‘Het zou een eer zijn om bij het verzet te vechten”, zegt Ahmad Abo Kraibe, een 28-jarige Palestijn, in zijn koffiezaakje in Borj al Barajneh. „Of het nu Hamas, Hezbollah, Islamitische Jihad, of Jamaa Islamiya is, ze zijn allemaal onderdeel van het verzet tegen Israël.”
Zijn buurman Hassan Al Ahmad (21), die parkieten in kooitjes verkoopt, is het met hem eens. „Ik ben dan wel Syrisch, maar Palestina is ook mijn zaak. Sterker, sinds oktober is dit alles waar het om draait. Ik steun het verzet, stuur geld, en spreek mij uit. Als het kon, zou ik naar Palestina gaan en meevechten.”
Borj al Barajneh in Beiroet is een van de twaalf Palestijnse wijken in Libanon. Het waren oorspronkelijk vluchtelingenkampen die in de decennia na de vorming van de staat Israël ontstonden, toen honderdduizenden Palestijnen door de Joodse staat naar omliggende landen werden verjaagd.
Vandaag de dag wonen er nog bijna vijfhonderdduizend Palestijnen die, in tegenstelling tot degenen die in Syrië en Jordanië terechtkwamen, nooit zijn genaturaliseerd. Ze leven er als tweederangsburgers met weinig rechten, vaak ook in extreme armoede. In hun wijken maken dikwijls niet de Libanese autoriteiten maar Palestijnse facties de dienst uit.
Veel Palestijnen in Beiroet voelen zich intens betrokken bij de oorlog tussen Israël en Hamas, die inmiddels makkelijk zou kunnen escaleren tot een bredere oorlog in het Midden-Oosten.
De zware omstandigheden en uitzichtloosheid in deze wijken drijven een deel van de jongens en mannen al decennialang in de armen van gewapende groepen. De langdurige oorlog in Gaza, het meedogenloze optreden van Israël, en de dreiging van een grotere oorlog met Hezbollah in Libanon versterken zulke impulsen.
Mannen in de Palestijnse wijk Borj al Barajneh, Beiroet. Op de muur hangen posters van Yahya Sinwar, de nieuwe leider van Hamas, en Abu Obaida, van de militaire vleugel van Hamas. Foto Alkis Konstantinidis
Trainingen
„De kinderen hier zien al het hele jaar die vreselijke beelden uit Gaza”, zegt Mohammad al Hajj (59) gefrustreerd. „Onschuldige mensen die elke dag worden gedood, niemand die zich om Palestijnse levens bekommert. Het voedt de haat voor en de zucht naar wraak op Israël. Bij de kinderen hier is het idee van verzet diepgeworteld geraakt, en ze zullen vastberaden zijn om te vechten en hun land terug te nemen.”
Hassan, een zestienjarige Palestijn die met twee vrienden voor de tv hangt bij een supermarktje, beaamt dat zijn hele leven op zijn kop staat. „Hiervoor wist ik heus wel over Palestina en de vele oorlogen. Maar nu is het het enige waarmee we bezig zijn.” De jongen zegt sinds kort trainingen bij te wonen van Palestijnse Islamitische Jihad, een met Hamas verwante groepering die zijn oorsprong vond in Gaza in de jaren tachtig. De militie is een afsplitsing van de Moslimbroederschap en geniet net als Hamas steun van Iran.
Ik wil gewoon terug naar mijn land, ook en anders sterf ik liever waardig aan de grens
De trainingen zijn volgens Hassan niet zozeer militair, maar bestaan vooral uit religieuze lessen en sportactiviteiten, „die zich richten op krachttraining en uithoudingsvermogen”. Zijn vriend die even verderop staat knikt instemmend.
De toegenomen populariteit van deze groepen baart andere Libanezen veel zorgen. Enkele maanden geleden lanceerde Hamas een jeugdmobilisatie-eenheid (Voorhoede van de Al Aqsa-Zondvloed) waarmee het jongens en mannen opriep deel te nemen „aan de bevrijding van Jeruzalem en de Al Aqsa-moskee”. De campagne kwam de beweging op kritiek te staan van onder meer christelijke partijen die hierin een echo zagen van de Libanese burgeroorlog (1975-1990) waarin Palestijnse milities een grote rol speelden.
Benauwde steegjes
Verderop in Borj al Barajneh loopt Mahmoud Salaam door de smalle en benauwde steegjes van zijn wijk. Hij slaat op een van de waterleidingen die langs de muren omhooglopen. „Volgens [VN-hulporganisatie] UNRWA zou hier water doorheen moeten lopen”, zegt hij schertsend, „maar omdat dat niet het geval is, hebben mensen het metaal eraf gehaald.”
Op het dak van het gebouw waar Salaam met zijn gezin woont, verzucht de sociaal werker: „Ik woon hier al mijn hele leven, en ken elke steen, elke straat, elk huis en elk persoon. Ondanks de schade en verloren levens in Gaza is de geestdrift hier inderdaad heel hoog. De meeste mensen hier vieren 7 oktober [waarbij Hamas zo’n 1.200 Joden doodde in Zuid-Israël] nog steeds, omdat het de eerste succesvolle verzetsdaad in lange tijd was.”
Salaam ziet Hamas en andere extreme groepen in de wijk aan populariteit winnen sinds oktober. „De meerderheid van de mensen blijft nog steeds weg van politieke partijen”, verzekert hij. „Maar bijna iedereen zou zó de grens overlopen als het kon. Wij worden al decennialang onderdrukt, vermoord en verjaagd. We zijn dit leven zat, we bedelen om geld en eten, we hebben geen kansen. Ik wil gewoon terug naar mijn land, ook zonder wapens, en anders sterf ik liever waardig aan de grens.”
Ook Marie Kortam, die onderzoek doet naar verzetsgroeperingen in Libanon bij het Institut Français du Proche-Orient, ziet de populariteit van verzetsgroeperingen in de Palestijnse wijken toenemen. Desondanks zegt ze dat het belang van de recente rekruteringen door onder meer Hamas niet moet worden overschat. Niet in de laatste plaats omdat het simpelweg onmogelijk is om cijfers die de ronde doen – honderden, duizenden – te verifiëren.
Kortam ziet de rekruteringscampagne van Hamas vooral als een verwoede poging om hun positie in Libanon te versterken. „In tegenstelling tot Fatah [de grote Palestijnse rivaal van Hamas] is Hamas niet sinds zijn beginjaren geworteld in de Palestijnse kampen hier. Daarom duurt het langer om een stevige basis op te bouwen. Bovendien wordt Hamas hier meer gezien als een verzetsgroep in Gaza dan als een politieke actor hier. Mijn indruk is dat ze hier niet grootschalig nieuwe leden rekruteren.”
Mensen steunen het idee van het verzet, maar vinden dat de prijs die Gazanen betalen veel te hoog is
Graffiti-afbeelding van Yasser Arafat in Borj al Barajneh.Foto Alkis Konstantinidis
Voor andere groepen zou dit wel het geval kunnen zijn, maar is het net zo moeilijk dat in kaart te brengen. Daarnaast benadrukt de onderzoeker dat „steun voor Hamas of het verzet” van alles kan betekenen. Emotioneel gezien zullen veel mensen in deze wijken hen zeker steunen, denkt ze. „Maar politiek gezien staan velen, net als andere Palestijnse groepen, niet achter de acties van Hamas, en zeker niet van de militaire tak. Mensen steunen het idee van het verzet altijd wel, maar ze vinden ook dat de prijs die Gazanen ervoor betalen veel te hoog is.”
Moment van hoop
Een groepje mannen in een buurtwinkeltje bespreekt de situatie. Ze zeggen dat de terreuraanslagen op 7 oktober voor veel Palestijnen in Libanon een moment van hoop waren. Een terugkeer naar Palestina leek weer even mogelijk. Maar vooral de ouderen zeggen nu, na ruim tien maanden oorlog weer voor de zoveelste keer te zijn teleurgesteld; door de Arabische wereld, door de internationale gemeenschap, en vooral door de Palestijnse organisaties die hen zeggen te vertegenwoordigen.
Een man die zich voorstelt als ‘Abed’ voegt zich bij het gezelschap in de winkel. Hij draagt zwarte kleding, zijn T-shirt verhult het grote litteken aan zijn rechterbovenarm maar half. „Hezbollah doet ten minste iets. Ik zie nog geen andere landen of groepen bijna 400 strijders offeren.” Een verwijzing naar de Hezbollah-strijders die de laatste maanden door Israël zijn gedood.
Hoewel Abed er niet direct over zal praten, bevestigen anderen dat hij lid is van Hamas en voor de groep gevochten heeft. Hij vindt het Libanese Hezbollah een waardevolle partner voor de Palestijnen, ondanks dat de groepen tijdens de Syrische oorlog tegenover elkaar stonden. Hezbollah vocht de laatste jaren aan de kant van het regime van president Bashar al-Assad, terwijl Hamas de Arabische Lente en oppositie steunde. „Wat deze militie het Syrische volk heeft aangedaan is onverdraaglijk. Maar in deze oorlog steunen zij ons, en wij hen dus ook.”
Hij juicht Hamas’ terreuraanslagen op Israël ook om een andere reden toe. „Er is een tijd voor en na 7 oktober. Hiervoor zei het Westen altijd dat Israël onschuldig is. Nu is ook voor hen duidelijk hoe Israël Palestijnen in Gaza behandelt. Europeanen zien hoe zij kinderen doden en ziekenhuizen bombarderen, ze zien de brandwonden en lichamen, wie goed is en wie slecht. Wij zijn heel blij dat het Westen de realiteit nu eindelijk aanschouwt.”
‘Kun je nog even omdraaien, en weer langs lopen, nog één keer?” – iets dergelijks moet fotograaf Emmy Andriesse tegen het broodmagere jongetje hebben gezegd dat ze in februari 1945 in Amsterdam tijdens de Hongerwinter op straat aantrof. Dit kind liep met een leeg pannetje langs en ze wist: dit moet ik vastleggen. Het jongetje liep inderdaad desgevraagd nog een paar keer heen en weer en de iconische foto was geboren.
Dit soort foto’s ging in de laatste oorlogsmaanden vaak via het verzet naar Londen, naar de Nederlandse regering in ballingschap. Die wist van de hongersnood in het niet-bevrijde deel van Nederland, maar beelden zeggen zoals bekend meer dan woorden. Pas bij het zien van de schrijnende foto’s van ondervoede mensen kwam het besef echt binnen en werden voedseldroppings op poten gezet. Deze foto’s hebben dus levens gered.
Vanaf mei zijn deze tachtig jaar oude foto’s te zien in Foam, vijf minuten lopen van de Keizersgracht 568 waar in juni 1945 de eerste expositie opende, in de toenmalige fotostudio van Marius Meijboom. Het liet zien hoe een groep fotografen, clandestien, de laatste oorlogsmaanden had gedocumenteerd – honger, schaarste, gaarkeukens, voedseldroppings en de uitzinnige vreugde van de bevrijding.
Die tentoonstelling trok destijds veel internationale belangstelling. Oorlogscorrespondenten uit tientallen landen probeerden foto’s te bemachtigen, voor bladen als Life en Look. De exposerende fotografen werden volop geïnterviewd. De tentoonstelling ging reizen, fotoboeken verschenen. Opgeteld was de zichtbaarheid zo groot, dat je gerust kunt zeggen dat deze foto’s de beeldvorming over de oorlog mede hebben bepaald. Wie nu aan de Hongerwinter denkt, ziet Andriesse’s foto van dat jongetje voor zich.
Daarom is onlangs besloten dat deze collectie Unesco-erfgoed wordt – als eerste Nederlandse fotocollectie. Het wordt geregistreerd in het ‘Nederlandse Memory of the World Register’. Dit overzicht bevat meer documenten die bepalend zijn voor de oorlog en onze blik daarop.
Spionagefoto’s
Aan dit alles gaat een bijzondere geschiedenis vooraf. Die begon in september 1944, na Dolle Dinsdag. Verzetsleider Tonny van Renterghem en de Joodse fotograaf Fritz Kahlenberg, uit Duitsland gevlucht, hadden een idee. Enkele fotografen die ze vertrouwden, wilden ze vragen om het leven tijdens de bezetting vast te leggen. Het werden Andriesse en Meijboom, Carel Blazer, Charles Breijer, Cas Oorthuys, Krijn Taconis, Ad Windig en anderen. Zo’n tien fotografen vormden de kern van de groep die uit zo’n dertig à veertig mensen bestond, velen in Amsterdam maar ook bijvoorbeeld in Delft en Den Haag. Het exacte aantal is onduidelijk want een centrale organisatie was riskant: Kahlenberg zocht ze individueel op en deed of hij slechts een boodschapper was, in plaats van de spilfiguur. Hoe meer je je op de vlakte hield, hoe veiliger.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
Foto Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Cas Oorthuys demonstreert kort na de bevrijding hoe hij tijdens de bezetting illegaal fotografeerde. Twee vrouwen op de terugweg van een hongertocht begin 1945.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Sommige van deze fotografen hadden al ervaring met sociaal geëngageerde fotoreportages, maar dit was anders: spionagefoto’s. Die waren bestemd voor Londen en voor het verzet, dat weet moest hebben van semi-militaire knooppunten. Ook was er het besef dat dit een cruciale tijd was, die alleen daarom al moest worden vastgelegd. Dat was soms lastig: mensen waren zo gewend aan de Duitse aanwezigheid dat ze goed moesten nadenken over wat er ook alweer anders was – o ja, dat er nu kaarsen in etalages brandden in plaats van elektrisch licht, of dat paarden auto’s voorttrokken. Dat legden ze vast.
Daarvoor gingen ze op pad. Voorzichtig, want vanaf 20 november 1944 gold een fotografieverbod. Vlakbij een Duitse afzetting parkeerde Breijer zijn fiets. Hij deed alsof hij achteloos wat in zijn fietstas rommelde, waar een camera in verborgen hield. Klik, legde hij een scène vast, ongemerkt – zijn eigen gebogen schaduw is op de voorgrond van de foto zichtbaar. Andere fotografen hadden een camera in een schoudertas, of onder hun overjas.
Nu, tachtig jaar later, kunnen we via deze fotocollectie de stad van toen in kijken. Naar een tram die gevaarlijk vol is, omdat er nauwelijks meer transport was. Naar de commotie rond een vat met haring, toen een visboer plots weer wat te koop had. Naar fietsenroof, razzia’s en gevangenen die door de Grüne Polizei werden afgevoerd. Bewijzen van repressie dus, en steeds meer vroeg Kahlenberg zijn fotografen om de gevolgen van de Hongerwinter te registreren. Hij stuurde Cas Oorthuys – want die had de juiste gevoeligheid voor ellende – naar het noodmortuarium in de Zuiderkerk, om te documenteren hoe daar tientallen lichamen lagen die niet meer begraven werden. Geen kisten, geen personeel.
Er stonden rijen voor de gaarkeukens en er was veel zwarte handel waar soms ruzies uit de hand liepen. Diefstal, sloop, woekerprijzen – de foto’s tonen mensen bijeen maar zonder collectiviteit. Door de honger ontstond een moreel verval, het werd ieder voor zich.
Ook de werkzaamheden van het verzet, zoals het vervalsen van papieren, werden gefotografeerd. Het liep nooit fout. Een paar keer is een fotograaf aangehouden die dan toch wist te ontkomen, via blufpoker of anders een wc-raampje.
Heroïek
De plannen voor de tentoonstelling waren begonnen in februari 1945. Van Renterghem en Kahlenberg begrepen dat de foto’s nodig waren voor buitenstaanders om te snappen hoe zwaar het geweest was. De foto’s kozen ze uit bij Meijbooms studio. Die zat vlakbij Duitse autoriteiten die nog wel elektriciteit hadden – een handige vriend tapte dat af. Dankzij twee rollen Gevaert-fotopapier konden ze de foto’s fatsoenlijk afdrukken. Ook was er filmmateriaal geschoten, dat is tijdens de bevrijding overhandigd aan vermoedelijk Britse troepen, en kwijtgeraakt in Engeland, waarschijnlijk in de catacomben van het Luchtvaartministerie.
Zwanenburgstraat.Afsluiting Jodenbuurt bij de Waag, Nieuwmarkt, Amsterdam, 1941.
Foto’s Cas Oorthuys en Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Op 2 juni 1945 opende de tentoonstelling: „De vijand heeft ons geprobeerd door middel van terreur, van deportaties, met honger op de knieën te krijgen. Zij is hierin niet geslaagd en dit danken wij voor een groot deel aan de mannen en vrouwen van het verzet.” Met deze ronkende woorden werd het thema verzet onderstreept. Ook werd de term Ondergedoken Camera geboren.
Natuurlijk maakten de beelden indruk. Foto’s liegen niet, maar, met afstand in de tijd kunnen we ook stellen dat ze niet per se de waarheid vertellen. De grote nadruk op verzet gaf een heroïek die niet strookte met hoe weinig verzet er werkelijk was geweest in de samenleving.
En ook: deze foto’s waren gemaakt vanaf september 1944, toen alle jodentransporten voorbij waren. Daardoor bleef het joodse leed buiten beeld. Er zaten joodse fotografen bij, maar daar ging het niet om. Het ging om de Hongerwinter. Die omissie kan hebben bijgedragen aan de naoorlogse opvatting dat de bezetting zo zwaar was geweest voor Randstedelingen, en er weinig ruimte was voor de Holocaust zelf.
Onderduiker Joop Kuijt kruipt in schuilplaats Oranje Nassaulaan 15, Amsterdam. lllegale opname vanuit fietstas van commandopost Kriegsmarine, genomen vanaf het Emmaplein de Emmalaan in, Amsterdam, 1944.
Foto’s Charles Breijer / Nederlands Fotomuseum
Vanuit Meijbooms studio ging de tentoonstelling op tournee, langs twaalf steden. Maar afwezig was Kahlenberg. Er was namelijk onder fotografencollectieven een machtsstrijd ontstaan. Het ging over wie de regie kreeg over de beeldvorming van de bevrijding, en over het optuigen van een federatie. Kahlenberg delfde het onderspit. Hij zou roekeloos hebben geopereerd, was slechts een amateurfotograaf en Duits bovendien – dat hij een joodse vluchteling was, telde niet. Kahlenberg verhuisde naar New York, verbitterd. Maar hij wordt nu gerehabiliteerd: NIOD-onderzoekers Erik Somers en René Kok publiceerden in maart een boek dat hem belicht als spilfiguur. En waaruit niets van roekeloosheid blijkt, integendeel.
Inmiddels zijn de foto’s rondom de Ondergedoken Camera verspreid geraakt over verschillende collecties, maar zitten wel samen in het collectieve geheugen – vandaar het erfgoedpredicaat van Unesco. In de verstreken jaren is hun functie voor de beeldvorming onderkend. Vanaf 1980 zijn ze meermaals geëxposeerd met verwijzingen naar de opkomst van extreem-rechts, met waarschuwende woorden die maar niet overbodig willen worden.
Iets om aan te denken, nu de expositie in Foam neerstrijkt vlakbij waar het in 1945 allemaal gebeurde, waar de mensen samenkwamen en droomden van een toekomst vol gelijkheid, vrij van fascisme. Dat besef mag ook nu iets voor onze beeldvorming betekenen.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Verzetsleuzen op een schuilbunker Kwakersplein Amsterdam 1944.
Foto Cas Oorthuys / collectie Nederlands Fotomuseum
Net als zijn geestverwant Poetin in Rusland een kwart eeuw geleden deed, legt president Trump nu een fundament onder de kleptocratische maffiastaat die hij voor de VS voor ogen heeft. Hoewel Trump sneller te werk gaat dan Poetin, heeft hun beider methodiek nu al zeven kenmerken gemeen. 1. Geef het ancien régime de schuld. Trump kan niet zonder Biden, zoals Poetin nog steeds waarschuwt voor Gorbatsjov en Jeltsin. Omdat die voorgangers via hun tentakels – Trump denkt aan Zelensky –de nieuwe macht saboteren, blijft waakzaamheid geboden. Bondgenoten kunnen verraders blijken. 2. Creëer constitutionele crises rond de scheiding der machten. Poetin had bij zijn aantreden in 2000 beloofd dat hij via ‘verticale macht’ zou gaan regeren. Aan het eind van zijn eerste termijn was de lokale democratie afgeschaft. In 2020 was Poetin klaar, mede dankzij opperrechter Zorkin, die al drie decennia met alle winden meewaait. Trump heeft sinds zijn beëdiging al 123 executive orders getekend. Het Hooggerechtshof sputterde weliswaar na een wederrechtelijke deportatie naar El Salvador, maar de minister van minister van Binnenlandse Veiligheid bespotte dat op haar beurt weer door zich pontificaal te laten filmen voor de tralies van het strafkamp daar. 3. Intimideer critici door ze af te persen. Trump begon meteen onwelgevallige mediabedrijven en advocatenkantoren te chanteren met broodroof als ze hun werk zouden blijven doen. Net als in Rusland gingen de meeste zakenlui door de knieën. Poetin had een jaar nodig om het eerste tv-programma uit de lucht te halen en drie jaar voordat hij de eerste tycoon (Chodorkovski) durfde te liquideren. 4. Herschrijf de geschiedenis. Twee maanden terug aan de macht droeg Trump het Smithsonian Institute per decreet op alleen nog Amerika’s „grootsheid” te etaleren. Poetin deed er zeven jaar over voordat zijn herziening van de geschiedeniscanon en rehabilitatie van Stalin contouren kregen. 5. Zet ambtenaren ertoe aan collega’s te verklikken. Ambtenaren op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken hebben opdracht gekregen collega’s aan te geven die „anti-christelijke vooroordelen” hebben. Hier loopt Trump wat achter. In Rusland is verklikken schering en inslag. In het eerste oorlogsjaar 2022 deden 300.000 Russen aangifte tegen een medeburger. Recent werd een kinderarts veroordeeld tot 5,5 jaar cel nadat de moeder van een patiënte haar op politiek-patriottische gronden had verlinkt. 6. Bejubel het eigen bovenmenselijke arbeidsethos. Geen omwenteling zonder bovenmenselijk enthousiasme voor het plan. In de Sovjet-Unie werd dat gepersonifieerd door mijnwerker Stachanov, die in 1935 op een nacht liefst 127 ton steenkool zou hebben gedolven. In Washington is de beeldspraak moderner, maar vergelijkbaar. „Elk kabinetslid is een rockster”, zei Trumps woordvoerder Karoline Leavitt na een regeringsberaad waarin de ministers alle productiedoelen zeiden te hebben gehaald nog voordat ze bekend waren. 7. Iconiseer de Leider met een quasi-goddelijke genialiteit. Het slotakkoord van elke revolutie is een cultus waarin de leider in woord én beeld wordt geadoreerd als sportieve halfgod. De sociaal-realistische portretkunst van Vanessa Horabuena, die tijdens de inauguratie voor een uitzinnig publiek een vlammend portret van Trump schilderde, overtrof de hysterie van Aleksandr Gerasimov tijdens Stalin. Verschil is wel dat Poetin (alleskunner) doet alsof die parafernalia slechts de volkswil uitdrukken terwijl Trump (golfkampioen) minder schijnheilig is en zelf handeldrijft met de MAGA-cultus.
Rest één open einde in deze vergelijking. Zullen Amerikanen zich in meerderheid net zo schikken, al dan niet apathisch, als de meeste Russen afgelopen kwart eeuw? Of is de Amerikaanse civil society, een burgerlijk fundament dat Rusland node mist, sterker dan Trump?
Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.
De musical Elisabeth was met 12 nominaties op voorhand al de grootste kanshebber bij het Musical Awards Gala. Naast de award voor beste grote musical kreeg de productie verschillende acteerprijzen, onder meer voor talent Danique Dusée, die de Oostenrijkse keizerin in haar jonge jaren speelt. Hoofdrolspeler Pia Douwes greep (net als in 2000) naast de Musical Award. Voor haar bijrol als aartshertogin Sophie verzilverde de Vlaamse Ann Van den Broeck haar nominatie wel. Verder waren er prijzen voor Elisabeth’s licht, muziek en script.
De publieksprijzen zijn gewonnen door 40-45 en familiemusical Belle en het Beest.
De genomineerde Elisabeth-acteurs Milan van Waardenburg en William Spaaij kregen door de pers veel lof toegewuifd, maar wonnen niet. In plaats daarvan gingen de prijzen in hun categorieën respectievelijk naar Martijn Noort voor zijn hoofdrol in Moulin Rouge! en Darren van der Lek voor een bijrol in Shrek.
Succesvolste producent
Stage Entertainment is dit jaar de succesvolste producent, met zeven awards in totaal. Spektakelshow Moulin Rouge! won vijf awards, waaronder voor beste ensemble, choreografie en decor. Disney-musical Frozen kreeg twee prijzen, waaronder voor de vertaling door cabaretier Erik van Muiswinkel.
Een Vlaamse productie over variétéartiest Josephine Baker, Josephine B., won de prijs voor beste kleine musical. Ook hoofdrolspeler Channah Hewitt verzilverde haar nominatie. Daarnaast werd de prijs voor beste oorspronkelijk Nederlandse musical toegekend aan Onze Jordaan, een voorstelling over de bewoners van de bekende Amsterdamse volksbuurt. Regisseur Diederik Ebbinge ging met een award naar huis voor zijn bijdrage aan deze productie en ook het geluidsontwerp werd bekroond.
Buiten de prijzen
Één van de grote winnaars van vorig jaar, producent Nanoek, wist nu ‘slechts’ één van haar drie nominaties te verzilveren. De Vlaamse acteur Timo Tembuyser won de awards voor beste mannelijke hoofdrol in deze kleine musical, The last five years.
In totaal zijn de Musical Awards verdeeld over zeven winnaars. Daarmee vielen onder meer klassieker Saturday Night Fever en Rob de Nijs-musical Malle Babbe (met respectievelijk zes en vier nominaties) buiten de prijzen.