De Nigeriaanse tafeltennisser Quadri Aruna (35) veegt het zweet van zijn voorhoofd terwijl hij zich laat vervoeren in een taxi. „Ik heb me zo net flink lopen uitsloven bij de training”, zegt hij via een Zoomverbinding vanuit Portugal. Hij werpt zijn sporttas naar de achterbank en kraakt zijn rug.
Aruna geldt als de succesvolste tafeltennisser uit Afrika. Op zijn palmares prijken onder meer vijf Afrikaanse kampioenschappen en een zilveren medaille bij de Gemenebestspelen van 2018. Zes jaar later voegde hij zich, als eerste Afrikaan, bij de mondiale top-10. Van oudsher wordt de sport gedomineerd door Chinezen en Europeanen.
Hij deed drie keer mee aan de Olympische Spelen, hoogtepunt was een kwartfinaleplaats in Rio de Janeiro 2016. Aruna is er ook weer bij in Parijs.
Hoe schat u uw kansen in voor deze Spelen?
„Ik hoop op een gunstige loting. Over het algemeen halen de Chinese topspelers een hoger niveau dan ik. Als ik ze een aantal rondes ontloop, kan ik ver komen in het toernooi.’
Dat klinkt bescheiden uit de mond van iemand met uw staat van dienst.
„Ik sta realistisch in het leven.”
Op de sociale media van de internationale tafeltennisfederatie ITTF verschijnen weinig personen van kleur. Is tafeltennis een witte sport?
„Heel wit. Bij veel toernooien ben ik de enige zwarte speler. Bovendien wordt een groot deel van het profcircuit in China afgewerkt. Zelfs in de grotere steden van dat land loop ik zelden mensen tegen het lijf die qua uiterlijk op me lijken. Als ik er op straat loop of in de metro zit, voel ik me een vreemdeling. Tegelijk, ik besef dat ik een pionier ben in deze sport. Die gedachte stemt me vrolijk en trots. Aan jonge Afrikaanse talenten wil ik laten zien dat je niet wit hoeft te zijn om te kunnen tafeltennissen.”
Ervaart u racisme in uw sport?
Hij is even stil. „Nee, gelukkig gaat het er vriendelijk en beschaafd aan toe in de tafeltenniswereld.”
Waarom bent u gaan tafeltennissen?
„Toen ik zeven jaar was, zag ik het voor het eerst op televisie. Ik was meteen gefascineerd door het harde smashen, dát wilde ik ook kunnen. Helaas stonden er in mijn buurt geen tafels waarop ik kon spelen. Tafeltennisfaciliteiten waren dungezaaid in Nigeria. [President Sani] Abacha regeerde toen over ons land. Onder zijn regime nam de armoede toe en laaiden oude etnische spanningen op. Ik begrijp best dat de politiek geen prioriteit gaf aan investeringen in tafeltennis.”
Maar hoe kreeg u het dan onder de knie?
„Met wat buurtvriendjes krijtte ik op straat speelvlakken. Bij gebrek aan batjes sloegen we het balletje over met afgebrokkelde stukken van dakplaten die we in containers vonden. Het was amateuristisch, maar dat mocht de pret niet drukken. Ik kon tenminste tafeltennissen en speelde iedere dag een paar uur, zelfs als het hard waaide. Al zag ik er later ook de risico’s van in. Die dakplaten bleken asbest te bevatten. Toen ik klein was, wist ik van niets.”
Langdurige blootstelling aan beschadigd, asbesthoudend materiaal verhoogt de kans op onder meer: long- en buikvlieskanker.
„Ik weet niet hoezeer mijn gezondheid is aangetast in die jaren. Echt goed voor mijn longen zal het niet geweest zijn. Tegelijk hou ik me er niet zo mee bezig. Momenteel heb ik namelijk nergens last van.”
Hoe werd u een profspeler?
„Ik was tien toen ik werd gescout door een tafeltenniscoach. Hij zag me toevallig spelen op straat en nam me onder zijn hoede. Door zijn begeleiding ging mijn techniek er flink op vooruit. Uiteindelijk won ik in 2009 mijn eerste Afrikaanse kampioenschap. Eigenlijk is het balletje daarna gaan rollen. AR Novelense [een Portugese tafeltennisclub] zag potentie in me en bood me een fraai contract aan. Bij hen kon ik voor het eerst in mijn leven rondkomen van tafeltennis. Dat was een droom die uitkwam. Ik hoefde dus niet lang na te denken over mijn migratie naar Portugal.”
Daarna kwam u uit voor clubs Frankrijk en Duitsland. Speelt men in Europa anders dan in Afrika?
„Europese tafeltennissers zijn tactischer en slimmer ingesteld. Tijdens mijn eerste competitiewedstrijden in Portugal won ik nog geen game. Het duurde maanden voordat ik me kon meten aan mijn tegenstanders.”
Twijfelde u aan uzelf door al die verliespartijen?
„Niet echt, ik was vooral bezig met wáárom ik telkens onderuitging. Ik beschouwde nederlagen als leermomenten. Beter worden was mijn doel.”
Zou u een betere tafeltennisser geweest zijn als u was opgegroeid in China, waar talenten van jongs af aan worden begeleid?
„Waarschijnlijk wel. Maar ik heb veel kansen gekregen, juist doordat ik Nigeriaan ben. Ieder land mag een beperkt aantal spelers afvaardigen naar de grote toernooien. In Nigeria was er weinig concurrentie, waardoor ik me altijd kwalificeerde. Ik weet niet of ik het gered zou hebben in China. Getalenteerde en ambitieuze tafeltennissers zijn daar natuurlijk in overvloed.”
Naast vijf Afrikaanse kampioenschappen won u drie andere ITTF-titels. Hoe bekend bent u in uw moederland?
„Als ik in Nigeria ben, word ik regelmatig herkend. Maar een echte beroemdheid die op tijdschriftcovers en billboards staat, ben je alleen als je in het nationale voetbalelftal speelt. Niet gek, tafeltennis blijft een kleine sport in Nigeria.”
Hebben uw prestaties de sport dan niet op de kaart gezet in Nigeria?
„Nee, de staat van het tafeltennis is onveranderd gebleven.” Hij verheft zijn stem. „Talenten worden nauwelijks financieel ondersteund door de sportbonden en faciliteiten zijn er nog steeds te weinig. Sportbestuurders zijn daar schuldig aan. Ze zijn corrupt en sluizen de subsidie voor tafeltennis weg. Geen wonder dat ik als enige Nigeriaan in de top-50 sta. Het is verdrietig. Ik ben trots op mijn bekers, maar het steekt dat tafeltennis in Nigeria niet vooruit is geholpen door alles wat ik heb bereikt.”