Gemiddeld genomen verdienen vrouwen in Nederland per uur nog steeds minder dan mannen, maar het verschil is wederom kleiner geworden, mede door het toenemende opleidingsniveau van vrouwen en toegenomen minimumlonen. In 2024 lag het gemiddelde bruto uurloon van vrouwen 10,5 procent lager dan dat van mannen. In 2010 was dit nog 19 procent. Zo verdienden mannen vorig jaar gemiddeld 30,32 euro per uur en vrouwen 27,15 euro per uur. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De loonkloof is het ongecorrigeerde gemiddelde verschil in het gemiddelde bruto verdiende uurloon tussen mannen en vrouwen. Hierbij wordt er gekeken naar het totale loonverschil, zonder rekening te houden met verschillen in baangerelateerde kenmerken zoals leeftijd, opleidingsniveau, of iemand voltijd of deeltijd werkt, ervaring en het al dan niet leidinggeven.
Op basis van deze berekeningen zijn ten opzichte van 2010 de gemiddelde uurlonen van mannen met 38 procent gestegen. Tegelijkertijd is het gemiddelde uurloon van vrouwen met 52 procent toegenomen. Dit maakt dat het verschil in lonen tussen mannen en vrouwen in veertien jaar is afgenomen.
In de leeftijdsgroep 40 tot 45 jaar nam het loonverschil de afgelopen jaren het meest af, van 19 procent in 2010 naar 7 procent in 2024. Bij jonge werknemers is het verschil in uurloon nihil. Vrouwen tussen de 25 en 30 jaar verdienen gemiddeld genomen zelfs iets meer dan mannen uit deze leeftijdscategorie.
Opleidingsniveau en minimumloon
Dat het verschil in lonen steeds kleiner wordt, is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het steeds hoger wordende opleidingsniveau van vrouwen, zegt het CBS. Zo laat het statistiekbureau weten dat 35,9 procent van de vrouwen tussen de 15 en 75 jaar in 2022 hoogopgeleid is, ten opzichte van 27,4 procent in 2013. Onder mannen in deze leeftijdscategorie geldt dat 35,2 procent in 2022 en 29,2 procent in 2013 hoogopgeleid is.
Een andere reden die het CBS geeft voor het afgenomen verschil in lonen tussen mannen en vrouwen is dat „de minimumlonen fors zijn verhoogd: van 2022 op 2024 met 21 procent”. Omdat er in 2024 is overgestapt van een minimumloon per maand naar een minimumloon per uur, gingen werknemers met vooral lage lonen er tot 11 procent extra op vooruit, zegt het CBS. CBS: „Omdat vrouwen oververtegenwoordigd zijn aan de onderkant van de salarisschaal, hebben zij meer hiervan geprofiteerd dan mannen.”
Sectoren en grote bedrijven
In veertien jaar liep het loonverschil in het onderwijs het meest terug: van 16 procent in 2010 naar slechts 1 procent vorig jaar. En in het openbaar bestuur verdienen mannen gemiddeld 1 eurocent per uur meer dan vrouwen.
Toch is er nog wel werk aan de winkel als het gaat om de loonverschillen bij de drieduizend grootste bedrijven in Nederland die ministens honderd mannen en vrouwen in dienst hebben. Daar verdiende vorig jaar maar liefst 85 procent van de mannen meer dan vrouwen. Maar, zegt het CBS, sinds 2010 „is het aantal grote bedrijven waarin vrouwen meer verdienen dan mannen verdrievoudigd”.
Lees ook
Wat doe je als je collega meer loon krijgt dan jij?
Als conservator Jacques Dane van het Nationaal Onderwijsmuseum een rondleiding geeft, loopt hij vaak langs de schoolplaten die in rijen aan het plafond hangen. Hij wijst dan op een prent van een koloniale plantage, die in de twintigste eeuw in klaslokalen hing. En hij vraagt de bezoekers te raden bij welk vak de plaat hoort.
Geschiedenis, klinkt het dan meestal.
Maar wie de lerarenhandleiding erbij pakt – naar de mening van Dane interessanter dan de plaat zelf – ziet dat de slaven die op de vroegere schoolplaat de aandacht trekken slechts bijzaak zijn. Biologieleraren gebruikten de prent in lessen over botanie, kruisbestuiving en in het bijzonder de tabaksplant.
„Scholieren die les hebben gehad over het kolonialisme”, zegt Dane, „zien meteen de man in het witte tropenkostuum met een zweep in zijn hand en zwarte mensen om hem heen. Zij zien hier onderdrukking en kolonialisme in. Terwijl bezoekers van boven de tachtig denken dat het om de tabaksplant draait.”
Het illustreert voor Dane in een notendop waartoe het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht op aarde is. Het historisch erfgoed, herinneringen, de nostalgie. Maar méér nog om te laten zien hoe de tijdgeest voortdurend zijn stempel drukt op het onderwijs en hoe dat het denken van generaties heeft beïnvloed.
Hoe lang de grootste onderwijscollectie van Nederland nog te bewonderen valt, is onzeker. Zowel vanuit de gemeente als uit Den Haag dreigt de subsidiestroom te worden stopgezet, waarmee 80 procent van de inkomsten aan het eind van het jaar opdroogt. Het museum kondigde onlangs aan af te koersen op een sluiting.
De zorgen kwamen toen Dordrecht het museum op een lijst zette met mogelijke bezuinigingsmaatregelen. Er valt nog wel wat te lobbyen, dacht Peter Vrancken, voorzitter van de raad van toezicht. En dus ging hij in maart langs bij de andere subsidieverstrekker, het ministerie van Onderwijs, in de hoop dat men daar nog een extra potje zou hebben.
Het antwoord viel Vrancken rauw op het dak. „Het eerste wat ze zeiden: ‘Ho, wij gaan ook stoppen. En by the way: we hebben het ook al aan de gemeente verteld.’” Na een wandeling van een uur begonnen de consequenties in te dalen. „Dan krijg je wel een hoofdpijnaanval. Je komt aan twee kanten klem te zitten.”
Zo’n 30.000 bezoekers per jaar, van schoolklassen, dagjesmensen en ouderen die de geur van vroeger komen opsnuiven tot wetenschappers en leermiddelenmakers
350.000 objecten
„Hele volksstammen konden dit opdreunen”, zegt conservator Dane bij een houten leesplank, met daarop de gevleugelde woorden waarmee talloze schoolkinderen hebben leren lezen: aap, noot, mies. De katholieken hadden hun variant (aap, roos, zeef), voor joodse kinderen was er de Hebreeuwse tegenhanger.
De collectie van het museum bestaat uit 350.000 objecten, van schoolagenda’s en griffels tot gymtoestellen en lesboeken. Maar het draait niet alléén om nostalgie, benadrukt de conservator. „Achter elk object schuilt onderwijsvernieuwing. Aap, noot, mies is nog steeds een blauwdruk voor het hedendaagse leesonderwijs.”
Jaarlijks trekt het museum zo’n dertigduizend bezoekers. Het zijn schoolklassen, dagjesmensen, ouderen die de geur van hun vroegere klaslokaal komen opsnuiven, maar ook wetenschappers en leermiddelenmakers die teruggrijpen op de methodes waarmee kinderen vroeger leerden lezen, schrijven en rekenen.
Dane wijst op de concepttekst van de Mammoetwet – een van de ingrijpendste naoorlogse onderwijshervormingen – die hier onder het glas ligt. De aantekeningen van onderwijsminister Jo Cals (KVP) zijn nog leesbaar. „Als we zeggen dat met het museum ook het Nederlandse onderwijsgeheugen verdwijnt, bedoelen we dat niet alleen beeldend.”
Waarom dat erg is? Stel je voor, zegt Dane. „Al jouw fotoboeken worden weggegooid. Alles wat er over jouw familie te vinden is. Dan verlies je je visueel geheugen. Dat is in de politiek niet anders. We staan op de schouders van onze voorgangers. Het is belangrijk om te weten waar je vandaan komt, hoe dingen gegroeid zijn.”
De ‘Griezelbus’ in het Nationaal Onderwijsmuseum stimuleert kinderen om literatuur te ontdekken via spel.
Kaasschaaf
Het museum wordt op twee fronten getroffen. Allereerst stelt het ‘ravijnjaar’, waarover gemeenten ook na de tegemoetkoming van het kabinet nog niet gerust zijn, lokale overheden voor ingrijpende keuzes. Op de nominatie voor sluiting staan in Dordrecht onder meer een zwembad, een vestiging van de bibliotheek en dus ook het museum.
„Spijtig”, vindt cultuurwethouder Rik van der Linden (ChristenUnie-SGP) dat het museum dat Dordrecht dertien jaar geleden nog met open armen ontving de deuren waarschijnlijk alweer moet sluiten. „Het is een belangrijk museum, met een unieke collectie. En voor veel mensen reden om onze stad te bezoeken.”
De gemeenteraad beslist in juli over de lijst met bezuinigingsopties die is opgesteld. Maar dat er klappen gaan vallen, is volgens Van der Linden onvermijdelijk. „Je haalt eerst een kaasschaaf door de eigen organisatie. Maar daarmee red je het gewoon niet. Wat je ook besluit, de bezuinigingen gaan plaatsvinden op plekken waar je het gaat merken.”
Daar bovenop komen nog de bezuinigen die in eerste instantie de ministeries treffen, maar ook buiten Den Haag gevoeld gaan worden. Naast de bezuinigingen op het onderwijs wil het kabinet de komende jaren 22 procent korten op het ambtelijk apparaat. Dat gaat niet zonder inkrimping van het personeelsbestand.
„De rijksoverheid moet het de komende jaren met minder mensen doen”, aldus het ministerie in een schriftelijke reactie. „Dat betekent dat we scherpe keuzes moeten maken in wat we wel en niet meer kunnen doen.” Het ministerie zegt de „extra inzet en geld” die de financiële situatie van het museum vraagt, niet te kunnen bieden.
Lees ook
Seks in het Onderwijsmuseum
Hoofd boven water
Voor het Onderwijsmuseum lijkt de geschiedenis zich te herhalen – al jaren heeft het moeite het hoofd financieel boven water te houden. Dat gaat terug naar de tijd dat het museum nog in Rotterdam zat, waar de gemeente in 2011 besloot de subsidie in te trekken – met als gevolg dat het museum de huur niet meer kon betalen.
Dordrecht redde het museum van de ondergang. Maar ook daar bleven de budgetten krap. Sinds de heropening in 2015 is de subsidie – zes ton van het Rijk, ruim 350.000 euro vanuit de gemeente – negen jaar lang niet geïndexeerd. „Al jaren moeten we telkens stukjes van de activiteiten afzagen om het hoofd boven water te houden”, aldus Vrancken.
Een tentoonstelling over Nederlands-Indië werd vanwege het beperkte budget geschrapt. Bij de huidige tentoonstelling, over jongeren en seksualiteit, werd gesneden in het aantal educatiemedewerkers. De marketing werd teruggeschroefd. Het museum zelf draait behalve op ongeveer dertien vaste medewerkers voor een groot deel op vrijwilligers.
Met de nodige creativiteit wist men de begrotingen elk jaar weer sluitend te krijgen. Dat nu toch opnieuw sluiting dreigt, voelt voor Dane, al negentien jaar conservator, als een déjà vu. „Het herbeleven van een trauma kun je het gerust noemen. Je bewaakt iets wat jouw voorgangers hebben verzameld. Het gaat niet alleen over het hier en nu.”
Vintage leermiddelen en schoolplaten in het Nationaal Onderwijsmuseum.Foto HEDAYATULLAH AMID
Extreem bescheiden bedrag
Een „symbolische bezuiniging”, noemt de conservator het. „Op de hele onderwijsbegroting zijn wij een druppel op een gloeiende plaat. Ik begrijp wel dat elke bezuiniging er eentje is en dat heel veel kleintjes een hele grote maken. Maar is er nou echt niet één kruimeltje te vinden waarmee we dit kunnen behouden?”
Vrancken: „Als dit museum tientallen miljoenen zou kosten, was het een ander verhaal. Maar het is een extreem bescheiden bedrag. Heeft men een besef van wat ze wegdoen? Dat steekt mij nog het meest.” „Weg is weg”, vult Dane hem aan. „Als de collectie eenmaal is versplinterd, krijg je die niet meer terug.”
Het museum blijft vooralsnog open, maar zegt de activiteiten richting het eind van het jaar te gaan „afbouwen”. Vrancken koestert een „kleine hoop” dat er nog een geldschieter opstaat die het museum kan redden. Gebeurt dat niet, dan is het binnenkort gedaan met het museum. En is de grote vraag wat er overblijft van de omvangrijke collectie.
Opgericht in 1877
„De ironie is dat het museum in de loop der tijd al vaker is opgedoekt”, aldus Dane. Het Nederlandsch Schoolmuseum, in 1877 in het leven geroepen ter inspiratie voor onderwijzers, sloot in de jaren zestig de deuren. Het museum dat daar twintig jaar later voor in de plaats kwam, werd niet lang na opening ook al eens met sluiting bedreigd.
„Ik ben historicus genoeg om het allemaal te kunnen relativeren”, zegt Dane er dan ook bij. „En te weten: dit vindt men nu, maar er komt een moment dat ze de waarde van een onderwijsmuseum wel weer zullen inzien. Het is een soort feniks die uit zijn as herrijst. Ik had alleen gehoopt dat het niet in mijn tijd zou gebeuren.”
Het tekort op de begroting van de overheid loopt door de plannen van het kabinet in de Voorjaarsnota iets verder op. Dat blijkt uit berekeningen van de plannen door het Centraal Planbureau, twee weken na de moeizame totstandkoming van de Voorjaarsnota.
In februari verwachtte het CPB nog dat het tekort uit zou komen op 1,8 procent van het bruto binnenlands product (alles wat er in Nederland verdiend wordt). In de aangepaste vooruitzichten die deze dinsdagochtend zijn gepubliceerd, komt het tekort uit op 2,3 procent.
Het Centraal Planbureau schrijft dat de stijging van een half procent voor ruim de helft verklaard kan worden door nieuwe cijfers over de ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Het CPB verwachtte dat de overheid minder zou uitgeven dan het uiteindelijk heeft gedaan. Daardoor verslechtert het saldo deels.
Brussel
Daarnaast loopt het tekort iets op door de keuzes die coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB maakten bij de onderhandelingen voor de Voorjaarsnota. De partijen besloten onder andere om extra geld uit te geven aan Oekraïne, gemeenten en asiel, na onderhandelingen op het ministerie van Financiën van meer dan een etmaal.
Het Centraal Planbureau blijft kritisch op een aantal bezuinigingen die het kabinet inboekte in de toekomst, maar die volgens de rekenaars niet realistisch zijn. Zo denkt het CPB dat het kabinet geen lagere afdracht aan de Europese Unie gaat kunnen onderhandelen, terwijl het daar in de begroting wel rekening mee houdt. Ook verwachten de rekenaars dat de bezuinigingen op ambtenaren minder geld gaan opleveren dan het kabinet verwacht.
De coalitiepartijen zeiden voorafgaand aan de onderhandelingen iets te willen doen voor „de portemonnee van de Nederlander”. De partijen dienden daar allemaal hun eigen wensen voor in, die deels zijn ingewilligd. Zo besloot de coalitie de huren twee jaar te bevriezen en de energierekening voor drie jaar iets te verlagen. Maar wat de plannen betekenen voor hoeveel Nederlanders te besteden hebben, wordt uit de doorrekening niet duidelijk.
Bovenaan het boodschappenlijstje stond maandagochtend een chocoladetaart, want prioriteiten moeten er zijn. Daarna volgden feta, marmite, citroenen, winterwortels, gelderse rookworst, pizza en aftershave. Neem dat eclectische lijstje maar even goed in je op – je mag er nog een halve minuut naar kijken voor we samen verdergaan naar de volgende alinea.
De deelnemers van MAX Geheugentrainer zijn heel goed in dit boodschappenspel. Aan het begin van elke aflevering krijgen ze dertig seconden om acht boodschappen te onthouden, en aan het eind wordt getest hoeveel ze zich er nog kunnen herinneren. Tussendoor krijgen ze verhalen te horen die niets met die boodschappen te maken hebben en doen ze spelletjes met heel omroep MAX-erige namen, waaronder ‘letterregen’ en ‘wat zien ik?!’. Dat lijkt me al reden tot kijken genoeg, en dan hebben de kandidaten ook nog hobby’s als „feesten”, „bingo spelen” en „rijden op de buurtbus”. Bovendien kan het nooit kwaad om een kwartiertje je geheugen te trainen. Desondanks zou ik niemand rechtstreeks durven vragen om ‘s ochtends MAX Geheugentrainer met me mee te kijken en samen het boodschappenspel te spelen. Dat klinkt toch een beetje stoffig. Daarom broedde ik maandagmorgen op een nonchalante manier om mensen te verleiden tot het boodschappenspel zonder de niet zo nonchalante woorden „zullen we het boodschappenspel spelen” uit te hoeven spreken.
Later op de dag kwamen in Radar (AvroTros) twee mensen aan het woord die haast waren gaan twijfelen aan hun eigen geheugen: Rens en Marion, een echtpaar dat in het Friese dorp Bergum woonde. Nadat ze de jaarlijkse waterstand hadden doorgestuurd aan waterbedrijf Vitens kregen ze bericht dat hun verbruik hoger uitviel dan normaal. „Toen is Rens gaan kijken op de website”, zei Marion, „om te zien: hoeveel is dat verbruik? Dat was iets van vijfduizend…” Ze keek opzij naar haar man. „…liter per dag”, vulde die aan. „Op jaarbasis was dat tweeduizend kuub. Twee miljoen liter water.” Dat was drieduizend procent meer dan het jaar ervoor. Je zou denken dat je je in zo’n geval kunt herinneren waar al dat water aan op is gegaan. Maar Rens en Marion hadden werkelijk geen idee. Toch bleef Vitens ervan overtuigd dat het tweetal er in een jaar meer water doorheen had gejast dan er in een flink wedstrijdzwembad past. „Waar zouden ze dat water hebben gelaten?”, klonk de voice-over van presentator Fons Hendriks. Die zwom intussen zelf door zo’n zwembad om te laten zien dat dat wel echt héél veel water was.
Het raadsel had geen oplossing. Voor de zekerheid werd Addy van Asten ingeschakeld – officieel aangekondigd als „teamleider lekdetectie”, maar door Hendriks ook wel liefkozend begroet als „meneer de lekkage-inspecteur”. Meneer de lekkage-inspecteur kon niet alleen geen lekkages vinden, maar had ook nog nooit meegemaakt dat een huishouden twee miljoen liter water had verbruikt. En tóch hield Vitens voet bij stuk. Watermeters liegen niet. Kon het bedrijf dan niets voor Rens en Marion doen? Jawel: een woordvoerder „kon zich voorstellen dat het schrikken is als je ineens zo’n hoge rekening krijgt, wanneer je dat van tevoren niet had verwacht.” Ze hoefden het bedrag daarom niet in één keer te betalen.
„Het woord ‘medemenselijkheid’ kennen ze bij Vitens niet”, was Hendriks’ onverbiddelijke eindoordeel. De presentator had na dit gesprek een advocaat gevonden volgens wie de bewijslast bij Vitens lag. Ze raadde Rens en Marion daarom aan naar de kantonrechter te stappen, en dat was precies wat het echtpaar had gedaan. Niemand wil betalen voor water waarvan je je niet kunt heugen het te hebben verbruikt.
Maar eh, nu we het volstrekt toevallig toch over ‘heugen’ hebben – puur uit nieuwsgierigheid: kun jij je die eerder genoemde boodschappen eigenlijk nog herinneren?