N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Nazi-collectie Het Hoover Instituut, verbonden aan de Stanford University, heeft een enorme privécollectie over het Derde Rijk aangeschaft. De eigenaar is omstreden: het is Gerd Heidemann, de Duitse journalist die in 1983 de vervalste dagboeken van Hitler aan de wereld presenteerde.
Ruim zevenduizend mappen met papieren, meer dan honderdduizend foto’s en zevenhonderd geluidsbanden van interviews met nazi-kopstukken: het is de grootste en belangrijkste privécollectie over het Derde Rijk die ooit door een universiteit is aangeschaft. Het Hoover Instituut van Stanford University uit Californië schaft de uitzonderlijke verzameling aan, zo is zaterdag bekendgemaakt. De verzameling is aangelegd door een even bijzondere en omstreden verzamelaar: Gerd Heidemann, de Duitse journalist die in 1983 de dagboeken van Adolf Hitler aan de wereld presenteerde. Die dagboeken bleken vals. Ze waren gemaakt door Konrad Kujau, de man van wie Heidemann ze namens het weekblad Stern voor 9,3 miljoen mark had gekocht. Gerd Heidemann (1931) raakte zijn baan kwijt en belandde zelfs in de gevangenis.
De afgelopen vier decennia leefde hij van een uitkering, terwijl hij waakte over zijn kostbaarste bezit: het archief dat hij gedurende zijn carrière als journalist aanlegde. Om te voorkomen dat deze collectie na zijn dood via een veiling verspreid zou raken en mogelijk in handen van neo-nazi’s zou vallen, heeft het Hoover Instituut een onbekend bedrag betaald om Heidemanns spullen naar Californië te halen én (digitaal) beschikbaar te maken voor wetenschappelijk onderzoek.
Als Heideman had gezegd dat hij zeker wist dat álles echt was, had ik dat verdacht gevonden
Thomas Weber (Universiteit van Aberdeen) deed onderzoek naar de echtheid van de verzameling
Omdat Heidemann zich in 1983 had laten foppen door Kujau, wilde de universiteit natuurlijk wel zeker weten dat ze geen verzameling vervalsingen kocht. De hoogleraren Ulrich Schlie (Universiteit van Bonn) en Thomas Weber (Universiteit van Abderdeen) werden met dit onderzoek belast. Weber, die ook fellow is aan het Hoover Instituut, laat tijdens een interview via Zoom weten dat hij een „flinke steekproef” heeft gedaan. „Die was vertrouwenwekkend. Daarbij kwam het feit dat Heidemann in gesprekken met mij aangaf over welke objecten in zijn verzameling hij zelf twijfels had. Dat vond ik een goed teken. Als hij had gezegd dat hij zeker wist dat álles echt was, had ik dat verdacht gevonden. Verder hebben we van een aantal interviews de stemmen laten authenticeren. ”
Lees ook De dagboeken van Adolf Hitler zijn nu online leesbaar
Grondige inventarisatie
Weber heeft in de loop der jaren meer dan twintig keer met Heidemann gesproken, in een poging hem ervan te overtuigen zijn collectie van de hand te doen. Toen uiteindelijk bleek dat hij daartoe bereid was, moest een grondige inventarisatie en evaluatie van de verzameling plaatsvinden. „Daarvoor ben ik een week in Hamburg geweest om met hem te praten en objecten te bekijken.”
De verzameling van Heidemann bevond zich in een kelder onder het voormalige belastingkantoor van Hamburg-Altona. Daar huurde de gevallen journalist een ruimte van 65 vierkante meter die bomvol stond met kasten gevuld met mappen en boeken. Weber: „Het leek een soort bunker, waarin alleen hij de weg wist.”
De 91-jarige verzamelaar beschikte over een fotografisch geheugen, ontdekte Weber. „Ik vroeg hem op een gegeven moment of er ook materiaal was dat betrekking had op de Shoah, de moord op het Europese Jodendom. Hij zocht een paar minuten en kwam toen op de proppen met een cassettebandje met daarop een interview met een hoge SS’er dat hij in 1977 gehouden had. Die man leed aan terminale keelkanker en was daardoor heel slecht te verstaan. Daarom had Heidemann nooit de moeite gedaan het bandje uit te werken, maar hij vertelde me dat hij nog precies wist wat er gezegd was.”
Weber slaagde er met moderne software vrij eenvoudig in de gesproken woorden verstaanbaar te maken, en het bleek dat Heidemanns herinneringen aan die dag 45 jaar geleden goed klopten. Het gesprek bevatte inderdaad informatie over de Shoah – belangrijke informatie zelfs.
Bevel van de Führer
Het betreft een interview met Bruno Streckenbach, een SS-Brigadeführer [generaal-majoor] die op het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) in Berlijn had gewerkt. Hij was daar verantwoordelijk voor personeelszaken, wat in de praktijk onder meer betekende dat hij manschappen toewees aan de Einsatzgruppen, eenheden SS’ers die in 1941 en 1942 achter het front in de Sovjet-Unie honderdduizenden Joden hebben doodgeschoten.
Weber: „Streckenbach vertelde aan Heidemann over een ontmoeting die hij had met Reinhard Heydrich, de baas van het RSHA. Hij vroeg hem op wiens gezag de SS deze executies in het oosten uitvoerde. Heydrich zou geantwoord hebben: ‘Nu moet u eens goed luisteren. Houd uw mond. Bemoei u er niet mee. We kunnen er niets aan doen. Dit is een bevel van de Führer, dat de SS moet uitvoeren.’ Dat was voor Streckenbach genoeg: zo’n order voerde je uit als SS-man.”
Adolf Hitler was voorzichtig als hij dit soort bevelen gaf. Zijn opdracht om mensen met een geestelijke beperking te vermoorden zette hij in 1939 nog op papier, maar daarna gaf hij enkel nog mondelinge orders. Een schriftelijk bevel tot de Endlösung der Judenfrage is dan ook niet overgeleverd, zegt Weber. „Daarom zijn getuigenissen van hoge nazi’s die erbij waren eind 1941, begin 1942 van groot belang om de geschiedenis te reconstrueren.”
In het proces tegen leiders van de Einsatzgruppen dat in 1947 in Neurenberg werd gehouden, zijn soortgelijke verklaringen als die van Streckenbach over de orders van Hitler gedaan, zegt Weber. „Maar die worden soms weggewuifd, omdat de beklaagden zich hiermee wilden vrijpleiten. Daar is in het geval van Streckenbach geen sprake van: hij was stervende en had geen reden om te liegen. Voor mij als historicus is dit een smoking gun, die samengaat met de bewijzen van de rechtszaak tegen Einsatzgruppen.”
Interview met Klaus Barbie
Weber beluisterde ook andere interviews, waarin nazi’s opschepten over wat ze gedaan hadden tijdens de oorlog. Heidemann had vriendschap gesloten met Karl Wolff, de hoogste SS-baas in Italië. Via Wollf, die al in 1953 uit de gevangenis kwam, lukte het in contact te komen met de gemeenschap van nazi’s die naar Zuid-Amerika waren gevlucht. „Daar interviewde hij onder meer Klaus Barbie, de ‘slachter van Lyon’, verantwoordelijk voor de dood van tal van Joden en verzetsstrijders. Hij werd in 1983 uitgeleverd aan Frankrijk, maar Heidemann sprak hem ruim daarvoor. Barbie vertelde graag over wat hij allemaal gedaan had, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Nederland, waar hij in Amsterdam bij de Gestapo had gewerkt.”
Dit was niet de enige keer dat hij Nederland tegenkwam in zijn verkenning van het archief van Heidemann, zegt Weber. „Ik heb ook brieven gezien die Hanns Albin Rauter, de hoogste SS’er in Nederland, aan zijn vrouw heeft gestuurd. Nederlandse historici moeten straks maar bekijken of die nieuwe informatie bevatten.”
Behalve deze brieven van Rauter, bevat de collectie die het Hoover Instituut heeft aangeschaft nog tal van andere belangrijke stukken, aldus Weber. Naast het persoonlijke archief van de eerder genoemde Karl Wollf, gaat het onder meer om de papieren van Julius Schaub en Otto Günsche (beiden adjudanten van Hitler), Hitlers piloot Friedrich Gundelfinger en zijn tolk Eugen Dollmann.
Het wordt wel een enorme klus om deze verzameling uit te zoeken, verzucht Weber. „Heidemann heeft dit soort persoonlijke archieven namelijk niet bij elkaar gehouden, maar allemaal chronologisch verspreid. Als Schaub dus iets schreef in maart 1942, dan kwam dat blaadje in de map voor die maand terecht, naast een krantenknipsel uit die week, maar bijvoorbeeld ook naast een artikel dat Der Spiegel in 1992 over deze periode schreef.”
Kortom, hier gaan historici nog veel werk aan hebben, zegt Weber. „Hopelijk helpt het digitaliseren daarbij. Pas als we alles gelezen hebben, kunnen we concluderen of er nieuws in zit, of dat het overeenkomt met wat deze mensen elders hebben gezegd. Als je bedenkt dat het met die toevalstreffer van Streckenbach al meteen raak was, heb ik goede hoop.”
Meer dan 100.000 foto’s
Naast tekst op band en papier, bevat de collectie van Heidemann meer dan 100.000 foto’s. Daaronder bevinden zich veel foto’s gemaakt door Heinrich Hoffmann, Hitlers hoffotograaf. Diens verzameling raakte na de oorlog verspreid over het Beiers Staatsarchief, de US National Archives in Washington en de kelder van Gerd Heidemann. Weber: „Hoffmann heeft de rechten voor alle foto’s aan Heidemann overgedaan. Hij had dus een zaak kunnen aanspannen tegen de zoon van Hoffmann toen die de boel verkocht aan het Beiers Staatsarchief. Dat heeft hij niet gedaan – en dat gaat het Hoover Instituut uiteraard ook niet doen. Ons gaat het om de beelden zelf. Het lijkt erop dat Heidemann heel vroege foto’s van Hitler bezat die nergens anders te vinden zijn.”
Al met al, zegt Weber, is dit „de belangrijkste privécollectie over het Derde Rijk die ooit door een universiteit is aangeschaft”. Het archief is in juli van Hamburg naar Californië verscheept, via een route waarop zo min mogelijk risico was op een orkaan. Weber gaat met het materiaal aan de slag voor een studie naar de radicalisering van hoge nazi’s.
Dit is de belangrijkste privécollectie over het Derde Rijk die ooit door een universiteit is aangeschaft”
Thomas Weber (Universiteit van Aberdeen) over de verzameling
Wat voor idee heeft Weber na die tientallen ontmoetingen nu overgehouden van Heidemann, de journalist die in 1983 met pek en veren werd afgevoerd en sindsdien is neergezet als een goedgelovige sukkel met een nazi-fetisj? „Ik denk niet dat dit terecht is. Aanvankelijk dacht ik dat hij niet immoreel, maar in ieder geval wel amoreel was: hij deed er alles aan om bronnen aan zich te binden, ongeacht wat ze op hun kerfstok hadden. In de loop van onze gesprekken begon ik daar echter aan te twijfelen. Hij en zijn vrouw bleven er op terugkomen dat hij al in de jaren vijftig had gepubliceerd over Duitse juristen die nooit verantwoording hadden afgelegd voor hun misdaden tijdens de nazi-tijd. Zijn belangstelling was voor dit verleden is dus wellicht minder ‘fout’ dan gedacht wordt.”