
Het gaat verrassend goed met de boomkikker en muurhagedis: hun aantallen zitten flink in de lift. Adder en vuursalamander blijven echter zorgenkindjes. En het gaat juist verrassend slecht met algemene soorten zoals gewone pad en levendbarende hagedis. Dat is het complexe beeld dat deze week naar voren komt uit onderzoek van CBS en Stichting RAVON (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland).
Van veel soorten weten we al langer dat ze achteruitgaan. De vuursalamander werd rond 2010 getroffen door een schimmelziekte, die 99 procent van de Nederlandse populatie uitwiste. Nog steeds balanceert de soort in ons land op het randje van uitsterven. Ook van andere soorten is bekend dat ze het moeilijk hebben, onder meer door vervuiling en verlies aan habitat. „Des te mooier is het dan om soms ook positief nieuws te kunnen melden”, zegt Edo Goverse van RAVON. Deze stichting coördineert het werk van de 2.500 vrijwillige waarnemers, brengt data bij elkaar en levert die aan bij het CBS.
Een mooi voorbeeld is de muurhagedis, vertelt Goverse. Rond 1990 hadden we daarvan maar enkele tientallen exemplaren, in Zuid-Limburg. Sindsdien zijn de aantallen ruim verzesvoudigd, aldus de RAVON-Balans die maandag verscheen. „Dat komt deels door klimaatverandering”, verklaart de onderzoeker. „Het is een warmteminnende soort. Maar het komt ook doordat er nieuw leefgebied is bijgekomen. Via een bedrijventerrein bereikten ze een spoorlijn waarlangs nieuwe leefgebiedjes zijn ingericht in de vorm van stapelmuurtjes.”
Dat laat mooi zien dat maatwerk voor dergelijke soorten een groot verschil kan maken, benadrukt Goverse. „Dat geldt ook voor een soort als de ringslang”, zegt hij. „Die ging weliswaar in de afgelopen dertig jaar zo’n 10 procent achteruit, maar lokaal zien we dat maatregelen helpen om de soort te ondersteunen.” In het geval van de ringslang bestaan die maatregelen uit de aanleg van zogeheten broeihopen. Dat zijn hopen van organisch materiaal die vanbinnen gaan broeien door het bacteriële rottingsproces. Die warmte broedt de eieren van de ringslang uit. „Vroeger legden ringslangen hun eieren in open mesthopen”, vertelt Goverse. „Die hebben we nu niet meer, vanwege strengere wetgeving. Maar in heel Nederland hebben we nu een netwerk van nieuw aangelegde broeihopen. Vaak zijn die binnen een jaar of twee al succesvol.”
Nieuw leefgebied hazelworm
Nog meer goed nieuws: in Brabant zijn nieuwe leefgebieden ontdekt van de hazelworm, een reptiel dat eruit ziet als een slang maar in feite een hagedis zonder pootjes is. De knoflookpad is sterk aan het toenemen. En van de boomkikker, een piepklein, felgroen kikkertje met opvallende zuignapvingertjes, zijn er nu drie keer zoveel als dertig jaar geleden. „Dat hebben we te danken aan natuurherstel en de aanleg van nieuwe natte natuur, met ruige struwelen erlangs”, vertelt Goverse. „Boomkikkers zitten daarom te springen. Soms is er nog maar net een nieuwe poel aangelegd of de eerste boomkikkers dienen zich al aan. Ze blijken zich veel sneller te verplaatsen dan gedacht – wel tien, vijftien kilometer in een seizoen.”
Daarvoor is het wel belangrijk dat er genoeg ‘corridors’ zijn, benadrukt de onderzoeker: verbindingen tussen natuurgebieden. En de kwaliteit van die natuurgebieden, met schoon water en voldoende struwelen en houtwallen, blijft van groot belang. Sommige soorten, waaronder de gewone pad, gaan wel degelijk achteruit. „En we weten vaak niet precies waarom. Het is waarschijnlijk een combinatie van factoren. Het kan ook liggen aan de warmere winters, waardoor de dieren niet echt in winterrust gaan en dus teveel energie verspelen.”
Dan is er nog de voedselbeschikbaarheid, benadrukt Goverse. Al deze soorten eten insecten. Die zijn in de afgelopen decennia in ons land hard achteruitgegaan, onder meer door het gebruik van pesticiden in de landbouw, door de schaarste aan bloemen in het boerenland, maar ook door de droogte van de afgelopen zomers. Goverse: „Juist daarom is die habitatkwaliteit zo belangrijk.”
Leeslijst
