Toen de mens zijn vacht verloor kon-ie lekker gaan zweten

Antropologie Waarom hebben mensen geen pels? En wat is de functie van de haren die de mens nog wel heeft?


Illustratie Dewi van der Meulen

Bij sommige mannen gaat de haargrens al wijken na de puberteit. Maar de algeméne menselijke haargrens ligt vast. Op ongeveer anderhalf miljoen jaar geleden.

Want toen verloren voorouders van de huidige mensen hun pels. Toen konden ze hun kinderen niet meer op de rug meenemen zoals de meeste andere primaten wel kunnen, vastgeklemd aan een dikke vacht. Toen ook kreeg de mens zijn donkere huidskleur, omdat de oude witte apenhuid zonder haar niet bestand was tegen felle zon. Toen ook werd de menselijke huid steviger dan van de andere primaten, omdat niet langer dat dikke haar de eerste klappen kon opvangen. En toen ook dus ontstond de lokale menselijke haargrens, want niet alle bedekking verdween. Op het hoofd en in de schaamstreek is altijd haar blijven groeien.

De datering op ongeveer anderhalf miljoen jaar geleden werd al twintig jaar geleden gedaan op basis van berekeningen aan het MC1R-gen. Dat is een van de vele genen die coderen voor een donkere huidskleur, maar wel een met kenmerken van extreme natuurlijke selectie. Bij Afrikanen komt geen variant voor die invloed heeft op het resulterende eiwit van de betrokken receptor – een cruciale schakel in de vorming van een donkere huidskleur. Bij mensen buiten Afrika, met veel meer variatie in huidskleur, zijn wel allerlei mutaties in het gen ontstaan die dat eiwit veranderen, op allerlei manieren.

Met het ontstaan van Homo erectus verschijnt echt iets nieuws in Afrika

Kaalheid is een uniek menselijke kenmerk: alleen wij zijn onbehaarde apen. Andere apen hebben wel énige onbehaardheid, maar altijd beperkt: in het gezicht en soms op de billen.

Bij de mens vindt het algemene haarverlies plaats op een kernmoment in de evolutie van het geslacht Homo. Daarvan zijn wij moderne mensen, Homo sapiens, de enig overgebleven soort.

Allerlei specifieke kenmerken van dat geslacht Homo die het onderscheiden van zijn nog veel aapachtiger voorganger Australopithecus, zijn ouder dan die anderhalf miljoen jaar, zoals de typerende smallere kaakvorm, de rechtere vingers en bijvoorbeeld ook de schouders, die niet erg geschikt meer zijn om mee van tak naar tak te zwaaien. De eerste Homo-leden die leefden rond twee miljoen jaar geleden, zoals Homo habilis en Homo georgicus, waren ook nog relatief klein, en hun herseninhoud was niet heel veel groter dan die van Australopithecus (zo’n 500 à 700 cc). Met de komst van het biologische geslacht Homo is de mens niet in één klap ‘modern’ geworden. Belangrijke veranderingen in de evolutie gaan vaak geleidelijk.

Geschikt voor hardlopen

Met het ontstaan van Homo erectus rond 1,8 à 1,6 miljoen jaar geleden verschijnt echt iets nieuws in Afrika. Niet alleen de veel betere werktuigen – de vuistbijlen van de Acheulien-cultuur – maar ook een mens met een veel groter lichaam dan voorheen, tot wel 1,80 meter lang, met langere benen. En: flink grotere hersenen, tot bijna een liter. En precies dán dus wordt de mens kaal. H. erectus krijgt vele nazaten. Tot 20.000 jaar geleden liep nog de Denisovamens op aarde, tot 40.000 jaar geleden nog Homo neanderthalensis, tot 50.000 jaar de kleine Homo floresiensis en Homo luzonensis, en misschien leefde diep in Java ook nog steeds de oude Homo erectus. Allemaal kaal. Ongeveer 300.000 jaar geleden verschijnen in Afrika de eerste mensen met duidelijke sapiens-kenmerken.

Het menselijk lichaam is nog altijd bedekt met dun vellushaar: kleurloos, kort, dun en donsachtig

Ooit lag in het denken over menselijke evolutie grote nadruk op de omvang van ons brein, en niet ten onrechte, maar een jaar of twintig geleden werd ontdekt dat ons lichaam niet alleen goed kan denken maar bovenal uitzonderlijk geschikt is voor hardlopen. Het is een compleet samenhangend systeem van verende achillespezen, spieren die ons hoofd in evenwicht houden bij het rennen, veel langzame dijspieren én een uitzonderlijke hoeveelheid zweetklieren (vijf keer zo veel als de chimpansee), dat door de antropoloog Daniel Lieberman in kaart werd gebracht. Die ontwikkeling begint bij Homo erectus. Die voorouder begon een nieuwe jachtmanier om in een sukkeldrafje in het vrije veld urenlang achter prooidieren aan te rennen tot die uitgeput zijn, een revolutie in primatenbeweging.

Op zich werkt een vacht goed tegen hitte: tussen de haren bevindt zich een isolerende luchtlaag. Maar als het organisme actiever wordt en daardoor zelf veel warmte gaat produceren, gaat dat mis, zeker als het organisme groter wordt. Hoe groter de omvang van een dier hoe relatief kleiner het huidoppervlak wordt ten opzichte van de lichaamsgrootte. Er zijn genoeg actieve kleine aapjes, maar de grotere chimpansees en andere mensapen kennen slechts relatief korte intense activiteiten, en dan nog zelden in de volle zon. De vele sukkeldrafjes van de grotere Homo erectus in de volle zon verdrievoudigden zijn warmteprobleem. Zijn grotere omvang maakte het warmteprobleem erger. De isolerende werking van de pels gaat dan negatief werken. Het prachtige zweetsysteem van primaten functioneert dan averechts: doornatte haren isoleren nog veel sterker. Daarom zijn ook de extreem grote olifanten en neushoorns kaal: te groot en te actief. In dat hele veranderingscomplex van hardlopen, uitbreiding van de zweetklieren en algemene menswording heeft de mens zijn pels afgeschud. Oververhitting dreef ons tot kaalheid.

Nooit echt bloot geweest

Voor alternatieve theorieën zijn te weinig bewijzen gevonden. Dolfijnen hebben ook geen haar, leefde de mens dan ooit in het water? Daarvoor is in de evolutionaire tijdlijn te weinig tijd. En sowieso is de mens evident ook een landdier gebleven, en dergelijke zoogdieren hebben juist wél een dikke pels: bevers, otters. En juist tegen parasieten die in het water leven is de mens bijzonder slecht bestand. Er is ook nog een hypothese dat de mens zijn pels vooral verloor door een te hoge parasietendruk. Maar dat is ook nooit aannemelijk geworden, waarom hebben al die zich krabbende en elkaar vlooiende andere primaten dan eigenlijk wel hun pels behouden? Ook is er de sympathieke hypothese dat de mens eigenlijk nooit echt bloot is geweest, maar pas zijn beharing verloor toen hij kleren ging dragen. Maar in de warme tropische gebieden waar de mens en zijn voorouder evolueerden is nooit veel reden voor kleding geweest. Waarschijnlijk pas in de laatste paar honderdduizend jaar zouden neanderthalers en denisoviërs kleding gaan dragen, in leefgebieden op meer noordelijke breedtegraden. Gehuld in „een toga van beestenvellen”, zo typeerde een onderzoeker ooit deze ijstijdmode. De belangrijkste datering voor het dragen van ‘kleren’ is ergens voor 170.000 jaar geleden. Rond die tijd splitsten de kleerluizen zich af van de menselijke hoofdluizen.

Helemáál kaal is de mens overigens nooit geworden. Het menselijk lichaam is nog altijd bedekt met dun vellushaar: kleurloos, kort, dun en donsachtig. In aantal – tweeënhalf tot vijf miljoen – hebben mensen evenveel haren en haarzakjes als een chimpansee met zijn machtige zwarte vacht. Maar op het overgrote deel van ons lichaam zijn het totaal andere haren: verwaarloosbare vellusharen die bij mensapen alleen bij jonge baby’s voorkomen. Alleen de huid op de handpalmen, voetzolen, de onder- en zijkanten van de vingers en tenen, de lippen, de eikel en binnenkant van de schaamlippen is echt haarloos – overigens plekken waar ook andere mensapen geen haar hebben…

Bij jonge chimpansees, orang-oetans en sommige makaken raakt het hoofdhaar nog tot aan de wenkbrauwen

Haar van enige substantie groeit bij de mens alleen nog op het hoofd, in de schaamstreek, onder de oksels, en bij mannen op de kin en vaak ook nog een beetje op de borst. De ongeveer half miljoen hoofdharen beschermen tegen de zon en verzachten ook een beetje klappen tegen het hoofd. Los van die biologische oerfunctie is het hoofdhaar ook een belangrijk uiterlijk signaal in culturele en sociale context geworden. De cultuur kan een flinke draai geven aan dit evolutionaire signaal van gezondheid. Als signaal van goede verzorging of juist rebellie (de punk-hanenkam) of bijvoorbeeld door kaalscheren als uiting van rouw of straf. Iedere cultuur heeft zijn eigen hoofdhaar-ideeën. In het Westen gelden vrouwen met lang haar als aantrekkelijker, jonger en gezonder, maar in Afrika geldt dat traditioneel juist weer voor kórt haar.

Bij mannen en vrouwen wordt het hoofdhaar in de loop van het leven dunner. Of daarachter een andere oorzaak ligt dan veroudering is onduidelijk. En bij mannen kruipt op het voorhoofd ook nog de haargrens langzaam omhoog. Zo’n verschil tussen mannen en vrouwen is interessant voor antropologen en evolutiebiologen. Maar veel meer dan elkaar tegensprekende onderzoeken over aantrekkingskracht en uitstraling van mannelijkheid of zelfs ‘interessante ouderdom’ levert dat nog niet op. Er is ook veel variatie in de mate van kaalheid. Deze ‘alopecia androgenetica’, zoals de medische term luidt voor ‘kaalheid onder invloed van testosteron’, is in ieder geval niet uitsluitend menselijk. Bij jonge chimpansees, orang-oetans en sommige makaken raakt het hoofdhaar nog tot aan de wenkbrauwen, maar die haargrens kruipt geleidelijk omhoog. En net als bij mensen wordt bij die kalende apen het krachtige hoofdhaar vervangen door het onzichtbare zachte vellushaar.

Wimpers die precies lang genoeg zijn

Op allerlei plekken oefent het menselijk haar een belangrijke biologische functie uit. Wenkbrauwen beschermen tegen zweet in de ogen, de haren in je neus en oren houden stof en insecten buiten. En wimpers hebben precies de juiste lengte (een derde van de breedte van het oog) om de luchtstroming over het oog zo te beïnvloeden dat er zo min mogelijk oogvocht verdampt en zo weinig mogelijk stof het oog in waait – zo bleek uit windtunnelonderzoek. Verrassend genoeg, of misschien juist helemaal niet verrassend, bleek uit weer ander onderzoek dat precies die lengte door proefpersonen het aantrekkelijkst gevonden wordt – bij mannen overigens wel iets korter dan bij vrouwen, dat wel. Misschien hangt de aantrekkelijkheid samen met een zekere uitstraling van gezondheid, want ziektes en voedingstekorten kunnen leiden tot een afwijkende ooghaarlengte. Maar ongetwijfeld is er ook een culturele component, het aantrekkelijkheidsonderzoek werd alleen gedaan bij Canadese studenten psychologie.

Het ontbreken van haar heeft een seksuele functie gekregen

Wel een evident evolutionaire achtergrond heeft het menselijk behoud van schaamhaar en het mannelijk baardhaar – voortplanting en sekseverschillen wegen zwaar in de biologie. Duidelijk is dat schaamhaar seksuele geuren vasthoudt die de voortplanting kunnen stimuleren. De haren zullen de geslachtsdelen enigszins beschermen. En visueel benadrukt deze ‘schaamstreek’ juist schaamteloos de geslachtsdelen. Dat kan niet anders dan biologisch relevant zijn, maar heel veel meer is er niet over te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Ja, misschien dat vrouwen die hun schaamharen scheren relatief vaker seksueel actief zijn en in hun leven een groter aantal seksuele partners hebben (terwijl gek genoeg in het Westen mannen juist weer een voorkeur zouden hebben voor vrouwen mét schaamhaar), maar dat juist die moderne culturele verschijnselen een direct verband met de evolutionaire ontwikkelingen van anderhalf miljoen jaar geleden zouden kunnen hebben lijkt onwaarschijnlijk.

Ook dat de baard alleen is voorbehouden aan mannen en pas ontstaat in de puberteit, kan echt geen evolutionair ongelukje zijn. Maar wat dan precies de biologische functie is? Mensenmannen hebben gemiddeld al een groter gezicht, vooral een grotere kaak, en het ligt dus voor de hand dat de baard precies dat kenmerk versterkt, schrijft de Nieuw-Zeelandse zoöloog Alan Dixson in zijn fascinerende standaardwerk Sexual Selection and the Origins of Human Mating Systems (2009). „Des te interessanter dat zoveel mannen zorgvuldig iedere dag hun gezichtshaar afscheren. Dat is makkelijker te begrijpen als vermindering van hun masculiene signaal, dan dat ze dat zouden doen om minder aantrekkelijk te worden voor vrouwen.” Of mannen met baarden wel of niet aantrekkelijker zijn voor vrouwen is vaak onderzocht, maar nooit met een beslissende uitslag. Soms wel, soms niet.

Uitbundige gezichtsbeharing

Bij andere primaten komen dit soort uitvergrotingen van mannelijke kenmerken vooral voor bij polygyne soorten, volgens Dixson – dus bij soorten waar één mannetje meerdere vrouwen heeft en er dus sterke concurrentie tussen mannen heerst. Zoals de orang-oetanman met zijn grote gezichtsflappen en de reusachtige gorillaman. Bij de mens is dat in historische tijden ook wel vastgesteld, ooit werd bijvoorbeeld gevonden dat in de periode 1842 tot 1971 in Londen de mannelijke gezichtsbeharing uitbundiger was in jaren dat er meer huwbare mannen dan huwbare vrouwen in de stad waren. De voorkeuren van vrouwen lijken die trend te spiegelen: hun voorkeur voor mannen met een baard is ook hoger als er meer mannen zijn.

Dan is er nog het okselhaar. Dat zou mensen beschermen tegen schuurplekken bij het bewegen van de armen, maar waarom dan jonge kinderen en ook mensen die hun okselhaar scheren probleemloos en zonder schuurplekken door het leven gaan? Net als het schaamhaar moet dat haar wel functie hebben in het vasthouden van belangrijke (seksuele) geuren, zo schrijven de meeste onderzoekers.

Maar ook juist het ontbreken van haar heeft bij de mens een belangrijke sociale en seksuele functie gekregen: het huid-op-huidcontact. Zó belangrijk wordt in de psychologie het huid-op-huidcontact gevonden dat er zelfs een hypothese bestaat dat precies daarom de mens zijn haar verloor. Baby’s van rechtoplopende voorouders van de mens konden zich met hun voetjes niet meer zo goed vasthouden aan de pels van hun moeder, zo veronderstelde de Australische filosoof James Giles. Moeders met minder haar zouden vervolgens het veel fijner hebben gevonden om hun baby’s mee te dragen, dan meer harige moeders, precies om dat fijne huid-op-huidcontact. Zó is dus volgens Giles de mens kaal geworden, uit kinderliefde. Helaas past de theorie niet goed in de evolutionaire chronologie, want de menselijke voorouders lopen al vier miljoen jaar of langer rechtop, zonder verdere aanwijzing voor kaalheid. Maar misschien heeft Giles een punt als hij de verdere gevolgen van het huidverlies beschrijft. Seks bij onze naaste primaatverwanten bonobo’s en chimpansees duurt meestal maar een paar seconden, bij mensen ligt het gemiddelde véél hoger, met alle liefkozingen en omarmingen. Met pels-op-pelscontact zou daar weinig plezier aan te beleven zijn.