N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Fraudebeleid Voor de enquêtecommissie noemde Mark Rutte de Toeslagenaffaire „dat drama”, maar verdedigde hij andere fraudemaatregelen.
Als demissionair premier Mark Rutte (VVD) over de Toeslagenaffaire praat, gebruikt hij grote woorden. Hij noemt het standaard „dat drama” of „dat verschrikkelijke schandaal”, en hij geeft voluit toe dat zijn kabinetten het veel te lang lieten voortduren, ondanks waarschuwingen van buitenaf.
Zo ook woensdag, bij de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid en de dienstverlening door de overheid onderzoekt. „Ik vind het een schande”, zei hij, „dat we er niet in geslaagd zijn voor 2019 vast te stellen dat zich een drama aan het voltrekken was.”
Maar het grootste deel van het verhoor was een heel andere Rutte te zien. Vol overgave verdedigde hij zich als hem gevraagd werd naar ándere kabinetsbesluiten die fraude en foutjes van burgers harder gingen bestraffen. Meermaals ging hij in discussie over vragen die hij suggestief vond, en soms kostte het hem zichtbaar moeite om zijn irritatie te verbergen. Waarmee hij wilde uitstralen: er is iets misgegaan in de fraudebestrijding, maar niet het héle fraudebeleid is ontspoord.
Eerder werd Rutte al ondervraagd over zijn tijd als staatssecretaris van Sociale Zaken in de eerste twee kabinetten-Balkenende, nu ging het verhoor over zijn tijd als premier.
Lees ook: In drie dagen werd het risicomodel gebouwd dat de fraudejacht ondersteunde
Boetes
Fel is Rutte als kritiek op de Fraudewet van de adviestak van de Raad van State uit 2015 ter sprake komt. Daarin is geregeld dat overheidsinstanties burgers zelf boetes mogen opleggen, soms hoge boetes, voor onterecht verkregen uitkeringen. Volgens de Raad van State was de rechtsbescherming van burgers in het geding, en hoorde het opleggen van boetes in het strafrecht thuis.
Het kabinet ging daar niet in mee „na een fundamentele discussie in de ministerraad”, zei Rutte. „Want er zijn ook veel argumenten tegen het strafrecht. Zoals een justitiële aantekening waar je de rest van je leven mee te maken hebt. Tot en met het feit dat we te maken hadden met een totaal overspannen strafrechtketen. Het is niet zwart-wit, het is een weging. En dat hoort in de politiek.”
„Dus u was het niet eens met de kritiek”, vroeg commissievoorzitter Salima Belhaj (D66). Een conclusie die Rutte „te kort door de bocht” noemde. „Uiteindelijk moet je een besluit nemen, alles op de hand wegend.”
Zo’n zelfde botsing is er als Belhaj hem bevraagt over de bezuinigingen op de dienstverlening door onder meer uitkeringsinstantie UWV. Die liep gelijk op met de strengere fraude wetten, wat Belhaj tot de vraag brengt: was er genoeg aandacht voor de zelfredzaamheid van burgers?
Ja, zei Rutte. Dat wordt allemaal besproken in het kabinet, maar er moest nu eenmaal fors bezuinigd worden in die tijd.
„U zegt: ik moest bezuinigen”, reageert Belhaj. „Dan is er toch geen aandacht voor zelfredzaamheid?” Ook dat vindt Rutte „te kort door de bocht”. Natuurlijk wist het kabinet dat iedere bezuiniging gevolgen heeft, maar dat betekent niet dat je het niet moet doen.
Had Rutte terugkijkend zélf iets anders willen aanpakken als premier, vraagt Belhaj na een ruim drie uur durend verhoor. Waarna Rutte toch terugkomt op de Toeslagenaffaire. De Nationale Ombudsman waarschuwde in 2017, maar pas in 2019 greep het kabinet in. „Zo’n belangrijk signaal, dat vind ik erg. Dan had je het eerder kunnen doen.”
De ‘alles-of-niets’-lijn
Ook voorzitter Bart Jan van Ettekoven van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vond dat zijn afdeling eerder had kunnen ingrijpen, vertelde hij woensdag tijdens zijn verhoor. De verklaring voor het zo lang voortwoekeren van de Toeslagenaffaire legde hij toch vooral bij de Belastingdienst en „onduidelijk” geformuleerde wetgeving. Via een „zoektocht” moest ’s lands hoogste bestuursrechter namelijk uitvogelen welke maatregelen de Belastingdienst mocht nemen bij fouten en fraude van ouders met kinderopvangtoeslag.
Omdat de wetteksten en de parlementaire geschiedenis hierover zwegen, beredeneerden de rechters in 2011 op grond van de samenhang van verschillende wetten dat de Belastingdienst de zogeheten ‘alles-of-niets’-lijn mocht hanteren. Een kleine fout van een burger of gastouderbureau leidde er daardoor toe dat het volledige bedrag aan kinderopvangtoeslag – en niet slechts het onterecht ontvangen deel – moest worden terugbetaald.
In 2019 ging de Raad van State ‘om’ en besloot de wet anders uit te gaan leggen. De bestuursrechter begon rekening te houden met de evenredigheid. Maar dat de uitleg van de wet van meet af aan fout was geweest? Daar wilde Van Ettekoven niet aan.
Commissielid Michiel van Nispen (SP) wees op kritiek van hoogleraren die in de wet geen ‘alles-of-niets’-benadering – en zelfs het tegendeel – ontwaarden. Van Ettekoven zei zelf een inventarisatie te hebben gemaakt. „Er zijn meer dan twintig rechtsgeleerden geweest die achteraf hun licht hebben laten schijnen over deze materie. Achteraf is altijd makkelijker en hun lezingen lopen nogal uiteen.”
„Had het anders gekund? Ja. Ook anders gemoeten? Niet vanaf 2011”, zo beantwoorde Van Ettekoven. Enerzijds was dat omdat in 2011 het gros van de rechtszaken nog echte fraudeurs betrof, niet ouders die fouten maakten. Anderzijds omdat de Belastingdienst op zittingen over soepele terugbetalingsregeling „een ander verhaal vertelde dan wat in werkelijkheid leek te gebeuren”.
Vanaf 2015 begonnen bij de Raad van State de signalen op te stapelen dat de gevolgen voor ouders disproportioneel waren, aldus Van Ettekoven. „Oh, wat had ik graag gezien dat we al in 2015, 2016 of uiterlijk 2017 van koers waren gewijzigd.”