Parijs-Roubaix is verschrikkelijk – maar ook fantastisch: ‘Alles wordt zó door elkaar gerammeld’

Ze had een holle blik in haar ogen, haar mond was verwrongen van pijn en schrik. Het wielershirt zat onder de modder en het bloed. Ze wist „niet eens meer wat er precies was gebeurd”, stamelde Ellen van Dijk na de finish tegen de verslaggever van de NOS. „Ik ging bijna out.” En weg was ze.

Parijs-Roubaix 2021 werd, zacht uitgedrukt, niet wat Van Dijk (37) ervan had verwacht. Ze had zich op de wedstrijd verheugd: het was de eerste editie voor vrouwen en ze verscheen aan de start als een van de favorieten. Maar het regende die dag. Op de voorlaatste kasseienstrook ging ze, schijnbaar vanuit het niets, onderuit. Ze viel hard op haar hoofd, drie andere rensters tuimelden over haar heen. Een tijdlang bleef ze liggen in de berm.

„Mijn eerste reactie na een val is altijd: fiets pakken en meteen weer door”, zegt Van Dijk. „Maar toen was dat niet zo. Dan weet je dat het echt heftig is.” Uiteindelijk krabbelde ze op en reed de wedstrijd uit, „maar dat had ik beter niet kunnen doen”. Ze hield een zware hersenschudding over aan haar val, die haar nog maandenlang thuishield.

Modder, gras en koeienstront

Geen wielerkoers die zo tot de verbeelding spreekt als Parijs-Roubaix, de klassieker die deze zaterdag (vrouwen) en zondag (mannen) wordt verreden. Bijna 260 kilometer door het kale, verlaten boerenland van Noord-Frankrijk, waarvan 55 kilometer (bij de mannen) en 30 kilometer (bij de vrouwen) over kasseienstroken. Smalle wegen die de rest van het jaar alleen gebruikt worden door hooiwagens en tractoren, vol puntvormige stenen, schots en scheef door elkaar, bedekt met modder, gras en koeienstront. Als het regent: spek- en spekglad.

Parijs-Roubaix, zo kan iedere renner je vertellen, is de zwaarste en gevaarlijkste wedstrijd van de wielerkalender. Dokkeren over de kasseien is een aanslag op je lichaam: na iedere strook voel je je schouders, rug, polsen, vingerkootjes – en dan moet je er in totaal zeventien (bij de vrouwen) of 29 (bij de mannen) over. De kans op winnen is miniem, de mogelijkheid op pech en valpartijen eindeloos. Bij finish zien de renners eruit als kompels, met holle ogen, bedekt onder een laag stof of – bij regen – modder. Het aantal opgaves loopt bij iedere editie in de tientallen.

Ondanks al die ellendige ervaringen blijven de coureurs ieder jaar terugkeren, in drommen. Ze kunnen vol liefde vertellen over hun ontberingen op de kasseien. Wat maakt de ‘Hel van het Noorden’ zo’n onweerstaanbare wedstrijd voor profrenners? Waarom rijden ze zo graag over een parcours waarvan ieder normaal mens zou zeggen: ben je besodemieterd? Drie ervaringsdeskundigen aan het woord.

Eén lange sprint

De eerste keer dat oud-coureur Lars Boom (38) meedeed aan Parijs-Roubaix, in 2010, was een beproeving. Gevallen, lek gereden, afgezien als een beest. Op een gegeven moment was het op, had hij „de broek vol”. Met een hoofd als van een mijnwerker kwam hij over de finish – buiten tijd. Toch zou hij daarna nog acht keer aan de start verschijnen. Hij werd twaalfde, zestiende, veertiende, 37ste, 74ste. Twee keer moest hij opgeven, één keer eindigde hij als vierde.

Wat deze koers zo zwaar maakt, zegt Boom, zijn niet louter de kasseienstroken. Het is de opeenvolging ervan: kasseien, asfalt, kasseien, asfalt. In de stukken tussen de secteurs is het één lange sprint: iedereen wil als eerste de volgende smalle strook opdraaien. „Als je vooraan zit, heb je de minste last van het gedrang.”

Een strook, zeggen de renners, kun je het beste op het midden rijden. De ‘kroon’, noemen ze dat, of de ‘rug’. Daar liggen de kasseien het minst scheef, zijn de gleuven tussen de stenen het smalst, groeit het meeste gras of mos. Er is alleen één probleem: iedereen wil daar rijden. Het gevolg, zegt Ellen van Dijk, is dat er – zelfs als je keurig van voren rijdt – „nog twintig, dertig rensters om je heen zitten die van links naar rechts glibberen, vallen, om wie je heen moet. Er is continu paniek.”

Een uitwijkmogelijkheid vormen de aarden geultjes aan weerszijden van de weg. Die rijden comfortabeler. Alleen: ook daar is het dringen geblazen. Of er kan publiek staan. Of de geultjes houden ineens op. „En het moet wel droog zijn”, zegt Lars Boom. „Anders heb je modder op je banden als je terugstuurt op de kasseien. Dan glij je weg en val je.”

Tijd om het wegdek te monsteren, zegt Boom, heb je niet. De blik moet continu naar voren, naar de andere renners. „Als verderop een rug inklapt, of juist omhoog komt, dan weet je: daar is iets aan de hand”. Zijn beentempo hield Boom altijd relatief hoog, „zodat je snel kunt reageren”. Handen op het stuur, „maar niet knijpen” – anders raken je vingers nóg verkrampter.

Dagen geradbraakt

Voormalig renner Koen de Kort (41) beleefde zijn eerste Parijs-Roubaix in 2005. Hij had de koers al eens gereden bij de beloften – en zelfs een keer gewonnen. Toch was zijn eerste editie bij de profs niet te vergelijken met wat hij eerder had meegemaakt: langer, zwaarder, sneller. „De pijn die de kasseien veroorzaken heb je in geen enkele andere wedstrijd. Van je zitvlak tot al je spieren, je handen, je gewrichten. Alles wordt zó door elkaar gerammeld.”

Er is maar één manier om over de kasseienstroken te rijden, zegt De Kort: zo hard mogelijk. Hoe sneller je gaat, hoe minder je van de stenen voelt – je vliegt er als het ware overheen. „Als je langzaam rijdt, voel je iedere kassei. Dan wordt het hobbelen en klapperen.”

Die manier van koersen heeft wel één groot nadeel: het kost bakken met energie. „Als je bergop gelost wordt”, zegt De Kort, „ga je gewoon je eigen tempo rijden. Maar in Parijs-Roubaix kun je nooit rustig aan doen. Het parcours dwingt je om dieper te gaan dan bij welke andere wedstrijd dan ook.”

De Kort reed ‘Roubaix’ maar liefst dertien keer (drie opgaves, hoogste klassering: plek 23). En, zegt hij, je kunt maatregelen nemen wat je wil (tape op je handen, een dubbel stuurlint, fiks minder lucht in je banden): na afloop ben je nog dagen geradbraakt. „Elk botje in je hand doet pijn. Als ik in de dagen erna de trap opliep, of een bord vastpakte, was het van: oef! Ik voelde mijn onderrug, schouders, polsen en handen.” Om van de blaren op zijn handen nog maar te zwijgen.

Hoezeer Parijs-Roubaix er ieder jaar inhakte bij De Kort, kun je mooi zien aan zijn klasseringen in de Amstel Gold Race, de voorjaarsklassieker die traditioneel in het weekend erna verreden wordt: tien keer gestart, zeven keer opgegeven.

Steigerende paarden

Gevraagd naar de zwaarste en gevaarlijkste plek in het parcours, hoeven de renners niet lang na te denken. Dat is kasseienstrook nummer 19: Trouée d’Arenberg, beter bekend als het Bos van Wallers. Het begint al bij de aanloop. Bij de schachtblokken van de voormalige mijn van Arenberg duikt de weg omlaag. Je steekt het spoor over, de weg versmalt en, pats, daar zit je op de kasseien. Gebruikelijke snelheid: een kilometer of 60 in het uur.

„Een massasprint in een soort van helleput”, noemt Koen de Kort het. „Je moet springend die strook op. Als je je wielen niet optilt, klap je meteen tegen de eerste kasseien je banden lek.” Lars Boom: „Het peloton is daar net een groep steigerende paarden. Een en al chaos.”

De kasseien in het Bos moeten dan nog komen. Die zijn slechter dan op welke strook dan ook. Velgen breken er spontaan doormidden, vrijwel ieder jaar zijn er grote valpartijen: vorig jaar liep titelverdediger Dylan van Baarle er een breuk aan zijn hand en schouder op. Het fietspad ernaast dat verlichting zou kunnen brengen, is tijdens de koers afgezet met hekken.

De anderhalve ronde over de piste vormen een belangrijke reden om op de fiets te blijven zitten

Het laatste stuk van het Bos loopt omhoog. „Daar begint het echt ontzettend veel pijn te doen”, zegt Koen de Kort. „Je ziet het einde, maar het lijkt maar niet dichterbij te komen. Voor mij is dat de langste rechte lijn in het wielrennen.”

Voor het eerst gaat de organisatie van Parijs-Roubaix nu iets doen aan de veiligheid: bij de ingang van het Bos is in het parcours een kunstmatige chicane aangelegd, om renners te dwingen hun snelheid te matigen. Een filmpje op sociale media toont een bocht van 180 graden, afgezet met dranghekken. De vraag is of deze oplossing de situatie niet alleen maar gevaarlijker maakt. De grote favoriet bij de mannen, Mathieu van der Poel, schreef woensdag onder het filmpje: „Is dit een grap?”

Betonnen douchehokjes

En dan is er het Vélodrome André Petrieux, het wielerstadion dat sinds 1943 de aankomstplek is van de Hel van het Noorden. De anderhalve ronde over de piste van het krakkemikkige bouwsel vormen een belangrijke reden om op de fiets te blijven zitten, vertellen de renners, hoe uitzichtloos de omstandigheden in koers ook zijn. Ze hebben het als kind op televisie gezien, en nu mogen er zelf rijden. „Dat is”, zegt Koen de Kort, „echt een eer.”

Na de finish volgen de douches. Een bezoek aan de sobere betonnen douchehokjes in de catacomben van het stadion, waar iedere winnaar een eigen naamplaatje heeft, vormt een vast ritueel voor de meeste renners. Comfortabel? Totaal niet. Noodzakelijk? Geenszins: de bussen van wielerploegen hebben tegenwoordig allemaal douches. „Je moet er extra moeite voor doen”, zegt De Kort. „Spullen in je tas stoppen bij de bus en een paar honderd meter teruglopen naar het stadion, door de mensenmassa. Maar het is een traditie die erbij hoort, en dus deed ik het altijd.”

Toen de vrouwen in 2021 hun eerste editie kregen, gingen ze ook en masse onder de douche. Zelfs Ellen van Dijk ging erheen, met haar hersenschudding. Ze koos het hokje van haar favoriete winnaar: Fabian Cancellera.

Droog of nat

Lars Boom reed zijn laatste Parijs-Roubaix in 2019. Ondanks alle beproevingen is het „zijn favoriete wedstrijd”, zegt hij. Het enige wat hem spijt, is dat hij in al die jaren nooit een editie heeft gereden in de regen – dan was hij als oud-veldrijder op zijn best. Dat bewees hij die ene keer dat hij de kasseien wél ‘nat’ reed, in de Tour de France van 2014. Terwijl de regen het peloton geselde, klassementsrenners minuten verloren en titelverdediger Chris Froome zo hard viel dat hij moest afstappen, won Boom de etappe naar Arenberg.

Ook Koen de Kort deed Parijs-Roubaix voor het laatst in 2019. Wat die „verschrikkelijke wedstrijd” tóch zo mooi maakt? „Ik denk dat er met de meeste renners iets mis is. Het doet verschrikkelijk veel pijn, maar na afloop heb je er toch een goed gevoel over. Je hebt iets bereikt voor jezelf.” Hij mist het wielrennen niet, zegt De Kort. „Maar als ik iets mis, dan is het Parijs-Roubaix.”

Ellen van Dijk stond in het jaar na haar val, in 2022, gewoon weer aan de start van Parijs-Roubaix. „Natuurlijk had ik angsten”, zegt ze. „Maar ik dacht ook: slechter dan die eerste keer zal het niet gaan, ik moet me er maar gewoon overheen zetten.”

Deze keer reed ze de wedstrijd wél uit, zonder ongelukken. Het bleef droog en ze werd zevende. En toch heeft die goede afloop haar „niet helemaal overtuigd”, zegt Van Dijk. Nu ze dit jaar – na een seizoen afwezigheid vanwege zwangerschap – voor de derde keer aan de start staat, is dat „met gemengde gevoelens”. „Ik zie er gewoon een beetje tegenop.”

Anderhalve week voor de wedstrijd vertelt Van Dijk dat ze een voornemen in haar hoofd heeft dat ze nog niet heeft gedeeld met haar ploeg: „Als het dit jaar weer regent, ga ik zeggen: ik doe het niet. Ik heb nu te veel opgebouwd om dat allemaal om zeep te helpen.”

Het noodplan hoeft niet in werking te treden, blijkt twee dagen voor de koers. Het weerbericht voor Noord-Frankrijk voorspelt 22 graden met een zonnetje. „Dus daar verheug ik me op.”