Wordt het weer Engeland? Toch favoriet Spanje? Of kan Nederland verrassen, zoals in 2017? Zulke vragen zullen de komende weken centraal staan tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor vrouwen in Zwitserland. Maar om te begrijpen wát er op de velden precies gebeurt, is een andere vraag misschien wel relevanter: hoe heeft het vrouwenvoetbal zich ontwikkeld?
NRC onderzocht die vraag met databureau Opta. De onderzoekers analyseerden cijfers van de laatste zes eindtoernooien: van het EK 2013 tot en met het WK in 2023. Daarnaast keek NRC naar de technische rapporten die voetbalbond FIFA tijdens en na grote toernooien publiceert, waarin oud-spelers, trainers en andere specialisten technische en tactische trends duiden.
De ontwikkelingen die daaruit naar boven komen, waren zelden in één toernooi ineens zichtbaar. Maar wie over een langere periode kijkt, ziet dat, en hóe, het vrouwenvoetbal vooruit gaat. Het spel wordt technischer, teams en speelsters zijn tactischer gaan spelen én Nederlandse voetbalsters spelen een steeds grotere rol in het Europese clubvoetbal.
1. Het voetbal wordt technischer
Voetbal is een spel van continue beweging, van spelers die acties maken, die de bal rondspelen, van schoten die doelpunten moeten worden. Dat vraagt om technische beheersing: de bal moet doen wat spelers willen. „Aan de data is af te lezen dat het vrouwenvoetbal in de breedte steeds technischer wordt. Waar eerder nog een paar speelsters over een goede basistechniek beschikten, is dat nu eerder regel dan uitzondering,” zegt Kasper Spruijt van Opta.
Allereerst durven speelsters meer dribbels in te zetten én zijn ze er beter in geworden tegenstanders te passeren. Sinds het WK in 2015 nam het aantal dribbels met een derde toe. En het aantal geslaagde dribbels steeg zelfs met bijna tweederde. Gemiddeld werden er tijdens wedstrijden op het WK 2023 negen dribbels méér ingezet dan acht jaar eerder (45,5). En gemiddeld slaagden er ook bijna negen meer (21,9).
De technische ontwikkeling is ook te zien aan het niveau van de schoten die speelsters afvuren. Het is waar wat Johan Cruijff ooit zei: je moet schieten om te kunnen scoren. Maar schieten alleen is niet voldoende: het gaat ook om hoe góed een schot is. Is het een wilde, ongeplaatste poging van dertig meter, of een beheerst schot gericht op een plek waar de keeper moeilijk bij kan?
Speelsters doen dat eerste steeds minder en dat laatste steeds beter, blijkt uit de cijfers. Op het EK 2013 kwam nog bijna de helft van alle schoten van buiten de zestien. Op het WK tien jaar later ging het om ongeveer een derde. Het effect: het aantal schoten dat erin gaat, is fors gestegen, met ruim een kwart (van ongeveer acht procent naar ruim tien procent). Het aantal doelpunten nam in die periode met veertien procent toe.
Tegelijkertijd zijn keepsters óók steeds beter geworden in het voorkomen van doelpunten. Een goede manier om daarnaar te kijken is het zogeheten ‘post shot expected goal’, een maatstaf die uitdrukt hoeveel doelpunten een keeper heeft voorkomen op basis van de kwaliteit van de schoten die zij te verwerken heeft gehad. Het is een verdieping van het bekende ‘expected goals’, dat op basis van onder meer de locatie van het schot de kans uitdrukt dat een bal erin gaat. Bij een strafschop is dat bijvoorbeeld gemiddeld 78 procent, bij een schot van buiten de zestien meter minder dan 1 procent.
Maar of een bal erin gaat, is ook afhankelijk van waar het schot op gericht is en waar de keeper staat. Post shot xG kijkt houdt daar rekening mee. En dan kunnen die kansen heel anders zijn: een strafschop die in de kruising wordt geschoten, gaat er bijvoorbeeld in 99 procent van de gevallen in. Als de keeper die bal tóch weet te pakken, dan heeft zij 0,99 doelpunt voorkomen.
En dat voorkomen lukt steeds beter. Op het WK 2015 voorkwamen keepsters nog gemiddeld 0,06 doelpunten per wedstrijd. Op het WK acht jaar later was dat vervijfvoudigd: gemiddeld voorkwamen ze 0,3 doelpunten per wedstrijd.
2. Spelers passen meer en beter
Analisten noemen het vaak het belangrijkste onderdeel van voetbal: de bal ‘naar de juiste kleur spelen’. Nogmaals Cruijff: „Als wij de bal hebben, kunnen hun niet scoren.”
Speelsters worden steeds beter in het uitvoeren van dat principe. Ze passes meer (op het WK 2023 ruim 10 procent meer dan op het WK 2015). En de nauwkeurigheid van die passes is gelijk gebleven: gemiddeld komt ongeveer drie op de vier passes aan bij een medespeler. De kwaliteit van de passes lijdt dus niet onder de toename van de kwantiteit.
Misschien wel belangrijker: teams houden de bal ook steeds meer in bezit. Een manier om daarnaar te kijken, is het aantal sequences of ‘passketens’: het aantal passes dat teamgenoten achter elkaar kunnen spelen zonder de bal te verliezen. Op het WK 2015, toen deze maatstaf voor het eerst volledig werd bijgehouden, lukte het gemiddeld 6,7 keer per wedstrijd om minstens tien passes naar elkaar te spelen. In 2023 waren er per wedstrijd gemiddeld ruim elf ‘passketens’ van minstens tien passes. Een trend die niet alleen bij de vrouwen te zien is, zo merkt Spruijt op: „Net als bij de mannen is het spel bij de vrouwen geduldiger en preciezer geworden. Geen kick-and-rush meer met lange ballen, maar steeds meer met korte passes.”
3. Teams jagen beter de tegenstander af
Tegelijkertijd is het tegenovergestelde ook waar: teams slagen er steeds beter en steeds georganiseerder in om de bal af te pakken van de tegenstander. Die georganiseerde ‘pressing’ is één van de grootste ontwikkelingen in het mondiale voetbal van deze eeuw: teams zijn minder afwachtend geworden en jagen tegenstanders meer op.
Eén manier om dat in cijfers uit te drukken is door te kijken naar het zogeheten ‘PPDA’, of ‘passes per defensive action’: hoeveel passes kan een team spelen voordat ze worden onderbroken door een tackle of interceptie? Hoe lager de ‘PPDA’, hoe agressiever een team druk zet. Tussen het EK 2013 en het WK 2023 daalde het gemiddelde PPDA per wedstrijd van 12,7 naar 10,0. Dat klinkt misschien niet als een grote ontwikkeling, maar het betekent dat teams gemiddeld zo’n 20 procent minder passes kunnen geven voordat tegenstanders een verdedigende actie inzetten.
Die ontwikkeling wordt nog beter zichtbaar in het aantal ballen dat teams ‘hoog’ op het veld veroveren, in wat door analisten het ‘aanvallende derde van het veld’ wordt genoemd: de pakweg dertig meter vanaf de achterlijn van het team in balbezit. Waar er op het WK 2015 per wedstrijd gemiddeld acht balheroveringen waren in dat deel van het veld, waren het er op het WK acht jaar later zo’n 13 per wedstrijd.
„Dat laat zien dat de sport een stuk volwassener is geworden”, zegt Spruijt van Opta, „want zo georganiseerd afjagen vraagt enorm veel discipline en trainingsuren.”
Dat teams er beter in slagen om de bal van de tegenstander af te pakken, komt doordat ze veel georganiseerder druk zetten. Dat betekent niet per se dat ze ‘hoog’ de tegenstander afjagen, bijvoorbeeld door ze klem te zetten rond hun eigen strafschopgebied. Het betekent vooral dat teams meer volgens een duidelijk plan druk zetten: welke spelers moeten waar staan, wat zijn ‘triggers’ waarop een team massaal de tegenstander begint af te jagen en insluit, zodat die geen mogelijkheden meer heeft om de bal af te spelen?
Die georganiseerde pressing was één van de grootste ontwikkelingen op het WK 2023, merkten de analisten van de technische commissie van de FIFA naderhand op. Teams lieten de tegenstander weliswaar wat verder op het veld komen, maar grepen vervolgens gestructureerd in.
Een goed voorbeeld was een doelpunt van Japan tegen Spanje. De Japanners stonden zeer georganiseerd: met vijf verdedigers op één lijn, daarvoor vier middenvelders, ook op één lijn, en daarvoor één spits. Ze lieten de Spanjaarden rustig rondspelen, totdat de rechtsbuiten de bal kreeg.
Dat was het moment waarop de linksback van Japan ‘instapte’, ondersteund door twee middenvelders. Op hoge snelheid zetten ze de Spanjaarden klem. De spits sneed ondertussen de passlijnen af, waardoor de centrale verdediger van Spanje werd gedwongen een risicovolle pass vooruit te geven – die werd onderschept. Op rechts stoomde een Japanse middenvelder op. Ze kreeg de bal en schoot raak.
4. Teams zijn tactisch flexibeler
Het succes van dat georganiseerde afjagen zegt iets over de tactische ontwikkeling in het vrouwenvoetbal: teams spelen nadrukkelijker volgens een bepaald idee en slagen erin dat uit te voeren.
Maar teams zijn ook flexibeler in het aanpassen van hun tactiek als ze merken dat het spelbeeld tijdens een wedstrijd daarom vraagt, zagen de FIFA-analisten tijdens het WK 2023. Teams proberen daarmee zwaktes in hun eigen tactiek te ondervangen, of juist zwaktes bij een tegenstander uit te buiten.
Jill Ellis, die als bondscoach van de Amerikaanse vrouwen twee keer op rij het WK won, constateerde dat teams „zich beter aanpassen om naar hun krachten te spelen, maar ook om tegenstanders te manipuleren”. Grote teams gebruikten volgens haar meer verschillende strategieën om tegenstanders te verslaan.
Hoe dat kan uitwerken, was tijdens recente interlands van Oranje te zien. Schotland kwam er in het eerste deel de oefenwedstrijd niet aan te pas. Totdat, live op tv te zien, de Schotse bondscoach ingreep: met een tactiekbord in de hand zette zij haar team om, en daarmee de wedstrijd – Nederland verloor de controle. En tegen Duitsland begon Nederland in een 5-3-2 formatie, maar ging het tijdens de wedstrijd over naar een 4-3-3. Dat toont dat speelsters tactisch kunnen switchen tussen meerdere formaties, meerdere posities en meerdere rollen.
5. Nederlanders doen er meer toe in het Europese clubvoetbal
Eén reden daarvoor lijkt te zijn dat Nederlandse speelsters een grotere rol spelen in het Europese clubvoetbal en daardoor meerdere stijlen gewend zijn. Het Nederlandse team dat in 2017 verrassend Europees kampioen werd, werd gedragen door een handjevol topspeelsters als Vivianne Miedema, Lieke Martens en Shanice van de Sanden.
Acht jaar later ontbreekt het aan absolute toppers, maar is de basis breder: méér Nederlandse speelsters voetballen op een hoog, internationaal niveau. Neem de Women’s Super League, de hoogste Engelse competitie, de sterkste clubcompetitie van Europa. Uit geen ander land (behalve Engeland) kwamen speelsters afgelopen seizoen tot zoveel wedstrijden (237), basisplaatsen (193), speelminuten (16.882) en doelpunten (33) als uit Nederland.
Of neem de Champions League. Het afgelopen seizoen kwamen daar veertien Nederlanders in actie voor een buitenlandse club. Dat is meer dan in de voorgaande vijftien seizoenen. Twee Nederlanders wonnen het toernooi met Arsenal: Daphne van Domselaar en Victoria Pelova. Hun coach: de Nederlandse Renée Slegers. En ook Nederlandse teams doen het beter in dat toernooi: Ajax en FC Twente scoorden én wonnen in de laatste twee edities bijna evenveel als Nederlandse teams in alle seizoenen daarvoor bij elkaar.
Volgens Spruijt toont dat de „enorm sprong” die het Nederlandse vrouwenvoetbal na het succes van 2017 heeft gemaakt. „Daar zie je nu het effect van.”
