Oral history uit de wingewesten in Nederland ‘laat andere stemmen ook horen’

Historicus Wim de Jong gaat na hoe het leven in Zuid-Limburg en Groningen veranderde door mijnbouw en gaswinning.


Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Hoe is het om te leven als nazaat van een Zuid-Limburgse mijnwerker, of als Groningse burger naast een gasboring? Historicus Wim de Jong (40) gaat zich toeleggen op de doorwerking van mijnbouw en gaswinning in het dagelijks leven van omwonenden. Niet de mijnwerkers zelf, die zijn al ruim aan bod gekomen, maar hun nazaten. „Voor hen is veel minder aandacht. Terwijl zij nu vaak ook al in de zeventig zijn. Als je iets met hen wilt doen moet je dus al een beetje haast beginnen te maken.”

Dat gaat hij als postdoc doen met het oral-historyproject ‘Kinderen van de kolonie’ aan de Open Universiteit in Heerlen. Kolonies? „Ja, dat klinkt al door in de term ‘wingewesten’ die wel voor de regio’s werd gebruikt.” Het is een breed inzicht in de geschiedschrijving, zegt hij: „Je hebt geen zout water nodig om aan kolonialisme te doen, je kunt gewoon beginnen in eigen land. Shell was bijvoorbeeld in beide regio’s actief, met ervaring die het had opgedaan in Nederlands-Indië.”

In Heerlen werken de mijnsluitingen nog sterk door: werkloosheid, armoede, drugs. Maar, zegt de historicus, „we willen ook een relativering aanbrengen bij dat standaardverhaal van een stedelijke crisis. Vertellen hoe mensen zich wisten aan te passen en doorgingen met hun leven. Er was ook weerbaarheid en zelfredzaamheid.”

De Jong promoveerde in 2014 op een studie naar burgerschap, onlangs verscheen van zijn hand het boek Gesprekshonger, over de naoorlogse overlegcultuur in Nederland. Hij werkte eerder aan de universiteiten in Utrecht en Nijmegen. Een academische nomade? „Ja, noodgedwongen. Ik heb weleens de grap gemaakt dat ik aan alle Nederlandse universiteiten een keer wil hebben gewerkt. Ik was al aardig op weg.” Tijdelijke contracten zijn de norm geworden, een vaste baan is „de heilige graal”. „ Ik zit nu op een vorm van tenure track bij de OU en ik hoop dat die uitmondt in een vaste aanstelling.”

Heerlen kwam min of meer toevallig op zijn pad. „Toen ik nog in Utrecht werkte ontmoette ik een hoogleraar van de OU die interessant onderzoek deed naar drugsbeleid op lokaal niveau. Dat heeft me een licht doen opgaan. Tot dan toe onderzocht ik volksverheffing en burgerschap vooral vanuit enerzijds elites, de sociale bovenlaag die denkt te weten hoe de rest moet leven, en anderzijds sociale bewegingen die zich tegen zulke volksverheffing afzetten of er juist aan meewerken. Nu kijk ik meer van onderop, hoe mensen in hun eigen leven zulke burgerschapsvorming hebben beleefd en vormgegeven.”

Ervaringsdeskundigen

Het driekoppige projectteam gaat gesprekken voeren met een dertigtal ervaringsdeskundigen in beide provincies. „We willen oral history niet gebruiken als hulpmiddel, zoals nog vaak gebeurt, maar als hoofdmoot van het onderzoek.” Dat stelt hoge eisen aan de selectie. „Het moet gaan om betekenisvolle verhalen, vanuit diverse perspectieven. Iemand zei: je kunt met je collega’s beginnen. Veel OU-medewerkers zijn kinderen van mijnwerkers. Logisch, de universiteit is hier gevestigd na de mijnsluitingen, voor de werkgelegenheid. Het is ook een multicultureel verhaal. Sommige collega’s hebben Oost-Europese namen, dat zijn kinderen van Polen die in de mijnen werkten.”

Bij het onderzoek is een docent betrokken die expertise heeft in oral history, voor hemzelf is het een nieuwe manier van werken. „Het lijkt me heel interessant om uit mijn comfortzone te komen, uit de studeerkamer en bibliotheek. Met oral history kun je de stem laten horen van groepen die meestal geen geschreven bronnen hebben nagelaten, zoals huisvrouwen of arbeiders. Dat past heel goed bij de OU, die zelf ook een product is van het streven naar volksverheffing.”

Academici met een beperking

Bij het project komt ook een collega die „wat beter kan lopen dan ik”, vertelt De Jong. Sinds elf jaar heeft hij multiple sclerose, hij beweegt zich buiten met rolstoel of handbike. Ook is hij actief voor Accessible Academia, een groep die ijvert voor bewustwording en toegankelijkheid. „Bij verklaringen over diversiteit gaat het vooral om etniciteit en gender, en dan komt er achteraan nog iets over validisme.” Terwijl er nog veel te verbeteren valt. Soms fysiek: oude, slecht toegankelijke universiteitsgebouwen. Of een lift die pas vanaf de tweede verdieping gaat, om het klimaat. „In een rolstoel heb je dan het nakijken.”

Minstens zo belangrijk zijn openheid en het besef dat academici met een beperking kunnen blijven werken, als zijn ze soms „kwantitatief minder productief”. Ook goed dus dat studenten eens college krijgen van een docent in een rolstoel. „Dan zien ze dat een beperking niet het einde van je leven hoeft te zijn.” Angst om zich uit te spreken speelt nog wel mee: „Academici schamen zich soms om voor hun beperking uit te komen of zijn bang dat ze dan geen baan krijgen. En niet iedereen vindt het prettig om actief naar voren te treden of bij een sociale beweging te horen. Wat iemands goed recht is.”

Hij bespeurt wel een kentering. „We hebben al een keer overlegd met decanen bij het diversity office van de universiteit Nijmegen.” Maar er zou veel meer moeten gebeuren. Ironisch: „De huidige universiteiten zijn zelf een soort burn-outfabriek, waar je een beperking kan oplopen. Interviews met academici met een beperking zouden al veel inzicht geven. Ja, ook dat zou mooie oral history zijn.”