Waarom de Nederlandse rolstoeltennissers zo goed zijn


Tennis Onder de deelnemers deze week bij de Weelchair Tennis Masters in Oss, zijn acht Nederlanders. De tennisbond en sportkoepel NOC-NSF investeren veel in de sport. „De bereidheid om elkaar te helpen is groot.”

Van links naar rechts: Aniek van Koot, Niels Vink, Jiske Griffioen, Sam Schröder, Diede de Groot (achter), Ruben Spaargaren (voor), Tom Egberink, Maikel Scheffer.
Van links naar rechts: Aniek van Koot, Niels Vink, Jiske Griffioen, Sam Schröder, Diede de Groot (achter), Ruben Spaargaren (voor), Tom Egberink, Maikel Scheffer.

Foto Merlin Daleman

Rolstoeltennisster Jiske Griffioen (37) kan het zich nog helder voor de geest halen. De dag dat zij als elfjarig meisje met haar vader naar de Olympische Spelen van Atlanta keek op tv. „Dat jaar wonnen de Nederlandse mannen goud en mijn vader is een groot volleybalfan”, zegt zij. „Ik had hem nog nooit zo euforisch gezien.”

Toen de volleyballers uit waren gejuicht, zei haar vader dat hij verder wilde kijken, want topper Maaike Smit stond in de finale bij het rolstoeltennis. „Op dat moment drong het tot me door dat je ook als gehandicapte sporter een droom kunt najagen”, zegt Griffioen, die werd geboren met een open rug. „Dat een Nederlandse won maakte het extra speciaal.”

De lange en rijke historie van het Nederlandse rolstoeltennis heeft haar altijd geïnspireerd, vertelt Griffioen, de voormalig nummer één van de wereld die alleen al in het enkelspel vier grandslams won en deze week in Oss de strijd aangaat met de top-acht van de wereld bij de ITF Weelchair Tennis Masters. „Nederlandse sporters die goed presteren komen al snel op tv. Als iets op tv komt wordt het tastbaar.”

De successen van Nederlandse rolstoeltennissers gaan terug tot eind jaren tachtig, vertelt oud-rolstoeltennisster Ellen de Lange, die sinds 1991 verantwoordelijk is voor het rolstoeltennis bij de Internationale Tennisfederatie (ITF). In die beginjaren maakte zij zelf naam als speelster, samen met Chantal Vandierendonck en Monique Kalkman. Met name Vandierendonck deed het goed, omdat zij al op hoog niveau tenniste voor zij als 18-jarige na een verkeersongeluk in een rolstoel belandde.

De drie legden het fundament voor de latere successen van boegbeelden als Esther Vergeer, Robin Ammerlaan en Diede de Groot. Niet alleen omdat hun prestaties aanstekelijk werkten in de begindagen van het rolstoeltennis, maar ook omdat zij de KNLTB ertoe aanzetten het rolstoeltennis in een heel vroeg stadium (1998) in het programma te incorporeren, als eerste tennisbond ter wereld. „Bij andere bonden zou dat nog jaren duren”, zegt De Lange. „En ook nu zijn er nog landen waar het rolstoeltennis buiten de tennisbond om wordt georganiseerd.”

Prijzengeld

Jacco Eltingh, technisch directeur van de KNLTB, vertelt dat rolstoeltennissers „per persoon, niet absoluut” meer financiële steun krijgen in Nederland dan valide tennissers. De bond steekt samen met sportkoepel NOC-NSF jaarlijks 1,2 miljoen euro in het rolstoeltennisprogramma. Geld dat losstaat van de stipendia voor A-sporters, die zo’n 2.000 euro netto bedragen. „Dat is ook nodig”, zegt hij, „want rolstoeltennissers moeten een groot deel van hun kosten zelf betalen en alleen de beste twaalf van de wereld krijgen toegang tot de hoofdtoernooien van grandslams, waar het meeste prijzengeld wordt verdiend.”

Maar, zegt hij, de bond wordt wel veeleisender, nu de prijzenpot, ook in het rolstoeltennis, steeds groter wordt. Bij 160 toernooien in veertig landen wordt tegenwoordig een rolstoelevenement georganiseerd, waar bij elkaar 4,5 miljoen dollar aan prijzengeld beschikbaar wordt gesteld. Eltingh: „We willen dat tennissers – ook valide spelers – minder hun hand ophouden en meer in hun sport gaan investeren. Ze moeten gaan denken als een prof.”

Het rolstoeltennis zit in een overgangsfase, legt De Lange uit. Er wordt steeds meer verdiend, maar alleen de echte toppers profiteren daarvan via de grote toernooien. „De ITF is zich daarvan bewust en broedt op een plan om daar verandering in te brengen.” Positief noemt ze dat er steeds meer interesse en support komt van de spelers op de ATP- en WTA-tour voor hun collega-rolstoeltennissers. „Ik heb van top-tienspelers op beide tours een shout out, waarbij ze de spelers van de Weelchair Tennis Masters succes wensen. Dat wordt deze week op sociale media geplaatst.”

Ego van trainers

Wat Nederland als rolstoeltennisland ook mee heeft, is dat spelers met elkaar kunnen trainen omdat de onderlinge rijafstanden relatief klein zijn. „De grote kracht van het Nederlandse rolstoeltennis”, noemt Jiske Griffioen het. „We zien elkaar niet alleen als concurrenten, maar beseffen ook dat we elkaar nodig hebben. De bereidheid om elkaar te helpen is groot. Als vrouw heb ik ook wel eens met de mannen getraind.”

Het is een voordeel waar veel buitenlandse coaches en spelers jaloers op zijn”, weet Dennis Sporrel, sinds 2015 fulltime bondscoach rolstoeltennis bij de KNLTB. „Een simpele, maar effectieve manier om elkaar sterker te maken.”

Sporrel is ook blij dat privétrainers goed met de bond samenwerken, iets dat lang niet altijd vanzelfsprekend is, want „het ego van trainers wil de ontwikkeling van spelers nog wel eens in de weg staan”. Zijn ervaring is dat spelers in het Nederlandse rolstoeltennis centraal worden gesteld en dat „alle partijen elkaar in hun waarde laten”.

Coaching van rolstoeltennissers – en ook scouting trouwens – staan hoog in het vaandel bij de KNLTB. Eltingh vertelt dat de bond volgend jaar een mbo-opleiding begint voor rolstoeltennisleraren. „Een brede opleiding met 24 cursusdagen, theorie en praktijk. Ik geloof niet dat zoiets elders in de wereld bestaat.”

De bond heeft momenteel drie trainers die zo goed als fulltime met rolstoeltennissers kunnen werken, maar de verwachting is dat het er meer worden als de eerste studenten van de opleiding hun papiertje hebben gehaald.

Nieuwe aanwas

Dat de wet van de remmende voorsprong niet opgaat voor het Nederlandse rolstoeltennis blijkt uit de deelnemerslijst in Oss. Van de acht vrouwen die in het enkelspel meedoen, komen er drie uit Nederland: Jiske Griffioen, Diede de Groot en Anniek van Koot. Zij staan ook in het vrouwendubbeltoernooi, waar zes paren om de titel strijden. Bij de mannen is Tom Egberink de grote uitblinker, met Maikel Scheffers en Ruben Spaargaren als sterke troeven in het dubbelspel en Niels Vink en Sam Schröder bij de quad, een klasse voor spelers die een beperking aan armen én benen hebben.

Achter die grotere namen in het rolstoeltennis staat ook een groepje jonge talenten te trappelen, vertelt bondscoach Sporrel. Zoals de 18-jarige Lizzy de Greef, die rond plaats twintig op de mondiale ranglijst staat. „Maar houd ook Jinte Bos, Maarten ter Hofte en Robin Groenewoud in de gaten”, zegt hij. „Jonge profs die een mooie toekomst wordt voorspeld.”

De nieuwe aanwas is geen overbodige luxe, want met name Japan, Argentinië, China en de landen met een grandslam – Australia, Frankrijk, de Verenigde Staten en Engeland – steken veel geld in het rolstoeltennis en sluiten meer en meer lucratieve sponsordeals. „Reden om te blijven innoveren en onze ogen op de bal te houden”, zegt Eltingh.