Van de liefde voor Israël is in linkse academische kringen weinig meer over

Hamas heeft mijn wokeness vermoord. Aldus een online hartenkreet van de Amerikaanse schrijver Alex Olshonsky. Hij had zichzelf altijd beschouwd als links, maar was verbijsterd over het gemak waarmee progressieve vrienden de pogrom van 7 oktober, een massamoord op burgers met genocidale trekken, aangrepen om juist Israël aan te klagen. Of die het geweld van Hamas interpreteerden als een vorm van anti-koloniaal verzet dat niet door ons op afstand kan worden veroordeeld.

De Britse historicus Simon Schama maakte in een emotioneel interview in NRC gewag van eenzelfde ontgoocheling. Ook hij zag hoogopgeleide vrienden een open brief ondertekenen tegen Israël, zonder een woord te wijden aan het geweld van Hamas, „een daad van adembenemende morele onfatsoenlijkheid”.

In een woedend essay in The Atlantic trok de Britse historicus Simon Sebag Montefiore, auteur van een geschiedenis van Jeruzalem (2011), van leer tegen het academische „dekolonisatie-narratief”. Montefiore noemt dat een „giftige, historisch onzinnige mengeling van marxistische theorie, Sovjet-propaganda en traditioneel antisemitisme uit de Middeleeuwen en de negentiende eeuw”.

Een van de neveneffecten van het drama dat zich in Israël en Gaza voltrekt is de polemische aanklacht in Europese en Amerikaanse media tegen ‘academisch links’, dat Israël zou zien als belichaming van alle moderne kwaden: racisme, kolonialisme, militarisme. Aan Amerikaanse universiteiten brak rumoer uit over pro-Palestijnse petities en demonstraties. Donoren die met Israël sympathiseren dreigden met het intrekken van giften of het opstellen van zwarte lijsten van actievoerders. Met de rivier-tot-de-zee-leus over vrij Palestina, ook gebruikt door Hamas, ondersteunen activisten volgens hen de ontmanteling van de staat Israël.

Ook aan Nederlandse universiteiten klinken protesten van studenten en docenten die aandringen op stellingname. Een instelling die zich laat voorstaan op postkoloniale studies, moet die ook in praktijk brengen, schreven verontwaardigde studenten van de Universiteit van Amsterdam in een open brief. Met een slagzin die de daad bij het woord wil voegen: „Dekolonisatie is geen metafoor.”

Ruimte voor andere stemmen

Inzet van de soms karikaturale polemiek zijn ‘linkse’ disciplines als postkoloniale studies, die sinds de jaren negentig aan Amerikaanse en Europese universiteiten zijn opgekomen. Al langer klinkt daar de roep om ‘dekolonisatie’ van het curriculum: minder accent op dode witte mannen en dominante ‘narratieven’, meer ruimte voor andere stemmen, die van onderdrukten en gemarginaliseerden.

In postkoloniale studies gaat het om de theoretische, politieke en filosofische verwerking van het Europese imperialisme en kolonialisme. Het is het terrein van wetenschappers, ook uit het zogenoemde mondiale Zuiden, die zich kritisch engageren met de strijd van minderheden en inheemse volken tegen wat heet een repressief en exploitatief westers, kapitalistisch en patriarchaal systeem.

Israël past naadloos in dat narratief. In postkoloniale literatuur wordt het land getypeerd als een typisch voorbeeld van settler colonialism, een creatie van kolonisten ten koste van een verdrukte en gestigmatiseerde inheemse bevolking. De repressie van de Palestijnen roept vergelijkingen op met de onderdrukking van andere inheemse volken, met de Apartheid tegen Bantoe-volken in zuidelijk Afrika of zelfs de genocide op Amerikaanse Indianen. Daar komen de nauwe banden van Israël met de ‘imperialistische’ VS nog bij, de wapenindustrie van het land en schendingen van het internationaal recht, ook een wapen in de strijd.

Vervolgd volk

De afkeer van Israël in links-academische kring is frappant, omdat het land na de stichting in 1948 als toevluchtsoord voor een vervolgd volk juist kon rekenen op solidariteit in progressieve kringen. Het zionisme – onder Europese Joden vanaf het begin omstreden als strijdig met integratie – begon eind negentiende eeuw als een nationalistische beweging van ene verdrukt en vervolgd volk. Er was een messianistisch zionisme, maar prominenter waren lange tijd de seculiere variant van Theodor Herzl en het latere arbeiderszionisme. Britse autoriteiten in het toenmalige mandaatgebied Palestina wantrouwden het zionisme zelfs als een ‘bolsjevistisch project’. Het tweede land dat de latere staat Israël erkende was niet voor niets, na de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie.

De kentering kwam gaandeweg, met het tiersmondisme van de jaren zestig, dat ook in Israël een onderdrukkende ‘westerse’ macht zag. Vanaf de jaren negentig werd dat aangejaagd door het stagneren van het vredesproces en de Israëlische repressie van de Palestijnen. De slachting die in 1982 in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila werd aangericht onder toeziend oog van het Israëlische leger was voor veel linkse sympathisanten een keerpunt, gevolgd door de Palestijnse volksopstanden, de Intifada’s. Tegelijk ebde de herinnering aan de Holocaust weg, met het idee dat Europa een historische schuld had aan Israël.

De bronnen van het postkoloniale ‘narratief’ dat sindsdien ingang heeft gevonden zijn legio. Een canonieke inspirator is de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper en politieke activist Edward Said (1935-2003). Said, geboren in het mandaatgebied Palestina, maakte wereldwijd naam met Orientalism (1978), een gedetailleerde aanklacht tegen racistisch-koloniale beeldvorming van ‘de Oriënt’. Als contrast met het rationele en verlichte Europa verscheen de Arabische wereld volgens Said bij westerse literatoren en filosofen als een sensueel en irrationeel fantasma, een beeld dat zowel verleidde (de harem) als angst aanjoeg (de jihad). Exotische clichés die Said in het Westen op volle kracht zag terugkeren na 9/11.

Said was niet de enige of eerste die de culturele nawerking van het Europese imperialisme fileerde. Ten minste zo indringend waren zwarte auteurs die al in de jaren vijftig met de pen streden voor dekolonisatie, met name Frantz Fanon (1925-1961) en Aimé Césaire (1913-2008). Fanon zag kolonialisme (en dekolonisatie) als een gewelddadig proces, dat gekoloniseerde én kolonisator psychologisch beschadigt en traumatiseert. Césaire leverde met Discours sur le colonialisme (1955) een woedende kritiek op het racistische ‘Hitlerisme’ dat Europa volgens hem beheerste. Beiden schreven toen Frankrijk was verwikkeld in de vuile koloniale oorlog in Algerije (1954-1962).

In de kritiek op Israël komen verschillende assen van onderdrukking samen

Invloedrijk is ook Michel Foucault (1926-1984), de Franse filosoof en socioloog die onder meer een ‘archeologie’ schreef van moderne kennis, een analyse van het gevangeniswezen en een geschiedenis van de seksualiteit. Centraal bij hem staan begrippen als disciplinering, onderdrukking en macht, een alomtegenwoordig maar diffuus verschijnsel. Foucault was een bewonderaar van de Iraanse revolutie van 1979, een engagement dat critici hem ook postuum nog steeds kwalijk nemen.

Andere post-marxistische Franse intellectuelen trokken vanaf de jaren tachtig even diepe sporen door het progressieve denken. Zoals Jacques Derrida, die zich keerde tegen het ‘logocentrisme’, het dominante rationalisme, van het Westen. Zijn hoofdwerk De la grammatologie (1967) werd vertaald door de Indiase cultuurwetenschapper Gayatri Chakravorty Spivak (1942), die zelf uitgroeide tot een van de belangrijkste postkoloniale auteurs. Haar essay Can the Subaltern speak? (1988), een kritiek op het marginaliseren van de niet-westerse ‘Ander’ (de ‘subaltern’), geldt als een klassieker in het vakgebied. Spivak kreeg veel navolging, onder meer in Provincializing Europe (2000) van Dipesh Chakrabarty, dat breekt met het idee dat Europa wereldhistorisch bezien een uniek of ‘bijzonder’ continent zou zijn.

In de jaren tachtig en negentig maakte dit ‘Franse denken’ met succes een overstap naar de Verenigde Staten, waar het samenging met feministische en antiracistische kritiek van eigen bodem, inclusief Black radicalism. Ook het begrip ‘intersectionaliteit’ deed opgang, het idee dat diverse assen van onderdrukking (ras, gender, klasse) elkaar kruisen. Dat vond breed ingang door de Black Lives Matter-beweging na de politiemoord op George Floyd.

Kapitalistisch project

In de kritiek op Israël als een koloniaal, raciaal en kapitalistisch project komen die assen van onderdrukking symbolisch samen: een ‘westers’, ‘koloniaal’, kapitalistisch, en militaristisch land. In de Nederlandse politiek is die diagnose alleen te vinden in programma van Bij1 (2022), dat een apart hoofdstuk wijdt aan ‘dekolonialiteit’, met onder meer steun voor de BDS-beweging die oproept tot boycot, desinvestering en sancties tegen Israël.

Onder linkse academici klinkt ook kritiek op dit narratief, soms uit klassiek-marxistische hoek. De Franse antropoloog Jean-Loup Amselle bespeurt een verborgen essentialisme en culturalisme in postkoloniaal denken, het idee dat culturen gesloten eenheden zijn die historisch, in morele waarden en eigen vormen van kennis, haaks op elkaar staan. Met ‘de westerse’ tegenover ‘inheemse’. Amselle zoekt naar een nieuwe ‘matrix van universalisme’, een die juist overeenkomsten wil benadrukken.

In hun polemieken wijzen Schama en Montefiore juist die symbolische diagnose van Israël als brandpunt van het kwaad op alle punten af. Zij onderstrepen dat de motor achter het zionisme geen imperialisme was maar juist het Europese racisme dat in pogroms van 1881 tot 1920 honderdduizenden Joden het leven kostte. Ook stond ‘het Westen’ niet van meet af aan pal achter Israël, dat volgens deze critici steevast met een dubbele maat wordt gemeten. Ze wijzen op genocidale episodes elders ter wereld die veel minder of nauwelijks protest mobiliseren onder linkse groepen.

Palestina-activisten vinden dat zulke tegenwerpingen de kern van de zaak verhullen: de onderdrukking van een inheems volk. Die eenduidige kijk op het conflict wordt nog aangejaagd door de verharding van de politiek en de groei van religieus zionisme in Israël. Het maakt solidariteit met Israël, die in de gevestigde linkse politiek nog wél bestaat, in activistische kringen alleen maar moeilijker.