Pierre Jacques Benoit schetste de barbaarsheid van de slavernij in een idyllische sfeer

Recensie

Geschiedenis Pierre Jacques Benoit was een reislustige juwelierszoon wiens tekeningen van 19de-eeuws Suriname onrealistisch en iconisch tegelijk zijn.

Verkoop van een slavin, op de illustratie van Pierre Jacques Benoit, gepubliceerd in het reisverslag Voyage à Surinam.

Verkoop van een slavin, op de illustratie van Pierre Jacques Benoit, gepubliceerd in het reisverslag Voyage à Surinam.

Wie was de vrouw die daar als handelswaar moest staan, de armen gevouwen onder haar ontblote borsten, haar ogen naar de grond gericht? Keurend wordt ze bekeken door comfortabele witte heren, de een met hoge hoed en een rokertje in de mond, een ander losjes achterover geleund op een stoel. Op de grond ligt een zweep, in een ton hangen brandijzers.

We zijn bij een vendu, een slavenveiling in Paramaribo, door Pierre Jacques Benoit (1782-1854) in zijn reisverslag Voyage à Surinam. Het beeld is niet karakteristiek voor Benoit, die meestal juist vredige of zelfs lieflijke taferelen schetste van het leven in Suriname. Zijn tekeningen van flanerende stedelingen, slaven op de plantages en marrons in het binnenland werden in Nederland én Suriname iconisch.

Onduidelijk is wat de jonge Benoit ertoe bracht om naar Suriname te reizen

Hoe belandde hij dan bij die vendu? Volgens de tekst betrof de verkoop „een jonge, zeer mooie creoolse”, huisslavin van een bevriende Nederlander die twee kinderen bij haar had verwekt en van plan was haar vrij te laten en te trouwen. De plotselinge dood van de vriend haalde een streep door die plannen. De vrouw, „al beschouwd als de vrouw des huizes”, werd verkocht, haar kinderen ook.

Het verslag van Benoit, gepubliceerd in Brussel in 1839, is een van de bekendste werken over het negentiende-eeuwse Suriname, met het verslag van de Schot John Gabriel Stedman die er diende als militair. In tegenstelling tot Stedman, die het wrede slavenregime aanklaagde, geeft Benoit een idyllisch beeld van het tropische leven. Reden om zijn afbeeldingen met een kritisch oog te bekijken, vinden historici.

Diamanten en parels

Na ruim een halve eeuw is er van het boek nu een groot-formaat, Frans-Nederlandse facsimile-editie. Met alle 99 platen in kleur en een mooie inleiding door Carl Haarnack, oprichter van de ‘Buku Bibliotheca Surinamica’ (een unieke collectie boeken en prenten over Suriname) en boekhistoricus Garrelt Verhoeven. Op basis van bestaande bronnen en (beperkt) eigen archiefonderzoek geven ze een nieuwe, gedetailleerde analyse van Benoits werk.

Over de man zelf is weinig bekend. Dagboeken liet hij niet na. Benoit was de zoon van een Antwerpse juwelenhandelaar die internationaal zaken deed. Toen zijn vader in 1827 overleed bevatte zijn inboedel een voorraad diamanten, parels, gouden oorringen, een bibliotheek, mahoniehouten speeltafels, likeurflessen (en twaalf slaapmutsen). Onduidelijk is wat de jonge Benoit ertoe bracht om een paar jaar later, in 1829/30, naar Suriname te reizen. Mogelijk zocht hij goud of diamanten (al rept hij daar in zijn verslag met geen woord over), even goed werd hij gedreven door reislust. Zijn broers Joseph en Charles deden niet voor hem onder, zij verbleven lange tijd in Nederlands-Indië.

Hoe betrouwbaar is zijn werk? Over de tekst, vaak wijdlopige beschrijvingen van de natuurlijke omgeving, zijn de inleiders duidelijk. Die is afkomstig van een ghostwriter, hoogstwaarschijnlijk schrijver en bibliothecaris André van Hasselt (1806-1874), die onder eigen naam het voorwoord schreef. Haarnack en Verhoeven wijzen op frappante overeenkomsten met passages in de Beschryving van Guiana of de Wilde Kust (1770) van Jan Jacob Hartsinck (die zelf nooit in Suriname was geweest) en de Description de la colonie de Surinam (1769) van Philippe Fermin. Ook met Stedmans beroemde Narrative of a five years’ expedition against the Revolted Negroes of Surinam uit 1796, veelvuldig gebruikt in anti-Nederlandse propaganda. De inleiders betrappen de tekstschrijver zelfs op het gebruik van veel latere reisboeken: hij zag „stoommachines” langs de Suriname-rivier, maar die kwamen daar pas in gebruik jaren nadat Benoit alweer was vertrokken.

Exotische toevoegingen

Benoits roem stoelt dan ook niet op de tekst maar op de lithografieën die hij liet maken van zijn tekeningen, aanvankelijk in zwart-wit. Die klus gunde hij de vooraanstaande Belgische steendrukkers Jean-Baptiste Madou en Paul Lauters. Het zijn idyllische taferelen van stad, savanne en bos, bewoond door „neger-marrons” en „half-wilde indianen” (aldus het voorwoord). Ook die tekeningen blijken wel enige eindredactie te hebben gehad. Een Europese loofboom verdween achter een palmboom, een hondje maakte plaats voor een slang. Zulk exotische toevoegingen zullen vaker zijn gedaan, maar vergelijken is moeilijk omdat van Benoits werk bijna geen originelen bekend zijn.

En die vrolijke sfeer? Slavernijhistoricus Piet Emmer gelooft dat Benoits musicerende en dansende slaafgemaakten laten zien dat het Nederlandse regime milder was geworden dan ten tijde van Stedman. Historica Susan Legêne benadrukt juist de romantisering bij Benoit, die van Surinaamse tentboten een soort Italiaanse gondels maakte. Haarnack en Verhoeven concluderen dat het „hachelijk” is zowel tekst als tekeningen zonder meer te beschouwen als realistisch. Maar: Benoits werk blijft „van onschatbare waarde” als iconografisch „monument van negentiende-eeuws Suriname”.

Ware bohémien

Over het latere leven van Benoit hangt een nevel. De reislustige juwelierszoon zou zijn geëindigd als „ware bohémien” die leefde van het maken van „slordige schilderijen en soms van uithangborden”, maar die het tegelijk „breed liet hangen”. De inleiders hebben geen portret van hem gevonden, wel een beschrijving in het register van Amsterdam, dat hij in 1852 bezocht: kort van stuk, dikke neus, grijze baard.

Met hun bronnenonderzoek menen de inleiders wel bijna zeker te hebben achterhaald wie de jonge vrouw was die op de vendu in 1830 werd verkocht: „Santje, met haar kind Amelia”, in het Slavenregister vermeld als „Susanna”. Zij krijgt haar naam nu terug. Zo dienen de prenten van Benoit alsnog om „de barbaarsheid van de slavernij” een gezicht te geven.

Prentbriefkaart Surinaamsche jeugd, met koloniale typeringen: ‘Chineesche. Mulattin. Hindoe. Javaansche. Negerin.’ Lichtdruk in kleur, Paramaribo, Eugen Klein, ca. 1905.

Fotografische prentbriefkaarten

Namen zijn ook schaars in een andere mooie uitgave over Suriname, met zo’n vijfhonderd fotografische prentbriefkaarten. Uit zijn eigen collectie en die van andere verzamelaars, stelde Carl Haarnack Groeten uit Paramaribo samen, weer met medewerking van Garrelt Verhoeven. Het zijn tientallen stadsgezichten, studioportretten, foto’s van feesten, kinderen, kerken en beroepsgroepen, van ongeveer 1890 tot 1940. Een van de weinige geportretteerden mét naam op de kaarten is de lachende Raswantia, een „Britsch Indische in gala”.

Fotografie werd in Suriname rond 1847 geïntroduceerd, twintig jaar later waren in Paramaribo al een paar fotografische studio’s in bedrijf. Een van de bekendste was die van de zusters Augusta en Anna Curiel (eerder verzameld in Augusta Curiel fotografie in Suriname, 1904-1927,. KIT Uitgevers 2007). Prentbriefkaarten werden al snel populair bij Nederlanders die in Suriname verbleven of er een bezoek brachten, maar daarnaast bij verzamelaars.

Ook op dit kleine formaat komt de diversiteitt van Suriname tot leven, alleen al dankzij de open en indringende blik van de creoolse, Javaanse, Brits-Indiase, inheemse en andere geportretteerden. De beschrijvingen op de kaarten zijn onverholen koloniaal en racistisch. We zien „een Mestiezan (Quadroon), 4e graad Negerras”, „jonge Boschnegers”, een „afgodstempel” (bij een rituele hut). En bij een kindertehuis dat donaties vroeg: „Ook wij, meisjes, danken hartelijk onze weldoeners in Holland!”

Juist die combinatie van levende mensen en neerbuigend koloniaal commentaar, brengt de realiteit van het oude Suriname dichterbij dan je zou denken, en soms wensen.