Het aantal jongeren dat zonder een havo-, vwo- of mbo-2 diploma van school is gegaan is de voorbije drie jaar gestegen met ruim veertig procent. Dat blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) woensdag heeft gepubliceerd. Medio 2024 had een op de vijf niet-schoolgaande jongeren geen zogeheten startkwalificatie op zak.
Het gaat om zo’n 176.000 personen. Dat zijn 50.000 meer 15- tot 27-jarigen dan de 126.000 jongeren die in 2021 zonder papiertje van school gingen. Al jaren nemen deze aantallen toe, hoewel de trend tijdens de coronacrisis even stagneerde.
Verder blijkt uit de CBS-cijfers dat jongeren met een diploma vaker werk hebben dan jongeren zonder een startkwalificatie. Het grootste deel van deze vroegtijdige schoolverlaters is wel aan het werk, al hebben zij vaker een flexibel contract.
Lees ook
Veel havo 4-leerlingen haken af: ‘Het was alsof de leraren opeens een andere taal spraken’
Mentale problemen zijn vaak een reden om met een opleiding te stoppen. Tijdens corona en daarna heeft „een aanzienlijk deel van de jongeren het mentaal zwaar gehad”, verklaart CBS-socioloog Tanja Traag de cijfers tegenover persbureau ANP. Vanwege de pandemie gingen de centrale eindexamens van 2020 niet door. Het is volgens Traag „goed mogelijk” dat sommige jongeren die zonder eindexamen van school gingen het tijdens een aansluitende mbo-studie „toch niet gered hebben”.
In de supermarkt rekende ik mijn gescande boodschappen af. Naast me, een man van mijn leeftijd, rond de 70 jaar, floepte er een groen lampje aan boven de terminal. Steekproef. Hij moest al zijn boodschappen op de kassaband leggen.
Het bleek om een verkeerde prijssticker te gaan. Foutje van de supermarkt. „U bent goedgekeurd”, zei de kassamedewerker. „Mooi is dat”, deelde de man mee. „Vijftig jaar geleden was ik gelukkig afgekeurd en nu word ik waarschijnlijk weer opgeroepen.”
René van der Horst
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Willem Drees lag voor twee euro te koop bij een Amsterdamse antiquair. Althans, zijn in 1983 onder de titel Herinneringen en Opvattingen uitgekomen memoires. Ik sloeg onmiddellijk toe.
Het toeval wilde – het toeval kan erg opdringerig zijn – dat een dag eerder Pieter Omtzigt met enig pathos de Nederlandse politiek verlaten had. „Vandaag kondig ik mijn afscheid van de landelijke politiek aan”, zei hij op een filmpje.
Het klonk alsof een groot staatsman van ons heenging. Hij stond ook fier overeind, hoewel je van iemand die vanwege een burn-out vertrekt, eerder een liggende houding op een doorgezakt matras verwacht.
Gelukkig bleek hij trots op zijn partij te zijn, en ook op zichzelf, want hij liet niet na op zijn talrijke verdiensten te wijzen. Meer dan 21 jaar had hij Kamerlid mogen zijn, maar „de tol daarvan was best groot geweest”.
Hoe zou de oude Drees ernaar gekeken hebben? Met enige afkeer, vermoed ik. Borstklopperij was hem vreemd, aan uiterlijke schijn had hij een hekel. Over zijn hang naar soberheid doen legendarische anekdoten de ronde. Mijn favoriete is deze. Tijdens een diner van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, werden de biefstukken op een schaal rondgedeeld. Drees nam er een vanaf, sneed hem doormidden en legde de helft terug op de schaal – dit tot verbijstering van partijgenoot Ed van Thijn, een zichtbare voorstander van héle biefstukken.
Drees was na de Tweede Wereldoorlog twaalf jaar politiek leider van de PvdA, drie jaar minister van Sociale Zaken en vicepremier en van 1948 tot 1958 minister-president. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse verzorgingsstaat. Hij was een rustig formulerende man met een ietwat eentonige stem, die het vermogen had in weinig woorden ingewikkelde zaken tot de kern terug te brengen. Persoonlijke aanvallen op tegenstanders vermeed hij zoveel mogelijk.
Hij kon zeer principieel zijn: hij nam in 1971 afscheid van de PvdA omdat hij de opkomst van Nieuw Links niet lustte; hun boekje Tien over Rood noemde hij „een dwaas geschrift, ver beneden de intelligentie van de beide schrijvers en van verscheidene ondertekenaars”. (De schrijver waren Han Lammers en Hans van den Doel). „Het was voor mij een dramatische gebeurtenis”, schrijft Drees in zijn memoires: „67 jaar was ik lid geweest, achtereenvolgens van de SDAP en de PvdA, die ik mede had opgericht.”
Drees sprak niet vaak over zijn privéleven, des te meer indruk maken de schaarse alinea’s in dit boek waarin hij dat als 96-jarige wél doet.
„Tijdens ons gelukkige huwelijk heeft een verschrikkelijk verdriet ons getroffen. Ons tweede kind, een bijzonder lief en intelligent meisje overleed op zesjarige leeftijd. Mijn levenspartner heeft de leeftijd van 85 jaar bereikt en werd na een huwelijk van 63 jaar van mij weggenomen. (…) Het verscheiden van mijn vrouw heeft voor mij een zwaar verlies betekend. Zij had mij ’s morgens nog voorgelezen tot kwart voor één. Aan tafel gezeten slaakte zij een zucht en ging zij van ons heen, getroffen door een hartaanval. Zij heeft dus niet geleden, en dat is op zich zelf een groot voorrecht.”
Drees zelf overleed in 1988 op 101-jarige leeftijd. Ook voor hem was, om met Omtzigt te spreken, de tol soms „best groot” geweest.
Ook zonder inmenging van Trump wordt de Navo ondergraven. Het bedreigde gebouw ligt op de Waalsdorpervlakte net buiten Den Haag en vormt het communicatietechnologisch hart van het bondgenootschap. De hoge zwarte hekken zijn getooid met prikkeldraad, bij de ingang staan camera’s en bewakers. Desondanks wordt het gebouw aan drie kanten omsingeld door soldaten.
De naam van de vijand? Lasius neglectus. Alias: de plaagmier. Afgelopen najaar kwam de soort in het nieuws toen bleek dat die in het Haagse duingebied een superkolonie heeft gevormd: een samenklontering van nesten die uit miljoenen werksters kan bestaan. Het epicentrum bevindt zich nét buiten het Navo-grondgebied. Daar hebben ze vooralsnog geluk. Het nieuwe gebouw is recent opgeleverd en de roodbruine mieren zijn er nog niet binnengedrongen – „nooit gezien”, zegt een beveiliger. Maar net buiten het hek verraden zandhoopjes tussen de stoeptegels de aanwezigheid van een ondergrondse supermacht.
Dat het ook erger kan, weten ze in het aangrenzende TNO-gebouw. Daar, op de defensieafdeling van het onderzoeksinstituut, voeren ze al jaren een verloren strijd tegen Lasius neglectus. Koffiemachines zijn onbruikbaar geworden, over de bureaus lopen mierenpaadjes, zeker in de zomer. Meerdere malen per jaar komt een plaagdierverdelger langs – dat was al zo vóór de superkolonie werd ontmaskerd. Momenteel wordt het pand verbouwd, maar de overlast blijft. „De keet veranderde direct in een mierennest”, zegt een schaftende bouwvakker.
Ook buiten in de duinen zwaait de plaagmier de scepter. Op het Pieter Kuijtpad – vernoemd naar een Katwijkse helmplanter die in het geheim graven van gefusilleerde verzetslieden markeerde met helmgras – zijn de tegels plaatselijk verzakt. Tijdens de stille tocht op 4 mei zullen duizenden mensen hier wandelen naar de herdenkingsvlakte, waar kort voor 20.00 uur de Bourdonklok zal luiden. Nu is het fietspad vooral in trek bij toeristen. Drie Duitsers op elektrische fietsen roepen dat het gehobbel ‘nicht so angenehm’ is. „Tegen juni is het hier door de mieren één grote zandbak”, zegt bioloog Jinze Noordijk van insectenkenniscentrum EIS-Nederland. „Dan heb je meer aan een mountainbike.”
Vermoedelijk zijn de mieren hier terechtgekomen met illegaal gedumpt tuinafval, vertelt hij. Recent publiceerde hij met collega’s een rapport waarin de gevolgen voor het beschermde natuurgebied worden geschetst. Zowel bladluizen als sluipwespen blijken bijvoorbeeld in aantal toe te nemen: de luizen worden ‘gemolken’ door de mieren voor hun honingdauw en vervolgens van binnenuit leeggegeten door gretige wespenlarven.
Gevreesd werd dat de kolonie problemen zou opleveren voor drinkwaterbedrijf Dunea, omdat de filterende werking van de bodem erdoor zou afnemen. „Van mediterrane draaigatjes, ook een invasieve mierensoort, weten we dat ze tot 1,5 meter diep kunnen komen”, zegt Noordijk. „Maar bij de plaagmier valt het mee.”
Nog een lichtpuntje: de plaagmier heeft geen voorkeur voor elektronica. „Dat is bij andere mieren soms wel zo, omdat ze afkomen op warmte. En dat wil je natuurlijk niet op een plek waar communicatietechnologie zo essentieel is.” Voorlopig lijkt de Navo dus gered. Nu nog wachten op de top eind juni in Den Haag.
Gemma Venhuizen is biologieredacteur en doet elke woensdag ergens vanuit Nederland verslag.