Een naïeve actie of een moedig statement? Carles Puigdemont, de man die Catalonië in 2017 eenzijdig onafhankelijk verklaarde, is donderdag in Spanje gezien toen hij voor het eerst sinds zijn vluchtactie voet aan de grond zette in zijn thuisland. De politicus, die sinds 2019 in het Europees Parlement zit voor de Catalaanse politieke partij Junts, werd gezien op een bijeenkomst voor zijn aanhangers in Barcelona. Naar verwachting zal hij later op de dag gearresteerd worden.
In een woensdag gepubliceerde video had Puigdemont zijn aanhangers al opgeroepen om ’s ochtends naar het Catalaanse parlementsgebouw te komen. Daar is Salvador Illa, winnaar van de afgelopen verkiezingen, om 10.00 uur benoemd tot nieuwe president van Catalonië. Puigdemont wilde, beschermd door zijn aanhangers, zich een weg banen tot de parlementszaal om zich daar uit te spreken tegen het Hooggerechtshof in Spanje, dat de oud-president van Catalonië onlangs weigerde gratie te verlenen.
Puigdemont vluchtte in 2017 naar België, nadat Madrid een arrestatiebevel had uitgevaardigd tegen alle betrokkenen bij de organisatie van het illegaal verklaarde onafhankelijkheidsreferendum. Vanuit Waterloo bleef hij zijn partij Junts aansturen.
Even leek Puigdemont zonder problemen terug te kunnen keren naar Spanje, toen het Spaanse parlement een wetsvoorstel om de separatistische betrokkenen bij het referendum gratie te verlenen afgelopen mei goedkeurde, maar een maand later maakte het Spaanse Hooggerechtshof op hem een uitzondering. Reden: Puigdemont wordt ook verdacht van verduistering van overheidsgelden.
Ze maken misbruik van ons: wij verdienen niks, terwijl zij bergen geld binnenharken door goederen aan ons te verkopen. Er zit maar één ding op: er moeten importheffingen komen, zodat onze binnenlandse productie gestimuleerd wordt.
Was getekend: Donald Trump, op ‘Libaration Day’ 2025? Nee, dit was het sentiment van de Franse minister van Financiën Jean-Baptiste Colbert toen hij in 1667 de Republiek der Verenigde Nederlanden raakte met forse tarieven.
In het oude Griekenland bijvoorbeeld moest in de vijfde eeuw v.Chr. over alle goederen die de Atheense haven van Pireaus binnenkwamen een heffing van 2 procent worden betaald. Deze belasting was niet bedoeld als bescherming van de eigen nijverheid. Zulke heffingen kwam in zwang vanaf het eind van de Middeleeuwen, toen staten tarieven oplegden aan de in- en uitvoer van wol en wollen producten om zo hun eigen industrie te kunnen ontwikkelen. In de zeventiende en achttiende eeuw werd zulk protectionisme zeer populair.
Het economisch systeem van het zoveel mogelijk exporteren van eigen producten en het zo min mogelijk importeren van andermans waar kreeg de naam ‘mercantilisme’, of – in het Franse geval – ‘colbertisme’.
De echte klapper
Contrôleur général des finances Colbert nam zijn toevlucht tot protectionisme vanwege de wurggreep die de Republiek der Verenigde Nederlanden had op de handel. De Nederlanders verstikten met hun gunstig geprijsde producten de Franse industrie. Dat land verdiende aan zijn export jaarlijks tussen de vier en zes miljoen livres, terwijl de Nederlanders met hun uitvoer naar Frankrijk maar liefst dertien miljoen livres opstreken. Colbert weet dit verschil aan „hun nijverheid en ons gebrek aan intelligentie”.
Een koning moet het welbevinden van zijn onderdanen prioriteren boven dat van zijn bondgenoten
Dit kon zo niet langer doorgaan, vond hij, al was het maar omdat anders de eindeloze oorlogen van de Zonnekoning Lodewijk XIV niet te financieren waren. Colbert kondigde zijn eerste heffingen aan in 1664, maar de echte klapper volgde drie jaar later. In 1667 kwam hij met een heffing op de invoer van 57 goederen: producten als laken, zeep, kant, leer en tapijten. Het ging in sommige gevallen om een verdubbeling van de heffingen van 1664, tot soms wel 20 procent van hun waarde.
Lodewijk XIV had voor zijn oorlogen veel geld nodig.
De Nederlanders waren eigenlijk bondgenoten van Frankrijk in hun strijd met de Engelsen, maar, zo stelde Colbert, een koning „moet het welbevinden van zijn onderdanen prioriteren boven dat van zijn bondgenoten”.
In Den Haag dacht men hier niet zo makkelijk over. Daar werden de heffingen van de Fransen gezien als een oorlogsverklaring, een tarif de combat. Arnauld de Pomporre, de Franse ambassadeur in de Republiek, schreef na een onderhoud met raadspensionaris Johan de Witt aan Colbert dat deze Nederlandse politicus gedreigd had met een boycot van Franse goederen. Colbert toonde zich onbezorgd: „Daar hebben zij meer last van dan wij.”
Ondertussen probeerde hij Coenraad van Beuningen, de Nederlandse ambassadeur in Parijs, in slaap te sussen. De Republiek hoefde zich écht geen zorgen te maken, zei Colbert. „Uw angsten zijn fantasieën, want het is onmogelijk dat de handel van dit koninkrijk, zwak als het is, en met het gebrek een nijverheid en vlijt op dit gebied van ’s konings onderdanen, ooit enige schade zou kunnen berokkenen aan zulke grote en machtige handelaren als de Nederlanders.”
Sommige Nederlanders vernederden burgers die Franse waar bleven verkopen en kopen – een vergelijkbaar lot dat Tesla-eigenaars nu treft
Import van brandewijn
Van Beuningen liet zich niet in de luren leggen en stelde aan de Staten Generaal voor om terug te slaan. In een laatste poging een handelsoorlog te voorkomen, stuurde Den Haag diplomaat Pieter de Groot naar Parijs om nog één keer de zegeningen van de vrijhandel te bezingen. Colbert zag zijn komst met vertrouwen tegemoet: „De Groot moet wel heel eloquent zijn als hij de koning wil verleiden om een van de belastingen aan te passen op de goederen uit zijn land.” Lodewijk XIV „was niet onder de indruk” van de Nederlandse dreigementen, zag zijn minister.
Dat bleek wel, want de Nederlandse gezant hoorde na zijn audiëntie niets meer van de Zonnekoning. De Staten in Den Haag trokken de onvermijdelijke conclusie: begin 1671 kondigde de Republiek een reeks heffingen af. De import van brandewijn werd verboden en er kwamen forse heffingen op Frans zout en nijverhijdsproducten. De Franse sloegen terug met extra heffingen op haringen en specerijen, als straf voor de „schaamteloze streken” van de Nederlanders: de handelsoorlog was een feit.
De Nederlandse heffingen op Franse producten bedroegen soms wel 50 procent, maar leken niet meteen heel veel impact te hebben. Daarom gingen sommige mensen ertoe over burgers te vernederen die Franse waar bleven verkopen en kopen – een vergelijkbaar lot dat Tesla-eigenaars nu treft.
Van deze handelsoorlog (en een aantal andere geopolitieke kwesties) kwam in 1672 een echte oorlog. Lodewijk XIV viel de Republiek binnen in wat de geschiedenis zou ingaan als ‘Het Rampjaar’. De Nederlanders wisten maar nét aan de complete ondergang te ontkomen en Frankrijk veroverde flink wat grondgebied. De Republiek boekte echter ook een belangrijk resultaat bij de onderhandelingen die in 1678 leidden tot de Vrede van Nijmegen: de gehate tarieven van 1667 werden geschrapt.
De haven van Marseille in de achttiende eeuw, toen het mercantilisme in Europa een hoogtepunt beleefde. Schilderij uit de collectie van het Louvre.
Het Britse rijk
Dat succes kon niet voorkomen dat de positie van machtigste handelsnatie werd overgenomen door Engeland. Dat land had ook te leiden gehad onder Colberts importheffingen, maar zou nu gedurende een eeuw achter een muur van heffingen zijn industrie opbouwen en met zijn producten de hele wereld veroveren. Het mercantilisme stond zo aan de wieg van het Britse Empire.
Dat was voor de Engelsen uiteraard onverdraagbaar. Het accumuleren van goud en geld was de crux van hun economische politiek. Steeds belangrijker daarvoor werden hun koloniën. Grondstoffen – nogal eens door slavernij verkregen – kwamen vanuit de hele wereld naar Groot-Brittannië, waar ze werden verwerkt tot producten, die vervolgens weer geëxporteerd werden. Net als de Fransen voerden de Engelsen meerdere oorlogen om hun handelspositie veilig te stellen, waaronder vier tegen de Republiek.
Onder premier Robert Walpole (regering 1721-1742) bereikte de Britse mercantilistische politiek zijn hoogtepunt. Hij verhoogde de heffingen op Franse linnen en zijden, subsidieerde deze bedrijfstakken in eigen land, verbood de export van Iers textiel en bemoeilijkte de invoer van textiel uit India. Ook verzette hij zich tegen de uitvoer van hoeden (!) uit Noord-Amerika – niet alleen naar Groot-Britannië, maar ook naar havens in andere koloniën.
Walpole had hierbij lange tijd de steun van het politieke en zakelijke establishment. De export van Engelse goederen, aldus een handelaar indertijd, was een manier om „heel veel goud en zilver te verdienen” en zou zo „dit koninkrijk een grotere fontein van rijkdommen opleveren dan het goud en zilver uit Indië ooit konden”.
Vanaf het midden van de achttiende eeuw kreeg het mercantilisme steeds heftiger kritiek. Eerst van de Schotse filosoof David Hume en later van zijn landgenoot Adam Smith, die in 1776 zijn beroemde boek An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth publiceerde. (Hij kwam op de proppen met de term ‘mercantilisme’) Geld was een middel om handel te faciliteren, meende Smith, maar het verzamelen van zoveel mogelijk geld was niet het doel van die handel. Hij vergeleek geld met een weg: die heeft van zichzelf geen waarde, maar krijgt die pas als er goederen over worden vervoerd.
Vrije handel
Smith was niet langer geïnteresseerd in een handelsbalans, positief of negatief. „Het doel van handel is het ruilen van jouw goederen voor andere die je liever hebt”, vond hij. „Onze wens om ze te kopen laat zien dat we die goederen beter kunnen gebruiken dan geld of de goederen waarvoor we ze geruild hebben.”
Landen waren dus in principe gebaat bij zo veel mogelijk vrije handel, concludeerde Smith. Vrijhandel is sindsdien iets waar veel staten naar streven – hoewel in tijden van economische tegenwind of bij het ontstaan van nieuwe industrieën nog steeds barrières in de vorm van heffingen worden opgeworpen.
Soms gebeurt dit ook wel eens zonder een heel duidelijke aanleiding, zoals in de VS op Liberation Day 2025.
Eigenlijk is het voorval klein, maar toch komt alles erin samen. Lachend poseert de nieuwe volksvertegenwoordiger Cansin Köktürk eind maart op haar eerste dag in het Duitse parlement voor een foto op X. De 31-jarige politica van Die Linke draagt voor de gelegenheid een decent reepje zwart-wit geruite stof om haar hals. Het is een kleine, haast modieuze variant van de ‘Palestijnse sjaal’, de keffiyeh.
Een paar dagen later zorgt ditzelfde sjaaltje voor het eerste schandaaltje van de nieuwe Bondsdag. Een symbool van ‘agressie tegen Israël’, vonden drie CDU-critici die de zaak begin april in de landelijke media onder de aandacht brachten. Een vredelievend symbool van ‘solidariteit met Palestina’, vond de draagster zelf. En de nieuwe Bondsdagvoorzitter (CDU) verklaarde in Der Spiegel: „Meningsuitingen op spandoeken, flyers en kleding zijn [in het parlement] niet toegestaan.”
Nieuw is de opwinding over de sjaal niet – Nederland kende vorig jaar vergelijkbare discussies over sjaal-dragende politici, al zijn die nooit zo heftig als in Duitsland. Bij de recentste pro-Palestina-demonstraties in de stationshal van Amsterdam Centraal was hij twee weken geleden opnieuw prominent als statement aanwezig, de flinke zwart-wit-geruite doeken om de hals of het hoofd van de deelnemers gewikkeld. Ook anderhalf jaar na het begin van de oorlog tussen Israël en Hamas zou je de keffiyeh daarom het meest politieke kledingstuk van dit moment kunnen noemen.
Maar: blijft hij dat dan ook?
PLO-leider Yasser Arafat bezoekt in 1993 Nederland, rechts premier Lubbers.
David Beckham
Het is nu nauwelijks voor te stellen dat de sjaal tot voor kort helemaal niet meer zo politiek beladen was. Oorspronkelijk was het een kledingstuk dat in vele varianten in de Arabische wereld voorkwam, maar hij kreeg pas iconische betekenis – na een eerste fase als symbool van Palestijns verzet in de jaren dertig – eind jaren zestig, toen PLO-leider Yasser Arafat in de strijd voor een onafhankelijk Palestina van de zwart-witte variant om het hoofd zijn handelsmerk maakte.
Bij zijn entree in het Westen speelde deze betekenis overigens al snel geen overheersende rol meer, legt designhistoricus Anu Lingala in The Guardian uit. Eerst pikte de kraakbeweging en anti-oorlogsbewegingen de keffiyeh, gedragen om de hals, als een revolutionair vrijheidssymbool op. Al in 1982 poseerde ook popster Madonna ermee op een foto, maar het was pas echt in de jaren negentig dat de sjaal als licht-rebelse mode-accessoire een steeds breder publiek wist te bereiken. Typerend voor dit nieuwe gebruik was de top in keffiyeh-motief gedragen door Carrie Bradshaw, in het vierde seizoen van Sex and the City. Weer een paar jaar later sierden ook sterren als zanger Justin Timberlake en voetballer David Beckham zich met de sjaal. Toen de productie van de sjalen in de jaren 2000 van Palestina naar China werd verlegd en er allerlei kleinere, kleurige, toegepaste varianten op de markt verschenen, leek de sjaal definitief zijn ‘scherpte’ te hebben verloren.
Maar was de politieke functie toen helemaal weg? Dat toch ook weer niet. Uitgerekend in deze modieuze Beckhamjaren dook de keffiyeh tussen de bomberjacks bij Duitse neonazi-demonstraties op. De neonazibeweging hoopte met dit linkse symbool een rebelsere uitstraling te krijgen, maar „onderstreepte er ook haar antisemitisme mee”, zoals het Duitse persbureau DPA al in 2004 meldde.
De cultuurgeschiedenis van de keffiyeh laat dan ook zien dat de sjaal flexibel is; hij krijgt zijn betekenis door de specifieke context waarin hij wordt gedragen.
Een student van Columbia University in New York houdt een keffiyeh omhoog, 12 maart 2025. De Zweedse zanger Eric Saade draagt een armbandje met keffiyeh-motief op het Songfestival 2024.
Foto Stefan Jeremiah/ AP, Foto Jessica Gow/ TT
Nieuwe mix
Dat is nu opnieuw te zien. Op het filmfestival van Cannes in 2024 haalde het Palestijns-Amerikaanse topmodel Bella Hadid de wereldpers, toen ze in een rood-witte keffiyeh-jurk een ijsje ging eten. De jurk van het Amerikaanse modelabel Michael en Hushi stamt uit 2001, toen de politieke bedoelingen minder voorop stonden. Bijna een kwart eeuw later geldt hij als een uitgesproken pro-Palestina-statement.
De keffiyeh heeft door de oorlog in Gaza „zijn radicale symboliek teruggekregen”, zegt designhistoricus Jane Tynan van de Vrije Universiteit in Amsterdam. De sjaal is opnieuw politiek geworden: het dragen ervan kan concreet op Palestina zijn gericht, maar het motief verwijst ook naar bredere thema’s als „postkolonialisme en sociale rechtvaardigheid”.
Tas met keffiyeh-motief van het merk Merrenci. Beeld bol.comBeeld bol.com
Het gevolg hiervan is echter óók dat de modewereld hernieuwde interesse in de keffiyeh heeft gekregen, stelt modemagazine NSS: vorig jaar werden onder andere een keffiyeh-jas van het Berlijnse label GmbH in Parijs gepresenteerd, en in Milaan een jurk van Salvatore Vignola, geïnspireerd op de in Gaza omgekomen dichter Refaat Alareer. De verspreiding van het motief en zijn betekenis lijken afgelopen maanden mede door sociale media extra snel te zijn gegaan, meent NSS.
Het modern gevormde sjaaltje van de Duitse politica Cansin Köktürk sluit dan weer aan bij een flink reservoir aan mode-accessoires die online – ook via commerciële websites – worden verspreid: armbandjes, haarbandjes, sieraden en zelfs laptoptassen met zwartwit-ruitmotief. Een kleine hint naar het origineel blijkt al te volstaan om de associatie met het origineel op te roepen – waarbij veel accessoires opvallend hun best doen ook weer niet té activistisch over te komen. „Een leuke en impactvolle manier om je steun te tonen”, zoals in een advertentie op bol.com bij oorbellen met Palestijnse kleuren staat. Of bij een tas in keffiyeh-ruit: „Deze tas combineert stijl, functionaliteit en een krachtige culturele betekenis.”
Is dit een politieke ‘meningsuiting’, of is het mode met een geëngageerd tintje? De Duitse Bondsdagvoorzitter zal het er nog moeilijk mee krijgen.
De dwangsom die het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) moet betalen als er te veel mensen in het opvangcentrum in Ter Apel verblijven, blijft 50.000 euro per dag. Dat heeft het gerechtshof in Leeuwarden dinsdag bepaald na een hoger beroep.
De gemeente Westerwolde, waar Ter Apel onder valt, had eind oktober via een kort geding afgedwongen dat er maximaal tweeduizend asielzoekers op het terrein van het opvangcentrum mogen verblijven.
Doordat het opvangcentrum in Ter Apel — waar onder meer een aanmeldlocatie voor asielzoekers is — structureel overvol zit, wordt het dorp Ter Apel onevenredig belast, oordeelde de rechter toen. Bij overtreding zou het COA een boete van 50.000 euro per dag moeten betalen. In totaal kon de dwangsom oplopen tot maximaal 5 miljoen euro.
Hogere dwangsom zou schijnoplossing zijn
Het COA houdt zich sinds november aan de uitspraak: na 1 november zijn er geen nachten meer geweest dat het aantal van tweeduizend mensen werd overschreden, meldt persbureau ANP.
Toch ging het COA tegen de uitspraak in hoger beroep, omdat de toestroom asielzoekers in de toekomst weer zou kunnen groeien en het COA zegt niet nog meer te kunnen doen om het aantal mensen op het terrein te beperken. Een hogere dwangsom zou een schijnoplossing zijn, aldus de instantie.
Dat argument heeft het hof in Leeuwarden nu verworpen. Volgens het hof valt te verwachten dat de asielinstroom afneemt en dat de opvangcapaciteit in het land door de spreidingswet juist zal groeien. Net zoals de rechtbank tijdens het kort geding in oktober, oordeelt het hof dat het COA wel degelijk meer mensen op andere plaatsen kan opvangen.
Lees ook
COA: meer opvangplekken nodig als statushouders geen voorrang meer krijgen op woning