-voorman naar de hoofdstad brengen.
Blombergs noemt daarna het vriendelijke antwoord dat Middelberg hem zou terugsturen. „Dank voor uw brief van 6 juli, waarin u voorstelt om nog een expeditie te organiseren om een einde te maken aan de ‘Aucapest’ in de Oriente”, schrijft de Shell-manager. Maar zonder toestemming van de bazen in Londen kan hij er niet op ingaan.
Blomberg was een avonturier en bulkte niet van het geld. „Tijdens elke reis was hij al bezig de volgende te bekostigen”, legt zijn dochter Marcela uit in het Archivo Blomberg in Quito, een privéarchief waarmee ze de nagedachtenis aan haar vaders leven en werk warm houdt. Blomberg zette zich later in voor de inheemse culturen. Wist zijn dochter van zijn voorstel om Muipa te kidnappen? Nee, ze hoort het voor het eerst, en antwoordt geschrokken: „Ik ben heel blij dat die missie niet is doorgegaan.”
5 Muipa, de krijgsheer
De Auca’s vallen niet alleen elke binnendringer aan, ze voeren ook onderling volop oorlog. Onontwarbare geweldketens van moordpartijen, vrouwenroof, kidnappings en vergelding. De vetes kunnen jaren voortslepen, maar hebben lange tijd één constante: krijgsheer Muipa wint elke slag.
Shells plaaggeest moet ergens rond 1910 geboren zijn in een grote clan, die uit elkaar valt na de komst van rubbertappers in het gebied. Muipa en zijn broer Iteka trekken het bos in en ontwikkelen zich als pubers al tot gevreesde krijgers, die voor zichzelf meerdere vrouwen opeisen. Ze zijn groot, sterk en vooral Muipa heeft enorme voeten, wil de overlevering. Hij kan lange dagtochten afleggen, tientallen speren op zijn schouder dragend. Hij werpt die zo precies af dat eentje doorgaans volstaat om te doden.
De Auca’s worden tegenwoordig Waorani genoemd en tellen nu circa vijfduizend mensen. Tot op de dag van vandaag wordt binnen het inheemse volk met een mix van bewondering en angst over Muipa gesproken. „Hij was een man van oorlog, maar ook een wijs man”, zegt Guima Nenquimo in haar houten huis in Toñampare, een nederzetting van driehonderd Waorani dieper de jungle in. Het ligt op een uur rijden en vervolgens nog drie uur varen van Arajuno – of 25 minuten vliegen vanaf het oude Shell-vliegveld.
Muipa en Iteka, weet Nenquimo, vochten al tegen de rubbertappers en later ook tegen Shell. „Hij wist dat als het bedrijf kwam, er meer kolonisten zouden komen. Hij wilde niet meer mensen in het woud. Daarom vielen ze Shell aan.”
Muipa terroriseerde ook zijn eigen volk, vertelt ze, terwijl een felgroene parkiet schel kwekkend rond haar stoel trippelt. „Hij had heel veel vrouwen en stal van elke familie die hij doodde een nieuwe.” Ergens in de tweede helft van de jaren vijftig werden andere Waorani dit steeds meer zat, en op een dag werd een valstrik voor Iteka en Muipa opgezet. „Ze werden naar een feest gelokt met de belofte dat hij er een nieuwe vrouw zou krijgen. Na veel dans en chicha [een gefermenteerde maïsdrank, red.] lagen ze in hun hangmat en zijn ze aangevallen en gedood.”
Bij leven moet de krijgsheer tientallen kinderen verwekt hebben; in Toñampare wonen meerdere nazaten van Muipa. „Hij was als koning Salomon, met al die vrouwen”, grapt de 82-jarige Nampai, die getrouwd is met een ver nichtje van Muipa. In een houten hut aan het rand van Toñampare schaaft hij aan een dertig centimeter korte speer van palmhout, om in de stad te verkopen als souvenir.
Nampai vluchtte als kind voor het onderlinge geweld van de Waorani en werd opgevangen in een katholieke missiepost, waar hij zijn jeugd doorbracht. Van een oudere Zaparó, een ander inheems volk in dit gebied, hoorde hij dat Shell met dynamiet terugvocht. „Dat werd gezegd, dat ze van boven bombardeerden. Ze werden almaar bozer.”
6 De zendelingen
In Toñampare zijn nazaten van Muipa en andere Waorani er tot op de dag van vandaag van overtuigd dat hun speren Shell verjoegen. Maar als de oliemaatschappij begin 1950 haar vertrek bekendmaakt, meldt zijzelf alleen dat er geen winstgevende oliebronnen zijn gevonden. De concessie wordt teruggegeven en het vliegveld van Shell-Mera overgedragen aan het leger. Het groepsdeel in de gemaakte kosten (ruim 95 miljoen gulden) wordt afgeschreven van het bedrijfsresultaat, meldt het jaarverslag over 1950.
President Galo Plazo Lasso heeft na Shells vertrek een sombere boodschap. „De Oriente is een mythe. Er zijn daar geen grote olierijkdommen”, luidt zijn historische frase, die Ecuadoriaanse schoolkinderen nog altijd leren. Maar de zucht naar olie is niet over en de Waorani wordt nog lang geen rust gegund.
In 1948 is aan het eind van de landingsbaan in Shell-Mera een jong Amerikaans gezin komen wonen. Nate Saint en zijn vrouw Marj zijn missionarissen. Het stel richt de Ecuadoriaanse tak van de Mission Aviation Fellowship (MAF) op, een dan nog jonge internationale organisatie van vliegende zendelingen. Ze wonen in een houten huis tegenover het Shell-hoofdkwartier en raken bevriend met de oliewerkers, van wie ze al snel horen over de Auca’s. En zodra Shell vertrekt, nemen ze de panden en grond voor een prikkie over.
Andere evangelische organisaties volgen. Terwijl het oliebedrijf opdoekt, krijgt het stadje een bijbelschool, een religieuze radiozender en taleninstituut dat inheemse talen moet gaan ontcijferen. Alles zodat de Blijde Boodschap ook aan de ‘wilden’ in het woud verteld kan worden.
Voor de Auca’s is Saint zo bang dat hij lang om hun gebied heen vliegt. Pas begin 1956, zes jaar na Shells vertrek, vindt hij de tijd rijp voor Operatie Auca. Eerste doel van die missie is contact te leggen, te beginnen vanuit de lucht. In cirkeltjes vliegend wordt aan een lijn een emmer neergelaten met cadeaus. De eerste paar keren nemen ze die alleen aan, later geven ze iets terug: een levende vogel.
Hierna besluiten Saint en vier medezendelingen het erop te wagen. Ze landen op een zandbank nabij en slaan daar kamp op in afwachting van een delegatie. Die komt, en dit eerste contact is vreedzaam. De Amerikanen maken de allereerste foto’s ooit van Waorani in hun woud.
Een tweede contactmoment is minder succesvol. De vijf worden ter plekke doodgespeerd.
De moordpartij is wereldnieuws. De Waorani worden als „de wildste stam ter wereld” neergezet. Magazine Life drukt over tien pagina’s hun portretten af; de fotorolletjes van de zendelingen zijn postuum teruggevonden. De vijf doden worden door de mondiale evangelische beweging als martelaren opgehemeld. Er komen boeken, films en in Nederland zendt de Evangelische Omroep in de jaren tachtig een hoorspel over Operatie Auca uit.
De vijf worden doodgespeerd
Ook duiken weer verhalen op over bombardementen van Shell op het opstandige volk. Het katholieke tijdschrift El Oriente Dominicano meldt in 1956 in een artikel dat Auca’s zich amper nog in Arajuno en omgeving durven vertonen. Dit „sinds de trieste jacht die de Shell-maatschappij opende op de Auca’s en hun hutten platbrandde met uit de lucht afgeworpen brandbommen”.
Zelfs met hun aanval op de zendelingen weten de Waorani de buitenwereld niet buiten te houden. Nates zus Rachel Saint en Elisabeth Elliott, een weduwe van een andere vermoorde zendeling, ontcijferen bij het taleninstituut de Waorani-taal met de hulp van twee gevluchte inheemsen, onder wie de jonge vrouw Dayuma.
De vrouwen weten Dayuma als eerste Waorani te bekeren. Ze nemen haar trots mee op tournee langs kerken en tv-predikanten in de VS. Daarna moet Dayuma terug voor de volgende stap: de rest van haar volk overtuigen tot contact met de buitenwereld. In 1958 zijn er – vooral door al het onderlinge geweld – naar schatting nog vijfhonderd Waorani over, verspreid over een enorm gebied. Dayuma weet enkele tientallen van hen op één plek samen te brengen: in het nieuwe dorp Toñampare. Daar worden ze met het woord van Christus gepacificeerd. Zelfs twee moordenaars van de vijf zendelingen vinden de Heer.
Toñampare is ook nu nog de grootste Waorani-nederzetting. Op een zondagochtend in juni 2023 klinkt er klokslag acht uur schel gelui door het dorp. Anders dan meer afgelegen gemeenschappen dieper in de jungle, is Toñampare in de jaren negentig gestopt met naaktlopen. En deze ochtend hebben de dorpelingen nog nettere kleding aan dan gewoonlijk als ze naar het evangelische dorpskerkje van witte-blauwe planken en een golfplaten dak lopen. Binnen nemen ze plaats op de bankjes, klappen hun naar de Waorani-taal vertaalde bijbels open en luisteren naar de voorganger, die begint voor te lezen uit Exodus:19.
7 Shells opvolgers vinden wel olie
Rond de tijd dat Dayuma haar eigen nederzetting sticht, wordt Ecuador alweer afgestoft als mogelijk productieland. Het Midden-Oosten is instabiel en na de Suez-crisis van 1956 trekken Ecuadoriaanse en buitenlandse oliebedrijven opnieuw het regenwoud in. Dayuma heeft echter maar een klein deel van haar volk weten te bekeren. Ook de opvolgers van Shell zullen op hevig verzet van Waorani stuiten én al snel haar aanpak van de inheemsen kopiëren.
Als in 1965 de Baskische kapucijnermonnik Alejandro Labaka neerstrijkt in de Oriente, hoort hij over nieuwe bombardementen. De katholieke geestelijke is door Rome gevraagd in de jungle een nieuwe missie op te richten, als tegenwicht voor alle protestantse zendelingen. De monseñor schrijft in 1967 in een reisverslag: „We weten dat er tussen 1937 en 1949 tussen de werknemers van een oliemaatschappij, de Shell, en de Auca’s gewelddadige slagen hebben plaatsgevonden met slachtoffers aan beide zijden, en dat de vliegtuigen van de genoemde maatschappij ertoe overgingen om de nederzettingen van de Auca’s met bommen aan te vallen.”
Sindsdien zijn de Auca’s nog gewelddadiger geworden, schrijft hij. Niet in de laatste plaats omdat de Amerikaanse maatschappij Texaco inmiddels „net als in de tijd van de Shell bommen afwerpt op de wilden”.
In 1972 wordt dan toch olie gevonden in de Oriente, óók in velden waar Shell ooit boorde. Ecuador zal uitgroeien tot een petrostaat die ongeveer een derde van zijn inkomen uit olie haalt. Maar vooral één Waorani-clan, de Taegari, blijft oliewerkers aanvallen. De overheid laat de Franse oliemaatschappij CGG daarom beschermen door een para-militie van Shuar, een inheems volk dat op voet van oorlog staat met de Waorani. In juli 1987 vreest Labaka, die zich dan al twee decennia over het volk ontfermt, dat dit zal uitlopen op een slachtpartij. Hij biedt aan te bemiddelen. „Als wij niet gaan, worden zij vermoord.”
Het zullen zijn laatste woorden blijken. Hij laat zich, samen met zuster Inés Arango, uit een helikopter aan een touw afdalen tot vlak bij de Taegari-nederzetting. Om hun vertrouwen te winnen is hij net als hen – afgezien van een koord om zijn middel – spiernaakt. Maar omdat hij wordt afgezet met een heli van een Frans oliebedrijf wordt hij nooit als vredesstichter herkend. Labaka wordt met zeventien speren gedood, Arango met drie. Weer zijn de Waorani wereldnieuws.
8 De Shell-archieven
Terwijl de evangelische zendelingen de Waorani blijven benaderen als bekeringsmateriaal, ontwikkelen de kapucijners na Labaka’s dood een sterke roeping het inheemse volk te beschermen. Een monnik begint baanbrekend onderzoek naar de eerste botsingen tussen de Waorani en de buitenwereld – ook die met Shell.
Deze Miguel Ángel Cabodevilla verschaft zich begin jaren negentig met een smoesje toegang tot de archieven van het Ecuadoriaanse ministerie van Energie en Mijnen in Quito. Daar ziet hij tientallen rapporten van Shell in, op basis waarvan hij de botsingen tussen de oliemaatschappij en de Waorani in detail reconstrueert in Los Huaorani en la historia de los pueblos del Oriente (1994). Het is een uitermate grondig standaardwerk, met elk hoofdstuk tientallen lange voetnoten – letterlijk een monnikenwerk.
Dat Shell „bommen afgeworpen heeft op Waorani-woningen is in de Oriente een publiek geheim”, schrijft Cabodevilla. Hij citeert meerdere bronnen die de bombardementen uit de tweede hand vernemen, maar moet ook erkennen dat „we geen ondersteunende documenten of ooggetuige vonden die dit feit bevestigen”. Evengoed is Cabodevilla „zeker” dat er gebombardeerd is, vertelt hij vanuit Pamplona, waar hij al tien jaar in een klooster zit. Bij die eerste zoektocht naar jungle-olie komen namelijk „veel hogere belangen samen”, legt hij uit.
In 1941, kort na de komst van Shell, is Ecuador binnengevallen door aartsvijand Peru. Het leger van het zuidelijke buurland rukt razendsnel op en stopt pas op de grens van de Shell-concessie. Na een korte, hevige oorlog krijgt Quito door de internationale gemeenschap een vredesakkoord opgedrongen waarin het een flink stuk grondgebied afstaat. Zonder aanwezigheid van Shell had het landverlies nog veel forser kunnen zijn. Cabodevilla: „Er was de regering en leger alles aan gelegen dat Shells exploratie doorging.”
Shell zelf meldt in openbare verslagen weinig over haar strijd met de Waorani. Haar manager G.A.A. Middelberg doet in 1955 wel een boekje open, aan een herenclub in de Canadese stad Regina, die hem heeft gevraagd een praatje te geven over zijn jaren in Ecuador. De Nederlander heeft dia’s meegenomen, zal de lokale The Leader-Post optekenen. „Er klinkt opwinding in Middelbergs verhaal”, meldt de Canadese krant, „zodra hij vertelt over de ontmoetingen met de geheel onbeschaafde stam van Ecuadoriaanse jungle-indianen, die geen kleren droegen, nomaden waren en wier zekere vernietigingsmethode was om van achteren met een speer of blaaspijp toe te slaan.”
Een jaar later rakelt ook Blomberg de geschiedenis op. Inhakend op de dood van de vijf Amerikaanse missionarissen brengt hij snel een Engelse vertaling van zijn Zweedse boek uit over de ‘wilden’. In The Naked Aucas (1956) ontbreekt opvallend genoeg zijn brief aan Middelberg van juli 1949 met het aanbod Muipa te kidnappen.
Blomberg sluit het boek nu af met het bezoek dat hij in Stockholm krijgt van een Shell-piloot met wie hij goed bevriend is geraakt. Deze George Howden heeft speren meegenomen waarmee eind 1949 nog twee kamparbeiders zijn gedood, een kok en een wachter. Blomberg sluit zijn boek nu af met een citaat van deze vriend: „Wellicht vieren de Auca’s nu een geweldige zege, overtuigd als ze zijn dat ze de blanken hebben weggejaagd met hun speren en medicijnmannen-hocuspocus.”
9 Shells wraak
In Toñampare hebben meerdere oudere inwoners gehoord over aanvallen uit de lucht. Uit Shell-vliegtuigen werd dynamiet afgeworpen, zegt bijvoorbeeld Kome, de weduwnaar van Dayuma, die nog in het dorp woont en deze middag een visloodje op maat hakt met een machete. Volgens hem gebeurde dit om „ons weg te houden van de plekken waar proviand gedropt werd”. Volgens een andere tachtiger in het dorp werd vlak naast de Waorani-hutten gebombardeerd. „Om ons het woud in te jagen.” Shell had volop dynamiet in huis: de springstof werd gebruikt bij het oliezoeken.
Ook Steve Saint, zoon van de vermoorde zendeling Nate Saint, hoort over bombardementen. Als in 1994 zijn tante Rachel overlijdt in Toñampare, neemt hij haar plek in tussen de Waorani. In 2005 zal hij over zijn jaren in de jungle een evangelisch boek (End of the Spear) uitbrengen, waarin hij ook uitgebreid citeert uit een ooggetuigenverslag van een Shell-piloot. Het is hem kort daarvoor toegestuurd door de weduwe van deze ‘Captain Johns’.
De zendeling trekt er de conclusie uit Shell ook geweld gebruikte, „wellicht met instemming van de overheid”. Zo citeert hij een anekdote van Johns over hoe Shell „na maanden van aanhoudende hit-and-run-aanvallen op seismografische ploegen diep in Auca-gebied” een vergeldingsaanval uitvoert. Zo ziet Johns hoe een van de grote Auca-huizen nabij Arajuno „tot gruzelementen is geblazen” als hij eroverheen vliegt. „De piloot en zijn kompanen hadden woord gehouden!”
Als een van de weinige Shell-medewerkers heeft C.L. Johns zijn vrouw en jonge zoon laten overkomen naar de jungle. Die inmiddels 80-jarige zoon, die net als zijn vader Carroll Lee heet, kan zich de aanvallen van de Auca’s nog uitstekend heugen, vertelt hij enthousiast over de telefoon uit Texas. „Die indianen beslopen ons de hele tijd.”
Eén aanval kan hij zich nog goed herinneren, zegt Johns jr., omdat er ook een westerse Shell-werknemer omkwam. „De Auca’s vielen weer aan met speren toen hij net aan een toestel sleutelde. Mijn vader wilde hem na de aanval roepen. Pas toen hij geen antwoord kreeg, zag hij dat hij met een speer was vastgespietst aan een vleugel.” In de slaapkamerkast van zijn huis in Texas heeft Johns jr. nog zes Waorani-speren staan. „Eentje daarvan doodde papa’s beste vriend.”
De Shell-medewerkers waren woedend om de dood van hun collega en vriend, weet de zoon. „We woonden allemaal in hetzelfde houten huis. Ze begonnen te drinken, werden nog bozer en gingen uiteindelijk naar de kruitkamer, waar de wapens en dynamiet lagen. Vervolgens pakten ze een vliegtuigje naar het dorp van die wilden, eentje vloog en de ander hing uit het raam en gooide de dynamiet. Toen hebben ze er een heel zooitje vermoord.”
Volgens Johns vond dit vergeldingsbombardement in 1946 of 1947 plaats. „Ik was zelf nog een peuter of kleuter.” Volgens hem moest Shell zich wel verdedigen. „Het was daar als in het Wilde Westen.”
10 Epiloog
Hoeveel werknemers Shell in de Oriente verloor, is onduidelijk. In zijn standaardwerk komt monnik Cabodevilla tot zeker enkele tientallen doden. En in een interview dat de kapucijners afnemen met Rachel Saint beweert zij dat ze in Quito met een vicedirecteur van Shell heeft gesproken („een goede protestantse man”) die het had over wel vijfhonderd doden.
Shell kreeg speren om de oren, schoot terug en sloeg in ieder geval één keer uit wraak terug, leert het relaas van C.L. Johns jr. Maar volgens meerdere historische bronnen die Cabodevilla opdiepte, en die NRC ook kon inzien, gebeurde het vaker. In Shells kielzog volgden bovendien zendelingen, andere oliebedrijven en de overheid die het verzet tegen economische exploitatie van het woud trachtten te smoren door het volk te kerstenen en in een steeds kleiner stukje woud terug te dringen. Een beleid dat door antropologen tegenwoordig wordt aangeduid als etnocide: bewuste vernietiging van een cultuur.
De komst van Shell vormde hier de aftrap van. Naar wie zouden de Denekampse speren terug kunnen om deze duitstere episode uit de vergetelheid te halen?
Lees ook
Lees ook deze reportage: De wereldwijde vraag naar windmolens slaat gaten in het Ecuadoriaanse regenwoud
Olie verdeelt het inheemse volk tot op de dag van vandaag: sommige gemeenschappen omarmen de petrodollars, andere blijven zich er via de stembus of rechtbank tegen verzetten en zeker twee rondtrekkende clans proberen zelfs in totaal isolement te blijven. Die laatsten speren ook deze eeuw nog sporadisch een houthakker of oliewerker.
De Waorani hebben een zelfgekozen ‘nationaal bestuur’ (NAWE) dat zetelt in Puyo, op tien minuten rijden van Shell. Rogelio Gaba, de bewindspersoon voor onderwijs, zegt op zijn werkkamer dat hij de speren uit Denekamp graag zou tentoonstellen. „Als ze mooi ingelijst worden.”
De NAWE sloot jaren terug een overeenkomst met Repsol. In ruil voor het mogen exploiteren van twee olieblokken investeerde de Spaanse energiereus via de NAWE miljoenen in Waorani-gemeenschappen. Dat geld bleef vooral hangen in grotere plaatsen als Puyo en Coca, aan de rand van Waorani-gebied. Het NAWE-hoofdkantoor staat er vervallen bij en als NRC na het interview afscheid neemt, krijgt de verslaggever de vraag of hij niet wat wil kopen voor de Waorani. „Cola en witbrood bijvoorbeeld?”
Zouden de Denekampse speren hier lang aan de muur blijven hangen om inheemse schoolkinderen te doceren over Muipa en zijn strijd? Waorani-speren zijn in de Oriente verworden tot ornamenten die muren van winkels en restaurants opsieren. Ze worden te koop aangeboden als souvenirs. Nieuwgemaakte speren gaan vanaf de 50 dollar. Historische speren zoals die uit Denekamp zouden een veelvoud kunnen opbrengen.
Volgens Mariana Françozo, een Braziliaanse antropologe die aan de Universiteit Leiden gespecialiseerd is in museologie, „is het heel belangrijk voor een museum om te beseffen dat als je iets teruggeeft, je het volledig teruggeeft. Je kan er geen voorwaarden aan verbinden. Punt uit.” Teruggave moet volgens de Ecuadoriaanse erfgoedwet altijd geschieden via de overheid – überhaupt om de speren langs de douane te krijgen.
Zelf nodigde Françozo dit jaar in Leiden een delegatie uit van de Kapo’or, een junglevolk uit Brazilië. Zij kwamen kijken naar etnografische voorwerpen die eeuwen terug van hun voorouders werden meegenomen naar Europa. „Ze vonden het heel bijzonder.” Zou dat een eerste stap kunnen zijn om Waorani met ‘hun’ speren te herenigen? Francisco Gaba, het informele dorpshoofd van Toñampare, ziet het wel zitten om naar Denekamp te komen: „Ja, we zijn geïnteresseerd”, laat hij weten.
Ook Tiri Yeti, een achterachterkleinzoon van Muipa die gekleed gaat in een Juventus-shirt, zou de speren graag zelf vasthouden, vertelt hij rond de vuurplaats in zijn huis in Toñampare. „Muipa gaf ons een wenkend voorbeeld om ons te verdedigen, onze eigen manier van leven, onze levensvisie te behouden. Dankzij hem verzetten we ons nog steeds tegen de oliewinning.”
De tiener heeft al veel door de Oriente gereisd en is ook in het gebied geweest waar andere Waorani wel zwichtten voor de druk van oliebedrijven. Hij zag er hoe hun akkertjes almaar minder opleverden en mensen niet konden omgaan met het geld waarmee ze worden afgekocht. „De oliemaatschappijen doen vaak allerlei beloftes over werk, of ze geven dingen die op korte termijn wellicht helpen, maar niet langdurig. Een pan, of wat cola en brood”, vertelt hij. „En als er een pijpleiding barst, hebben ze wel schade in hun gebied, maar komt niemand het opruimen.”
Yeti leerde op school niets over zijn voorvader. „Wel over Atahualpa en hoe hij het goud verstopte en met de Spanjaarden vocht”, zegt hij, verwijzend naar de laatste Inca-keizer, die begin zestiende eeuw aan de Spaanse wurgpaal eindigde. „We leren zelfs over de vijf missionarissen. Maar niet over Muipa.” De speren uit Denekamp „kunnen alsnog vertellen over de vroege strijd van ons volk”.
Dat postkoloniale gevecht tegen nieuwe westerse pogingen hun bodemschatten te komen winnen, wordt alleen nog door ouderen herinnerd. In de overlevering vertrok Shell niet vanwege uitblijvende opbrengsten of een nieuwe strategie binnen het mondiale petrokartel, maar vanwege Muipa’s aanhoudende speeraanvallen. In Toñampare beginnen meerdere inwoners over een bulldozer van Shell die ze diep in de jungle hebben zien staan, overwoekerd door het woud. „Muipa had de machinist gespeerd en la compañia liet de zware machine achter”, weet Guima Nenquimo. „Hij heeft de Shell weggejaagd.”