De uitvaart van paus Franciscus zal aanstaande zaterdag om 10.00 uur plaatsvinden. Dat meldt het Vaticaan dinsdag. De geestelijk leider van de katholieke kerk overleed maandag, tweede Paasdag, op 88-jarige leeftijd aan een hersenbloeding en hartfalen. Zaterdag wordt ook Koningsdag gevierd in Nederland.
Woensdagochtend zal het lichaam van de overleden paus al naar de Sint-Pietersbasiliek worden overgebracht. Daar kunnen gelovigen afscheid nemen. Het Vaticaan heeft al videobeelden en foto’s gedeeld van het opgebaarde lichaam van paus Franciscus; op dit moment ligt hij in Casa Santa Marta, een soort hotel van het Vaticaan. Hij ligt in een open kist met een rood gewaad aan en in zijn handen een rozenkrans.
De uit Argentinië afkomstige paus liet zijn uitvaart in aanloop naar zijn dood op sommige vlakken versoberen ten opzichte van zijn voorgangers. Zo wilde Franciscus begraven worden in de grond en wilde hij al liggend in zijn kist worden opgebaard.
De Oekraïense president Volodymyr Zelensky zou „bereid zijn” zaterdag de uitvaart van de paus bij te wonen. Dat meldden ingewijden aan persbureau AFP dinsdag. Meerdere wereldleiders hebben bekendgemaakt de uitvaart bij te wonen.
Lees ook
Paus Franciscus gaf zelf duidelijke aanwijzingen voor zijn uitvaart. En wat gebeurt er daarna?
Hij ontmoette staalarbeiders in de Sovjet-Unie, hij leefde samen met scheepbergers in Bangladesh, hij voer met vissers in Galicië en Sicilië en observeerde de theeplukkers in Rwanda. Maar de allerbekendste foto’s die hij maakte voor zijn ‘visuele archeologie van arbeid in het industriële tijdperk’, Workers, waren de beelden van de goudzoekers in de Braziliaanse Serra Pelada. Als mieren, met duizenden tegelijk, bewegen ze zich voort over de hellingen van wat toen een van de grootste goudmijnen van de wereld was. Hun lichamen glinsterend van de modder, op en neer klauterend over gammele houten ladders, met gevaar voor eigen leven – taferelen die afkomstig lijken uit een dystopische onderwereld. „Het doet denken aan de bouw van de piramides, de toren van Babel, de mijnen van koning Salomon”, zo vertelde Sebastião Salgado erover: „En je hoorde er niet één machine. Alleen het gemompel van 50.000 mensen in een groot gat.”
De Braziliaans-Franse fotograaf Sebastião Ribeiro Salgado (1944, Aimorés, Brazilië) is deze week op 81-jarige leeftijd overleden. Dit werd vrijdag bekend gemaakt door de door hem opgerichte natuurbeschermingsorganisatie Instituto Terra. Plaats en tijd van zijn overlijden maakt het Instituto vooralsnog niet bekend. Salgado leefde en werkte in Parijs samen met zijn echtgenote Lélia Wanick Salgado, met wie hij in 1969 de militaire dictatuur van Brazilië was ontvlucht.
Sebastião Salgado is een van de grote namen in de fotojournalistiek van de laatste decennia van de vorige eeuw. Sinds de eeuwwisseling staat hij ook bekend als fanatiek pleitbezorger voor het behoud van waardevolle ecosystemen en biodiversiteit. Hij maakte tientallen fotoboeken en hij won zo’n beetje alle belangrijke fotoprijzen. Zijn werk was en is te zien in musea en op festivals over de hele wereld. Hij was lid van meerdere fotoagentschappen: Sygma, Gamma en daarna vijftien jaar lang van Magnum, waar hij onder andere naam maakte met zijn foto van de aanslag op de Amerikaanse president Ronald Reagan in 1981. Toen hij in 1994 bij Magnum vertrok, richtte hij samen met Lélia Amazonas Images op, gericht op de promotie van zijn eigen werk.
Salgado was jarenlang werkzaam als econoom, onder andere voor de Wereldbank, voordat hij in 1973 zijn baan inruilde voor een bestaan als freelance fotograaf. Hij begon al snel met grote, langlopende projecten, over Latijns-Amerika (Other Américas, 1977-1984), de Sahel (1984-1986) en Workers (1986-1991). Voor Exodus (1993-1999) reisde hij naar 35 landen. In de voor een Oscar genomineerde documentaire over Salgado The Salt of the Earth (2014) van regisseur Wim Wenders en Juliano Salgado, de oudste zoon van de fotograaf, zien we schrijnende beelden van vluchtelingen over de hele wereld. Hier zijn het vooral de vele slachtoffers van de oorlogen en de hongersnoden in Rwanda en Congo die diepe indruk maken – niet alleen op de kijker, ook op Salgado zelf. Hij wordt er letterlijk ziek van en besluit te stoppen met fotograferen. „Ik geloofde in niets meer”, hoor je hem verslagen zeggen.
Lees ook
Een geniaal reisverslag van Sebastião Salgado
Vruchtbare oase
Salgado vond genezing op het Braziliaanse landgoed van zijn vader – in de jaren veertig nog een vruchtbare en groene oase, eind vorige eeuw op sterven na dood door droogte en uitputting. Samen met zijn vrouw zette hij Instituto Terra op, met als doel de grond nieuw leven in te blazen en de boeren in de omgeving te helpen met duurzame landbouwprogramma’s. Het initiatief gaf hem de energie voor weer een nieuw fotoproject: Genesis (2004-2011), waarvoor hij over de wereld reisde om de ongerepte natuur vast te leggen, en de mensen en dieren die hij daar aantrof. IJsbergen, walvissen, inheemse stammen – de Nenetsen in Siberië, de Zo’é in de regenwouden van de Amazone. „Ik had de mensheid op z’n slechtst en gewelddadigst gezien en had er geen vertrouwen meer in dat we ooit nog gered konden worden. Door Genesis veranderde ik van gedachten”, zegt hij in de documentaire van Wenders.
Er was ook kritiek. Zijn werk maakte het lijden van de mens tot een esthetisch schouwspel, met dramatische wolkenpartijen en perfect gekadreerde composities, vonden zijn critici, en door die aandacht voor schoonheid en harmonie wordt het échte drama aan het oog onttrokken. De inheemse volkeren in Genesis zou hij exploiteren en benaderen als een negentiende-eeuwse antropoloog, met de exotische, koloniale blik van een buitenstaander. Salgado heeft zijn goede bedoelingen altijd verdedigd.
Tot het eind van zijn leven bleef hij betrokken bij het landgoed in zijn geboorteland, waar inmiddels de ooit zo dorre heuvels in de vallei van de rivier de Doce zijn veranderd in weelderige bossen, met bijna drie miljoen bomen, en waar zelfs de jaguars weer terug zijn. Het gebied heeft nu de status van nationaal park. In de film van Wenders zegt Salgado: „Op mijn sterfdag laat ik het woud na dat er was bij mijn geboorte. Dan is de cyclus compleet.”
Advocaat Pim Fischer is een opvallende verschijning in de rechtszaal. Zwabberende, te grote toga om een mager lijf, slingerende witte bef, woeste, witte haren. Als de rechter iets vraagt, buigt meester Fischer zich naar voren, tot zijn neus bijna het tafelblad raakt. Het blijft stil. Aanwezigen schuiven op hun stoel. Gaat het wel goed? Wordt hij onwel? Dan schiet hij overeind. Brede lach. De rechter krijgt een gevat antwoord, in twee zinnen.
De beschrijving komt van Niene Oepkes, gepensioneerd ambtenaar van de gemeente Utrecht. Zij zat ettelijke keren tegenover hem in een zittingszaal. Hij als raadsman van een ongedocumenteerde of dakloze. Zij als vertegenwoordiger van de gemeente die volgens Fischer moest zorgen voor een uitkering, een huis, een opvangplek.
Het beeld is herkenbaar voor iedereen die hem in actie zag. Half april nog, rechtbank Amsterdam. Fischer zit op het puntje van zijn stoel, beide armen op zijn schoot, vingers gevouwen. Achter hem ongedocumenteerden, maatschappelijk werkers en belangstellenden. Fischers blik strak op de rechter. Hij formuleert kort en precies, verwijst naar Europese regelgeving en het Handvest van de Grondrechten. Het gaat om de zaken van een dertigtal mensen van wie de door het Rijk gefinancierde opvang per 1 januari dit jaar eindigde.
De jurist van de IND krijgt het woord. Fischer leunt ver achterover, de armen strak over elkaar. Geen moment kijkt hij naar de spreker, gezicht onbewogen. Hij maakt geen aantekeningen, stelt geen tussenvragen. Enkel schudt hij soms zachtjes het hoofd.
De rechter vraagt naar het procesbelang. Stilte. Fischer beweegt niet, kijkt naar het plafond. De zaal houdt de adem in. Stilte. Dan zegt hij: „Ik probeer te voorkomen dat mijn cliënt op straat belandt.”
Pim Fischer wil liever niet dat het over hém gaat. Gevraagd naar zijn jeugd in een na lang aandringen verkregen gesprek, kijkt hij lang peinzend in de verte. Dan: „Nog thee?” Over zijn ‘klanten’, ongedocumenteerden, gemarginaliseerden, mensen levend aan de randen van de samenleving, praat hij daarentegen graag. Voor hun rechten gaat hij tot het gaatje. En zo kwam hij eind vorig jaar in de schijnwerpers toen minister Faber (PVV, asiel) besloot de subsidie van bed-bad-brood, de noodopvang voor kwetsbare ongedocumenteerde daklozen, stop te zetten. Zij vond dat die mensen maar terug moesten naar het land van herkomst in plaats van in Nederland opgevangen te worden met belastinggeld.
Dat kon echt niet, vond Fischer. Er waren toezeggingen gedaan en afspraken gemaakt. Die waren niet eenzijdig opzegbaar. Zeker niet zonder deugdelijke argumentatie. Hij voert sinds december een reeks spoedzaken in verschillende steden om de beslissing van Faber vast aan te vechten, zodat de mensen niet per 1 januari dakloos zouden worden. Vier maanden later is er nog steeds geen reactie van minister Faber. Intussen blijven ongedocumenteerden zich melden bij Fischer.
Dat Fischer door ongedocumenteerden (gesteund door hun opvangorganisaties) werd gevraagd om de bed-bad-brood-opvang te redden, is niet gek. Hij ís ‘mister bed-bad-brood’. De regeling is het resultaat van een eindeloos aantal juridische puzzelstukjes, bijeen geprocedeerd door het team van sociaal advocaten van het Haarlemse kantoor dat Fischer in 1999 begon. Dat kantoor stond in het teken van de missie van Fischer: opkomen voor de verdrukten.
In de vier jaar daarvoor had hij als advocaat-stagiair bij advocatenkantoor Heemskerkerweg in Beverwijk al kennis gemaakt met die groep. Die had hem meteen aangetrokken. Maar met arbeidsrecht, echtscheidingen en strafzaken was meer geld te verdienen.
En die zaken vond hij ook boeiend. Ze gaven de jonge advocaat inkijkjes in werelden die hij niet kende. Strafzaken openden het venster op ripdeals en drugssmokkelaars. Echtscheidingen van ouders die jarenlang alles deelden, samen kinderen maakten en nu ruzieden over de kleinste zaken. Daar zat hij dan, tegenover ziedende echtelieden. Grootzielmanagement, noemde hij dat. Waarom bent u zo boos op uw man, vroeg hij de vrouw. „Hij geeft ze cola”, zei ze. Ah, zei hij. „Hij geeft ze cola.”
Pim Fischer in de rechtszaal, in Utrecht bij een zaak over het beëindigen van de Landelijke Vreemdelingenvoorziening.
Foto Ramon van Flymen/ANP
Tussenjaar
Fischer werd geboren in Goes in 1958, en groeide met een oudere broer op in een katholiek gezin dat veel moest verhuizen vanwege het werk van zijn vader bij een Belgische warenhuisketen. Van Vlissingen naar Heerlen, van Heerlen naar Eindhoven. Moeder was huisvrouw.
Het geloof benauwde hem. Op de basisschool in Heerlen moest hij biechten. Wat moest hij zeggen? Zeg maar dat je snoep uit de pot hebt gepikt, was het advies. Hij deed het met de grootst mogelijke tegenzin. Leraren lieten kinderen als straf met hun blote knieën op een rooster zitten, hoofd tegen het bord. Of ze sloegen met een liniaal, gooiden een sleutelbos. Hij weet weinig meer van zijn jeugd, zegt hij. Gepsychologiseer over na-ijlende effecten, hij begint er niet aan.
Hij demonstreerde tegen Thatcher, tegen El Salvador, tegen het kapitalisme, tegen kruisraketten
Zijn leven begint op zijn achttiende, als hij naar Amsterdam verhuist voor een tussenjaar als activist. Hij werd deel van de linkse beweging, onder meer van de Socialistische Arbeiderspartij en jongerenorganisatie Rebel. Demonstreerde tegen Thatcher, El Salvador, tegen het kapitalisme, tegen kruisraketten, voor ‘baas in eigen buik’. Serieus en vastberaden, zegt vriend Ron Blom over die tijd. „Hij stond voor zijn zaak, het was geen bevlieging. Dat blijkt ook wel uit de rest van zijn leven.”
We deelden een levensvisie, zegt zijn vrouw Judith Rümke, die ook in een kraakpand woonde en hem in het circuit ontmoette. In tegenstelling tot veel leeftijdgenoten zouden beiden hun activistische inslag nooit verliezen.
Een rechtenstudie brak Fischer voortijdig af, hij had allerlei baantjes, pakte de studie weer op en combineerde die na een tijdje met de zorg voor de kinderen die eind jaren tachtig werden geboren: een zoon en twee dochters.
Walt Disney
Zijn jongste dochter, Laura (34), runt nu samen met haar vader een advocatenkantoor in Assen. Een leuke vader die veel met hen deed, zo herinnert Laura zich hem uit haar jeugd in Beverwijk, waar het gezin ging wonen. Kijken naar Achterwerk in de Kast mocht, Walt Disney en merkkleding waren taboe – dat dan weer wel.
De overtuiging dat de wereld rechtvaardiger kan en moet werd voorgeleefd, niet opgelegd. Er werd over van alles gesproken, kleine zaken en wereldproblemen, zegt Laura. Elke week kwamen mensen socialistische krantjes vouwen. Toen er een weg dreigde te komen langs het Beverwijkse park Westerhout, zowat in hun achtertuin, voerde het hele gezin actie. De kinderen kleurden zwartwit gestencilde flyers en liepen rond in T-shirts met: Westerhout Blijft! Fischer voerde procedures. Er zouden rugstreeppadden zitten. Laura: „We leerden in die tijd veel over beschermde diersoorten.”
Al vanaf haar achtste werkt Laura voor haar vader. Eerst opbergklusjes. Op de middelbare school keek ze afgehandelde dossiers na op losse eindjes. Een kantoor runnen met haar vader gaat goed. Hij kán onmogelijk zijn als hij vindt dat hij gelijk heeft, zegt ze. Oud-stagiair en later collega Jelle Klaas: „Hij is heel progressief en open, maar als hij eenmaal op een gedachtegang zit, is het moeilijk om hem daar vanaf te brengen.”
Fischer (tweede van rechts) bij een hoorzitting over de Bed-bad-broodregeling.
Foto Martijn Beekman/ANP
Als je er niet te veel van verwacht en op een mooie manier je boterham wilt verdienen, dan kun je bij mij aan de slag als advocaat, zei Fischer tegen Klaas in 2003. Zijn kantoor groeide snel tot zeven advocaten en ondersteunend personeel. Echtgenote Judith werkte inmiddels fulltime, als rechterhand van Fischer. Klaas, nu bekend mensenrechtenadvocaat, genoot ervan om te zien hoe respectvol Pim en Judith met hun cliënten omgingen, die soms letterlijk de geur van het leven op straat met zich mee brachten.
Een van hen is Mulugeta uit Eritrea. Fischer helpt hem sinds 2013 met allerlei procedures rond opvang, hij is de enige advocaat die Mulugeta kent. „Elke keer als hij naar de rechter stapt, heb ik weer even een dak boven mijn hoofd,” zegt Mulugeta. „Hij legt altijd goed uit wat er gaat gebeuren. Eerst een brief, dan komt hij langs, en voor de zitting nemen we het nog samen door.” Winnen doen ze lang niet altijd. „Maar hij blijft het proberen.” Jelle Klaas: „Valse hoop gaf Pim nooit.”
Hij kón ook niet veel hoop bieden. Vooral na de invoering van de Koppelingswet in 1998 was een uitkering, een huurhuis of werk vrijwel onbereikbaar geworden voor mensen zonder verblijfspapieren. Het bracht veel mensen in problemen. Als er een zaak van werd gemaakt, verloren ze die in het moeras van het vreemdelingenrecht.
Kinderrechten
Fischer gooide het over een andere boeg. Een Ghanese man zonder papieren die met zijn gezin in Zaandam woonde, klopte in 2005 bij hem aan. Het water was afgesloten, het jongste kind had sinds een maand diarree. Fischer maakte de zaak concreet: wordt het water niet aangesloten, dan gaat het kind dood. Dat was in strijd met kinderrechtenverdragen die Nederland had ondertekend. Die tactiek werkte. De gemeente sloot het water aan en gaf het gezin geld voor eten.
Het werd de basis voor zijn strategie: niet de juridische theorie, maar de praktische realiteit van de hulpbehoevenden stond centraal. De juridische onderbouwing volgde uit nationale en internationale mensenrechtenverdragen die Nederland had ondertekend. Je daaraan houden, is beschaving. In een zaak van kinderen met ouders zonder verblijfsvergunning die bijstand nodig hadden voor eten en huur, werkte het ook. Ouders kregen recht op een uitkering om hun kinderen van basisbehoeften te voorzien.
Fischer kwam op voor individuen én voor groepen. Voor 26 havenarbeiders, die in 2001 opeens, soms na dertig jaar trouwe arbeid, op straat kwamen te staan omdat er geen werk meer was. Voor Somalische Nederlanders, toen de gemeente Haarlem hen in 2004 op basis van afkomst ging controleren op bijstandsfraude. En voor de ‘We Are Here’-groep van ongedocumenteerden die vanaf 2012 in tentjes en een Amsterdamse kerk bivakkeerden. Zij moesten Nederland verlaten, maar konden dat vaak niet.
Een idealist. Iemand die tot het uiterste streeft naar rechtvaardigheid en daarvoor het recht gebruikt, zegt Pablo Eppelin Ugarte, coördinator van het Wereldhuis in Amsterdam, dagopvang voor ongedocumenteerden van wie velen cliënt bij Fischer. Zijn klanten vertrouwen hem totaal, ziet Eppelin. Hoe ingewikkeld de juridische procedures ook zijn, Fischer legt ze helder uit tijdens zijn goedbezochte voorlichtingsmiddagen. Souleyman uit Niger, cliënt sinds 2013, kent die middagen. „Hij zegt altijd eerlijk wat de kans is.” Fischer is streng, zegt hij. Vaak moeten cliënten van hem naar de zitting. Als je weinig begrijpt van wat er wordt gezegd, duren die twee, drie uur best lang.”
Vroeg of laat liepen ook de meest welwillende ambtenaren tegen zijn vasthoudendheid aan
Om resultaat te boeken werkte Fischer ook samen met de tegenpartij. Zo overlegde hij vaak vooraf met ambtenaren van de gemeente die hij daagde – die zelf soms ook worstelden met regels waardoor ze mensen in problemen niet konden helpen. „Als hij een zaak won, kon ik tegen mijn collega’s van de gemeente zeggen dat het niet om mijn persoonlijke mening ging, maar om een uitspraak van de rechter”, zegt Niene Oepkes van de gemeente Utrecht.
Vroeg of laat liepen ook de meest welwillende ambtenaren stuk op zijn vasthoudendheid. Fischer weet niet van ophouden, zegt ook ambtenaar Jan Braat. Dat kon bloedirritant zijn. Dan streed hij bijvoorbeeld voor een criminele, ongedocumenteerde man die Utrecht vervolgens levenslang onderdak moest geven. Oepkes herinnert zich een woest gesprek met Fischer over een man met een enorm zedendossier. Kom op, zo’n engerd, en die moet dan in mijn opvang? Antwoord van Fischer: „Ook onaardige mensen hebben mensenrechten.”
Doorstart in Assen
In 2016 liep het bijna mis. De Raad voor Rechtsbijstand verhoogde de eigen bijdrage voor cliënten. Zonder die subsidie dreigde het kantoor kopje onder te gaan. Op het nippertje werd het gered, maar Fischer en zijn vrouw vonden het de slapeloze nachten niet waard. Ze maakten een doorstart met een kleiner kantoor en een kleiner huis in Assen.
Wat je van Pim Fischer vindt, hangt af van je perspectief, zegt Jelle Klaas. Fischer is geen fijne tegenstander. „Hij geniet ervan om iets onderuit te halen en doet dat steengoed.” Zijn stagiairs moeten van hem een zaak van Fischer bijwonen als onderdeel van hun opleiding.
Elke overwinning is een strategische stap. Zo ging het ook met de bed-bad-broodregeling. Het was Fischer die in 2013 op verzoek van de Protestantse Kerk een klacht indiende over de Nederlandse staat bij de Raad van Europa. Het onthouden van het recht op voedsel, kleding en onderdak aan ongedocumenteerden zou in strijd zijn met het Europees Sociaal Handvest. De klacht werd ontvankelijk verklaard. Er volgden verschillende juridische stappen.
Het resultaat was dat het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van de Raad van Europa in 2014 bepaalde dat lidstaten verplicht zijn om voor opvang te zorgen, óók voor ongedocumenteerden. Dat was het begin van een periode van vijf jaar getouwtrek over de voorwaarden van een bed-bad-broodregeling, die eindigde in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening, die Faber nu heeft afgeschaft.
Die beslissing terugdraaien. Bed-bad-brood redden. Zie het als een toegift, zegt Fischer zelf, die eigenlijk al met pensioen is. Voor een beroepsactivist nog best een fijn klusje, al houdt hij ook van tuinieren.
Een jaar geleden deed ik mee aan een avond in een zaaltje over moederschap. Vanaf het podium zag ik in het publiek een schrijver (en moeder van iets grotere kinderen) zuchten en steunen. Een poosje later zei ze in een interview over die avond dat „veel moeders stonden te klagen”.
Ik vond dat zeer onaardig, maar nu, een jaar later, begin ik helaas iets in haar verhaal te herkennen.
Ik vroeg aan Ianthe Mosselman, auteur van het memoir Al die liefde en woede, een revolutionair boek over de mix van razernij en tederheid die je kan overvallen als je net moeder bent, waar mijn plotselinge lichte vermoeidheid bij het aanschouwen van jonge, agerende moeders toch vandaan komt. Daar had Ianthe over nagedacht. Ze redeneerde als volgt:
Als de boosheid om je verloren leven en de intimiderende denkbeelden rondom moederschap wegebben, is dat vaak omdat je kinderen nu eenmaal wat groter worden. Je verlaat het slagveld der slapelozen, leest weer eens een boek, pakt je carrière op en vindt de tijd om lange gesprekken met je geliefden te voeren. Maar, je verliest daarmee ook wat van je betrokkenheid bij alle onrechtvaardigheid die jonge moeders ten deel valt. De strijd voor (aan ons beloofde!) gratis kinderopvang heeft voor jou geen zin meer, want al je kinderen gaan naar school. Borstvoeding in de openbare ruimte hoef je niet meer te bevechten.
Bovendien heb je, als je midden in de eerste jaren zit, helemaal geen energie om je frustratie om bijvoorbeeld te kort ouderschapsverlof om te zetten in een daadwerkelijke lobby. Oftewel: moegestreden wandel je een comfortabeler periode in, om vanuit die positie het niet meer op te kunnen brengen je nog aan de goede zaak te committeren.
Aan deze redenering wil ik ook nog toevoegen dat de goedbedoelde, maar vervelende opmerking, ‘Het wordt beter, echt’, voor een verse moeder niet te verteren is, maar, zo weet ik nu mijn jongste bijna naar de basisschool gaat, het is wel wáár. Als ik me dat toch iets meer had gerealiseerd, misselijk en zwanger, met twee jonge kinderen met hoge koorts én een man die dagen van huis was vanwege z’n werk, had ik misschien wat minder razend zijn voicemail vol geblaft. Maar goed, iemand die verdrinkt heeft niets aan geruststellende woorden.
En zo verandert er dus te weinig. Ik denk dat een overheid zich daar ergens ook wel bewust van is: een moeder met een chronisch slaaptekort is misschien wel doodgevaarlijk op de korte baan, maar niet in staat zich geduldig door de duizenden taaie lagen van het systeem heen te werken om – ik noem maar iets – zwangerschapsdiscriminatie aan te pakken.
Tegelijkertijd zien we natuurlijk in alle gelederen van de samenleving een gebrek aan solidariteit met groepen waar we aan ontstegen zijn, of groepen in wie we onszelf niet erkennen. Dat is niet gek in een wereld die steeds meer trappen-of-vertrapt-worden als adagium heeft. Ren wég van die loserige kwetsbaarheid, zodra je kan.
In een poging om niet met zulke kilte besmet te raken, zal ik proberen tot ik oud en grijs ben te blijven schrijven over degenen die kinderen op de wereld zetten, en daarmee heel veel opofferen: vrijheid, maatschappelijke macht en zorgeloosheid, bijvoorbeeld.
En dat alles in de hoop dat op een dag niemand meer over ‘klagende moeders’ zeurt.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.