Operaregisseur Pierre Audi is vrijdagavond op 67-jarige leeftijd onverwacht overleden in de Chinese hoofdstad Beijing. Dat meldt de Franse minister van Cultuur Rachida Dati zaterdag op sociale media. De Frans-Libanese Audi was dertig jaar lang, van 1988 tot en met 2018, artistiek leider van De Nationale Opera in Amsterdam. Hij gold daarmee als een van de bepalende gezichten van de Nederlandse operawereld.
Audi werd in 1957 geboren in Beiroet, Libanon, ging als tiener naar een privéschool in Parijs en studeerde in Oxford. In Londen richtte hij het Almeida Theatre op, waar hij opviel vanwege zijn experimentele koers. „Ik was nog nooit in Nederland geweest”, zei Audi in 2018 tegen NRC over zijn overstap naar De Nationale Opera. „Ik was pas dertig en in opera weinig ervaren. Maar er was een klik en ik voelde me veilig en welkom. Ik had plannen en een gevuld adresboek.”
Audi zou het Nederlandse operagezelschap zo’n drie decennia lang leiden – ongekend lang, een operadirecteur blijft gewoonlijk vier jaar. In die dertig jaar maakte hij een smaakmakend, toonaangevend huis, concludeerde NRC bij zijn vertrek in 2018. Met zijn eigen regies demonstreerde hij de rituele kracht van opera – ensceneringen van Monteverdi en Wagner voorop.
‘Peterselie in de saus’
In zijn tijd bij De Nationale Opera bleef bleef Audi niet alleen in Amsterdam, hij reisde veel. Dat kwam hem soms op kritiek te staan. „Ik hoef niet bij elke repetitie te zitten om te zien hoe de peterselie in de saus gaat”, zei hij daar zelf over. „Mijn methode was: goede mensen kiezen, vertrouwen geven, loslaten.”
Een van de zaken die Audi enige tijd naast De Nationale Opera deed, was leiding geven aan het Holland Festival. Sinds 2019 was hij verbonden aan het prestigieuze Festival d’Art Lirique d’Aix-en-Provence.
Audi „wijdde zijn leven aan artistieke creatie”, schrijft de Franse minister Dati. „Door zijn eisen, zijn vrijheid en zijn unieke visie heeft hij de taal van de opera ingrijpend vernieuwd. Hij laat een enorm oeuvre na, een levende erfenis en een onuitwisbare stempel op de operawereld.”
Pierre Audi laat een vrouw en twee kinderen na.
Lees ook
NRC sprak in 2018 uitgebreid met Pierre Audi, die toen vertrok bij De Nationale Opera
Op een pixelig zwart-witfilmpje zien we turnster Sanne Wevers op de balk, tijdens de kwalificatie bij de Olympische Spelen van Parijs 2024. Dit is een van de fragmenten op nanoschaal van Nederlandse atleten, gemaakt bij het Nanolab in Twente. „Wevers’ knotje was in onze frames een micrometer groot – dat is honderd keer kleiner dan de dikte van een velletje papier”, vertelt Femke Witmans.
Witmans promoveerde op 20 juni bij de Universiteit Twente op onderzoek naar de eigenschappen van flinterdunne nanodraden, die duizend keer dunner zijn dan een haar. Dit is een veelbelovend materiaal voor toekomstige quantumcomputers en energie-efficiënte elektronica. „Maar voordat het zo ver is moeten we dit materiaal beter begrijpen door te meten hoe elektriciteit precies door zo’n draadje beweegt”, vertelt Witmans.
Tijdens haar onderzoek maakte Witmans zeker veertig chipjes van een vierkante centimeter groot waarop ze handmatig enkele tientallen nanodraadjes aanbracht en verbond met piepkleine elektronische componentjes. „Ik denk dat ik in de afgelopen vier jaar ongeveer 1.500 meetstructuren van een paar micrometer groot heb gemaakt”, vertelt ze in een van de labs waar ze werkte. De grote aantallen waren nodig omdat de systemen regelmatig kapot gingen en om verschillende tests te kunnen doen met verschillende materialen.
In het lab plukte ze, turend door een microscoop, nanodraadjes van een groeioppervlak om ze op haar meetchip te plaatsen. Vervolgens bracht ze de benodigde elektronische componenten aan die ze verbond met de nanodraden door er dunne, spinragachtige draden tussen te rijgen. „Daarvoor gebruikte ik een minuscule naald. Als de draad daaruit loskwam, moet ik hem terug priegelen.”
Dat priegelwerk beviel zo goed dat ze vorig jaar zomer, met drie collega-promovendi, extra uren in het lab doorbracht om topatleten te vereeuwigen op de nanoschaal – onder de naam Nanolympics. Negen nanofilmpjes van onder meer de finale van roeister Karolien Florijn, de teamsprint baanwielrennen en de sensationele estafettesprint van Femke Bol deelden ze op sociale media.
„We wilden mensen buiten de UT kennis laten maken met nanotechnologie en laten zien wat we kunnen maken op deze kleine schaal. Er vindt op dat gebied namelijk veel innovatie plaats. Omdat we alle vier van sport houden, kwamen we op het idee om – meeliftend op de Olympische Spelen – atleten na te maken op nanoschaal. We begonnen een halfjaar van te voren met testen. Toen de Spelen begonnen konden we binnen een dag een fragment namaken. We kregen veel leuke reacties, ook van mensen buiten de UT. We hebben ons doel dus bereikt.”
Hoe maak je zo’n nanofilmpje?
„Nadat we een fragment gekozen hadden, maakten we daarvan een soort stop motion-filmpje door het op te knippen in 15 frames per seconde. De pixels van de videoframes zette ik op de computer om in blokjes. Die blokjes tekenden we daarna op een chip van 5 bij 5 millimeter met elektronenlithografie. Daarmee kun je met een bundel van elektronen gaten schieten in een elektrongevoelige laag op de chip. Zo tekenden we alle frames van een fragment van een paar seconden, pixel voor pixel, naast elkaar op een chip.
„De pixels-blokjes waren 300 nanometer (0,0003 millimeter) groot en de atleten enkele tientallen micrometer (honderdsten van een millimeter). Die pixel-gaatjes vulden we daarna op met metaal dat reflecteert als je er een foto van maakt met een elektronenmicroscoop – die dit soort kleine structuren in beeld kan brengen. Zo maakten we foto’s waardoor je de atleet ziet oplichten tegen de donkere achtergrond. Door die frames snel achter elkaar af te spelen maakten we filmpjes.”
De nanodraadjes kunnen bouwstenen zijn voor een quantumcomputer
Hoe relateerde de Nanolympics aan het promotieonderzoek?
„Ik gebruik precies dezelfde fabricagestappen om de meetstructuren te maken die ik onderzocht heb. Maar dan zitten er tussen de metalen structuren nanodraadjes van tin-telluride waarvan ik elektrische eigenschappen heb gemeten.”
Waarom zijn die draden interessant?
„In theorie zouden het zogeheten topologische isolatoren moeten zijn. Dat zijn materialen die aan het oppervlak stroom geleiden en binnenin isolerend zijn en dus geen stroom geleiden. Dat is bijzonder, want normaal gesproken is een materiaal een geleider óf een isolator. Die materiaaleigenschap is op fundamenteel niveau interessant. Maar je zou het bijvoorbeeld ook kunnen gebruiken voor energie-efficiënte elektronica, omdat een elektrische stroom die over het geleidende oppervlak loopt weinig weerstand ondervindt.
„Het wordt nog interessanter als je de nanodraadjes bedekt met een supergeleider – dat is een materiaal dat weerstandsloos en dus heel efficiënt stroom geleidt.”
„In nanodraden die bedekt zijn met een supergeleider zouden zogeheten majoranatoestanden kunnen ontstaan. Daarbij gedragen elektronen in het materiaal zich op bepaalde plekken collectief als een soort deeltje.
„Nanodraadjes met majoranatoestanden zouden kunnen dienen als bouwstenen voor een zogeheten topologische quantumcomputer die belooft minder foutgevoelig te zijn dan andere type quantumcomputers. Maar voorlopig bestaan ze alleen op papier.
„Het doel van mijn onderzoek was om te onderzoeken of nanodraadjes van tin-telluride, bedekt met het supergeleidende materiaal niobium, geschikt zijn om deze majoranatoestanden in te detecteren.”
Is dat gelukt?
„Ik heb nooit een systeem gemaakt waarin je majoranatoestanden zou kunnen detecteren. En bij het meten van de materiaaleigenschappen ben ik erachter gekomen dat de binnenkant van de nanodraadjes niet isolerend is, zoals de theorie voorspelt. Wel bleek het kale oppervlak beter elektrische stroom te geleiden dan de binnenkant. Maar voor bijvoorbeeld het meten van majoranatoestanden is die geleiding binnenin vervelend. Dat zorgt namelijk voor wanorde en extra ruis die zo’n meting verstoort.
„Ik heb ook gekeken naar het combineren van een nanodraadje met een supergeleider. Het lukte om op die manier supergeleiding te krijgen op het oppervlak van het nanodraadje. Dat is wel een mooie stap naar majoranatoestanden.”
Begin juni vond de week van de mentale gezondheid plaats. Uit onderzoek blijkt dat dit thema zelden besproken wordt op de werkvloer, terwijl de invloed van werk op mentaal welzijn heel groot is. Slechts 19 procent van de werknemers durft het onderwerp aan te snijden bij leidinggevenden. Moeten leidinggevenden dit gesprek faciliteren? En hoe kunnen ze dat het best doen?
Grijp in als je kunt
Praten over mentale gezondheid op de werkvloer is nog steeds taboe, blijkt uit recent onderzoek in opdracht van OpenUp, een platform voor mentaal welzijn op de werkvloer. Hoewel 91 procent van de werknemers zegt dat werk een negatieve invloed heeft op hun mentaal welzijn, voelt slechts 13 procent zich hierin gesteund door hun leidinggevende en durft bijna de helft er niet over te praten als de leidinggevende ernaar vraagt. Aan de andere kant denkt de overgrote meerderheid van de leidinggevenden dat zij die steun wel bieden.
Volgens Gijs Coppens, gezondheidszorgpsycholoog en oprichter van OpenUp is de oplossing vanuit beide partijen zorgen dat het gesprek beter op gang komt.
Formeel gezien staat het faciliteren van gesprekken over mentale gezondheid niet in de taakomschrijving van de werkgever, zegt Coppens. „Werkgevers hebben natuurlijk een zorgplicht, bijvoorbeeld om gezonde luchtkwaliteit te garanderen en een goede stoel te regelen, maar over mentale gezondheid staat weinig in het wettelijk kader. Behalve dat de werkgever psychosociale arbeidsbelasting zoveel mogelijk moet voorkomen.” Maar dat betekent niet dat werkgevers er niets mee hoeven te doen, vindt Coppens. „Je kunt ook reageren vanuit waarde en visie.
„Het Engelse woord voor verantwoordelijkheid laat dat voor mij goed zien”, zegt Coppens. „Respons-ability. Als je de mogelijkheid hebt om te reageren – en dat hebben werkgevers, want ze zien de groep elke dag – waarom zou je het dan niet doen?” Daarbij komt een praktisch voordeel, zegt Coppens: „Mentale uitdagingen hangen samen met verzuim, verloop en productiviteit. Zeker in deze overspannen arbeidsmarkt is het dus heel belangrijk om goed te zorgen voor je mensen.”
Ashmita Krishna Sharma, adviseur diversiteit, gelijkwaardigheid en inclusie bij Sparkling Gems komt al jarenlang bij organisaties over de vloer en ziet daar het taboe op mentaal welzijn regelmatig terug. Ze beschouwt aandacht voor mentale gezondheid als een gedeelde verantwoordelijkheid. „Het is niet alleen een taak van leidinggevenden, maar ook van elkaar. Collega’s spreken elkaar vaak, zij kunnen ook bij elkaar inchecken. Een simpele vraag als ‘ik heb je een tijdje niet gezien, hoe gaat het met je?’ kan al helpen, dan voelt een ander zich gezien.
Stel je kwetsbaar op
Het gesprek beginnen is voor veel mensen alleen niet eenvoudig, zegt Coppens. „Mensen vinden gesprekken over mentale gezondheid eng, gaan ze uit de weg en hebben er niet altijd de woorden voor. Dat geldt zowel voor werknemers als voor leidinggevenden.”
Krishna Sharma adviseert klein te beginnen. „Begroet elkaar op maandagochtend, drink koffie, vraag hoe iemands weekend is geweest, nodig een collega die je minder spreekt uit voor de lunch. Zo ontstaat meer verbinding.”
Leidinggevenden kunnen gesprekken stimuleren door zelf het goede voorbeeld te geven, zegt Krishna Sharma. „Hoe kwetsbaarder zij zich durven op te stellen, hoe meer je de drempel verlaagt om over mentale gezondheid te praten.” Ze pleit ervoor om competenties als luisteren, inlevingsvermogen en reflecteren op te nemen in de functieomschrijving van leidinggevenden.
Ook structurelere maatregelen hebben zin, zegt Coppens. Hij doelt bijvoorbeeld op trainingen voor leidinggevenden. „Het kan ook goed werken om vragen over mentale gezondheid op te nemen in standaard voortgangsgesprekken of evaluaties, dan normaliseer je het onderwerp en voorkom je dat het te groot en te zwaar wordt. Dat hoeft ook niet, want vaak gaat het om kleine uitdagingen die we allemaal kennen.”
„Je kunt bijvoorbeeld ook drie of vier mental health days invoeren, die mensen kunnen opnemen als ze daar behoefte aan hebben”, zegt Krishna Sharma. „Hiermee laat je zien dat je mentale gezondheid belangrijk vindt en creëer je ruimte voor een gesprek.”
Uiteindelijk is het doel dat mensen makkelijker het gesprek aangaan, zegt Coppens. Leidinggevenden moeten het onderwerp op de agenda zetten en leren er actief naar te vragen, maar werknemers moeten ook leren het gesprek niet uit de weg te gaan. „Daarbij is het goed te benadrukken dat je niet altijd on the spot hoeft te antwoorden. Je kunt ergens op terugkomen en benoemen dat je het spannend vindt. En het gesprek hoeft natuurlijk niet met je leidinggevende te zijn, je kunt ook beginnen bij iemand die je vertrouwt. Een collega, iemand van de hr-afdeling of een vertrouwenspersoon.”
Dus
Gesprekken voeren over mentale gezondheid is verstandig voor werkgevers. Zo kun je mensen die niet lekker in hun vel zitten op tijd naar de juiste hulp begeleiden en voorkomen dat het verzuim oploopt. Die gesprekken zijn niet altijd makkelijk, maar trainingen kunnen helpen. En het hoeft niet ingewikkeld: een werknemer of collega vragen hoe zijn weekend was of waarom hij al een tijdje niet op kantoor is geweest, is al een goed begin.
Eén scène gaat me bijblijven van ROHTKO van Lukasz Twarkowski. Schilder Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant, waarbij Rothko zich opwindt over het vooruitzicht dat zijn schilderijen komen te hangen in een ander restaurant. „Mijn schilderijen verdienen het niet te moeten luisteren naar dat gebabbel”, foetert hij. Zijn schuimende tirades worden door Twarkowski via een camera groot in beeld gebracht op videoschermen. Meer schermtijd krijgt de reactie van Rohtko’s vrouw, gespeeld door de Letse Vita Vārpiņa, die af en toe een relativerende opmerking maakt, maar er grotendeels het zwijgen toe doet. Het keffen van het genie pareert zij met gracieuze kalmte, als een Garbo-eske sfinx. In haar blik en de rust van haar gezicht zie je van alles bewegen: verveling, irritatie, bitterheid, gelatenheid, liefde. Prachtige beelden zijn het.
De scènes met de schilder en zijn vrouw zijn een eiland van theatrale emoties in een zee van oeverloos gebabbel over de kunstmarkt in ROHTKO, dat vier uur duurt, drie keer te lang. Kern van de voorstelling is een vervalste Rothko, die werd verkocht voor 8,5 miljoen euro, zonder dat mensen doorhadden dat het een kopie was. De op zich interessante vragen over authenticiteit en waardering van kunst worden in kapitalen op het scherm geprojecteerd, maar worden nauwelijks uitgewerkt. Alle betrokken praten zenuwslopend traag en overwegend in clichés. Zoals over hoe aandacht van een museum de waarde van een kunstwerk en een kunstenaar doet stijgen. Tja. ROHTKO is powertheater: veel lawaai, enorme decors, grote videoschermen, maar weinig aandacht voor mensen en ideeën.
Een scène uit ‘ROTHKO’: Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant.Foto Arturs Pavlovs
Gekleurd laserlicht
Het zwaartepunt van het Holland Festival lag wat betreft theater in de laatste festivalweek, met premières als Extra Life, van de Frans-Oostenrijkse Gisèle Vienne. Bij aanvang is het donker op het toneel: alleen in de tent waar broer en zus een feest nabespreken is licht. In mum van tijd gaat hun gesprek van aliens naar de drie zelfmoordpogingen van de jonge vrouw en het seksueel misbruik van hun opa.
De rest van de twee uur die Extra Life duurt, is te beschouwen als een poging haar pijn en waanbeelden zichtbaar te maken. Met rookmachines die roomwitte golven over de grond stuwen, spots en draaiende velden van gekleurd laserlicht, en een soundtrack van schelle en suizende synthesizervegen. Er scharrelt ook een derde persoon over de vloer – een afgesplitste versie van haar. De drie spreken bijna een uur niet, maar bewegen alleen in slow motion door de ruimte.
Als er halverwege weer wordt gesproken, is dat een herhaling. „Iedere keer dat hij ons aanraakte, maakte hij ons kapot”, zegt de jonge man. Uit de tent haalt hij een realistisch ogende pop, terwijl de muziek ook, weinig subtiel, opschuift richting horror.
Wat op papier interessant klinkt – vorm geven aan geestelijke schade – mondt uit in een kitscherige lichtshow. Kan dat verbeelden wat trauma behelst? Het schouwspel bracht mij vooral verder af van de mensen die het betrof.
Bij Under Construction van de Koreaanse Geumhyung Jeong heerst juist een gewijde stilte. Delen van plastic geraamtes liggen verspreid over de vloer, elk stuk overwoekerd met gekleurde elektriciteitsdraden en kleine accu’s. Jeong vertelt dat ze eerst robots maakte die bewogen als voertuigen, maar dat ze nu in een andere context wil werken. Een voor een zet ze stukken karkas in beweging. Die richten zich op en vallen weer. Stukken bot schuifelen wat over de grond. Tussendoor doet ze zelf vergelijkbare grondoefeningen, haar bekken draaien, een been optillen. Dat is alles. Deze demonstratie van nauwelijks werkende robotkunst is verbluffend onspectaculair.
Geumhyung Jeong zet robotkarkassen in beweging in ‘Under Construction’. Foto Christa Holka
Verduisterde kamer
Spannender is Murillo van de Italiaanse Claudia Castelucci. Met circa tien toeschouwers betreed je een verduisterde kamer, slechts verlicht door twee spots die dwarrelend stof beschijnen. Luide geluiden vullen de ruimte, dreigend, rommelend, als van steen op steen, naast de klank van stromend water. In deze geladen setting staat een mysterieuze figuur, zwarte doek om, blote voeten, hoed op, het gezicht afgewend. Tot ze haar gezicht opheft en het in de zonnestralen van de spot laat gloeien, met brede glimlach. Dan verdwijnt haar gezicht weer, naar beneden.
In ‘Murillo’ tref je een mysterieuze bedelaar in een verduisterde kamer. Foto Pietro Bertora
Op haar tenen draait ze rond. Als ze haar hand uitsteekt in een vragend gebaar herinner je je dat Murillo de naam is van een zeventiende-eeuwse schilder van bedelaars. Castelucci zijgt ineen, met vragende hand. Verbergt zich weer. Richt weer een blij gezicht naar de zon. De hand keert terug, dwingend schuddend nu.
In de zon is ze mens, tot ze weer louter hand wordt. Hulpbehoevend. Iemand die verlaten is, of vergeten, iemand die wil overleven. Na twintig minuten trippelt Castelucci weg en is het voorbij. Murillo reikt kort gedachten aan over het fenomeen bedelen, maar is in al zijn eenvoud ook van onmiskenbare schoonheid. Misschien toch ook iets wat me gaat bijblijven.
Lees ook
Lees ook: Interview met Lukasz Twarkowski: Kan een vervalst schilderij echte gevoelens opwekken?