Na een verijdelde aanslag op de Amerikaanse president nam Homelander donderdag de macht over in een land op de rand van een burgeroorlog en kondigde aan al zijn tegenstanders in kampen te stoppen. De anti-superheldenserie The Boys had de finale van het vierde seizoen niet beter kunnen plannen. De rauwe anti-superheldenserie op Amazon Prime Video was altijd al politiek geladen en dit seizoen doen de makers er nog een schepje bovenop.
De blonde Homelander is voor de helft van de bevolking een superheld en voor de andere helft een superschurk die gestopt moet worden met alle noodzakelijke middelen. Dat is lastig want Homelander is onkwetsbaar. Je kunt The Boys nog net dystopische sci-fi noemen, maar de werkelijkheid zit de serie dicht op de hielen. Bij de Republikeinse Conventie kreeg het publiek donderdag bordjes uitgedeeld met „Mass Deportation Now”. Mijn mond viel toch weer open van verbijstering. Dit gebeurt echt.
Wat te doen? Een uurtje vluchten in de heerlijke wereld van de disco dan maar. Daar is de muzieksoort immers voor bedoeld: escapisme. „When life is hard, you party harder” zegt kunsthistoricus Lisa Farrington in de driedelige BBC-documentaire Disco – Soundtrack of a Revolution. Omroep Zwart zond donderdag het tweede deel uit.
Er zijn wel meer documentaires over disco, maar die richten zich doorgaans op de laatste periode, toen de hele wereld de danscultuur omarmde. Deze reeks diept juist de beginperiode uit, toen disco nog een obscure New Yorkse subcultuur was van zwarte mensen, queers en latino’s. De serie legt het beginpunt bij de feesten die David Mancuso in 1970 gaf in een leegstaand pakhuis in SoHo. De dj was opgeroeid in weeshuizen dus „hij had geleerd om zijn eigen familie te maken”. De politie kon geen invallen doen, zoals ze gewoon waren, want dit waren officieel privéfeestjes in Mancuso’s woonhuis.
Zwarte discodiva”s
Drummer Earl Young uit Philadelphia mag nog eens uitleggen hoe hij het kenmerkende four-to-the-floor-drumpatroon uitvond, maar verder gaat de documentaire eigenlijk niet over de muziek. In het begin bestond er ook nog geen discomuziek, de clubbers dansten op „dansbare r&b”. Daarna kwam de Philly soul waaruit het nieuwe genre ontstond, dat eerst nog „discotheek-rock” werd genoemd. De documentaire richt zich op het maatschappelijke fenomeen: de danscultuur als uiting van emancipatie van gemarginaliseerde groepen. Voor hen was verloederd New York in de jaren zeventig „not a happy place’’. In de clubs vonden ze een veilige haven om onder gelijkgestemden hun zorgen weg te dansen.
Het tweede deel zet de zwarte discodiva’s in het zonnetje: Donna Summer, Gloria Gaynor, Candi Staton. Zij betogen dat disco ook een bevrijding voor vrouwen betekende, die voor het eerst over vrouwenproblemen konden zingen, maar ook over de kracht om die te overwinnen: „Oh no, not I! I will survive!” Voor het eerst, zo gaat het betoog, wisten zwarte zangeressen een groot publiek te bereiken. Nou ja, de Supremes, Aretha Franklin, Ella Fitzgerald en andere zwarte zangeressen lukte dat al eerder. Op dit soort momenten zie je dat de documentaire zijn uitgangspunt van een „revolutie” een beetje te goed wil verkopen.
Met de film Saturday Night Fever namen de commercie en de witte hetero’s het genre over en verdween de oorsprong uit het zicht. Eind jaren zeventig werd disco gekruisigd door de anti-discobeweging en stond na drie dagen weer op. De invloed op de huidige popmuziek en op de clubcultuur is groot. Maar dat zien we vermoedelijk allemaal volgende week in de slotaflevering van Disco, een documentaire waarbij gedanst mag worden.