Met een grote groep van niet meer de jongste mensen lopen we door Bussum. Een auto stopt naast me en het raampje gaat open. De bestuurder begint tegen me te zingen: „Ouwe lullen moeten weg! Ouwe lullen moeten weg. Ouwe lullen zitten alleen maar in de weg.” De man had haarfijn door dat wij de Koot-en-Bie- wandeling aan het doen waren.
Paul van Keep
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Wetenschappelijke kennis kan alleen ‘streng’ objectief zijn als ook de perspectieven van vrouwen en andere onderdrukte groepen worden erkend en serieus genomen. Hun standpunten zijn cruciaal voor inzicht in de wetenschappelijke en sociale werkelijkheid.
Dat was de overtuiging van de invloedrijke Amerikaanse feministische en postkoloniale filosoof Sandra G. Harding, die begin maart op 89-jarige leeftijd in de VS overleed.
Begin jaren tachtig werd Harding een belangrijke stem in het opkomende vakgebied ‘feministische epistemologie’ (kennisleer). Dat onderzoekt hoe kennis, gender, kleur en sociale context samenhangen, een geëngageerde vorm van onderzoek met zowel empirische als normatieve inzet, gericht op emancipatie.
In The Science Question in Feminism (1986) onderscheidde Harding drie benaderingen van feministische kennisleer: empirisch, ‘standpunt theoretisch’ en postmodern. De eerste wil bestaande wetenschap verbeteren door patriarchale vooroordelen te bestrijden, de tweede benadrukt het ‘standpunt’ van vrouwen en andere gemarginaliseerde groepen, de derde wijst het idee van objectieve wetenschappelijke waarheid af.
Dat zijn ook nu nog herkenbare posities in feministische filosofie en sociale wetenschap, al zijn inmiddels vele varianten en vertakkingen gegroeid. Ook in haar eigen werk combineerde Harding diverse epistemologische benaderingen.
Hegel en Marx
Rode draad bleef Hardings overtuiging dat ook wetenschappelijke kennis niet tijdloos is maar ‘sociaal gesitueerd’, het product van een sociale gemeenschap. Dat speelt al in het begin van onderzoek, de context of discovery: wie betaalt het, welke vragen worden gesteld? Harding wees het idee van objectiviteit niet af, maar ‘sterke objectiviteit’ ontstaat pas als ook kennisposities worden opgenomen uit de ‘levende ervaring’ van vrouwen, niet-witte minderheden en gekoloniseerde volken.
Zij hebben volgens Harding vaak scherper inzicht in de sociale werkelijkheid dan dominante groepen, een idee dat schatplichtig is aan het denken van Hegel over de dialectische relatie tussen ‘meester en knecht’ of (bij Marx) tussen sociale klassen. De ‘knecht’ ontwikkelt een ‘dubbel bewustzijn’ omdat hij zichzelf en zijn meester ziet als subject, terwijl die hem reduceert tot een object.
Sandra Harding werd in 1935 geboren in San Francisco, in een gezin dat gebukt ging onder de economische crisis van de jaren dertig. Tijdens haar studie aan Rutgers University voorzag ze in haar levensonderhoud als serveerster en telefoniste. Na haar huwelijk, met een filosoof die ze aan de universiteit had ontmoet en met wie ze twee dochters kreeg, gaf ze wiskundeles en werkte ze als eindredacteur van teksten.
Begin jaren zeventig hervatte ze haar studie, in1973 promoveerde ze op de kennisleer van de Amerikaanse filosoof Quine. In die jaren werd Harding gegrepen door de vrouwenbeweging. Aan de University of Delaware, waar ze in 1986 tot hoogleraar werd benoemd, zette ze een programma op voor vrouwenstudies. In de jaren negentig vertrok ze naar de University of California in Los Angeles, waar ze hoogleraar gender en educatie werd en leiding gaf aan het Centrum voor Vrouwenstudies.
Ook buiten de universiteit zette Harding zich in voor feministische en post-koloniale wetenschap. Ze zat vanaf de jaren tachtig in de redactie van het vooraanstaande feministische tijdschrift Hypatia, later in die van Signs (2000-2005), adviseerde de VN en gaf wereldwijd lezingen. In 1987 verbleef ze in Nederland als gastdocent aan de Universiteit van Amsterdam. Tot haar bekendste werk horen The Scientific Question in Feminism (1986) en Whose Science? Whose Knowledge? (1991).
Weerklank en kritiek
Haar ideeën over wetenschap en ‘standpunt-theorie’ vonden breed weerklank, maar riepen tegelijk kritiek en zelfs afkeer op. In de Amerikaanse science wars van de jaren negentig over het waardevrije karakter van wetenschap, werd ze door critici als Richard Dawkins gehekeld als een verspreider van ‘slechte wetenschap’. Als bewijsstuk diende met name haar ‘lachwekkende’ typering van Newtons mechanica als een „verkrachtingshandleiding”, op grond van gewelddadige metaforen over moeder natuur die moet worden gedwongen haar geheimen prijs te geven. In feite stelde Harding in die passage in The Science Question in Feminism de provocerende maar niet bij voorbaat onzinnige vraag waarom ‘machine’-metaforen in de 17de-eeuwse natuurwetenschap door historici worden gezien als redelijk en terzake, maar die andere niet.
In de hitte van de culture wars won spot over haar werk het vaker van inhoudelijke tegenspraak. Harding stond mede model voor de ‘Sokal hoax’ (1996), een parodie op postmoderne filosofie die uit Europa naar de VS was overgewaaid en waarin volgens fysicus Alan Sokal jargon het won van analytische helderheid.
Meer inhoudelijke critici vreesden dat ‘standpunt-epistemologie’ afglijdt naar relativisme, ondanks haar notie van ‘sterke objectiviteit’. Andere kritiek luidde dat in haar werk een verborgen universalisme zat, de aanname dat alle leden van onderdrukte groepen hetzelfde perspectief hebben, een verwijt dat ze bestreed met een beroep op verschillende soorten diversiteit, ook binnen groepen.
Hardings werk heeft uitlopers gekregen in sociologie van de wetenschap en in aandacht voor inheemse perspectieven als serieus te nemen vormen van kennis en niet als fascinerende folklore. Het raakt ook aan een recente notie als ‘epistemologische rechtvaardigheid’, ontwikkeld door filosoof Miranda Fricker. Tegelijk is kritiek op ‘standpunt-theorie’ een vast ingrediënt gebleven in intellectuele en politieke culture wars, die met het aantreden van Donald Trump als president van de Verenigde Staten een nieuwe fase zijn ingegaan.
In een interview op YouTube zei Harding er acht jaar geleden dit over: „Het is opvallend dat standpunt-theorie nog steeds extreem controversieel is. Toch weet het zich nu al veertig jaar te handhaven. Het laat zien dat er iets in zit dat de moeite waard is om over na te denken.” Dat zal zo blijven, zegt ze, want: „Telkens als een nieuwe groep het podium van de geschiedenis opstapt, zeggen ze: hé, vanuit ons perspectief zien de dingen er heel anders uit.”
‘Hij gaf onze taal extra glans”, duidde radiomaker Frits Spits het leven van Rob de Nijs. Dat een van de eerste tieneridolen was overleden, daar kon geen tv-kijker omheen gisteren. Het journaal opende met zijn dood, even daarvoor was Rob de Nijs bij de talkshow Eva geëerd door Leo Blokhuis, Leon Verdonschot en Henkjan Smits, die herinneringen ophaalden aan een icoon. Zelfs Frans Timmermans – die er zat om uit te leggen dat Poetin zich nog nooit aan één afspraak had gehouden – vond het geweldig, zoals Rob de Nijs altijd zichzelf was gebleven. Gelukkig heeft hij meer verstand van Poetin en Europa, want dat was een tamelijk nietszeggende opmerking voor wie bedenkt dat overal juist de kameleontische kant van De Nijs naar voren kwam, in zijn eeuwige zoektocht naar waardering.
Bij Eva was er duidelijk meer ruimte voor luchtigheid over De Nijs dan bij Bar Laat, en werd er meer geprobeerd te duiden waarom hij pas zo laat erkenning kreeg. De Nijs was de zanger die naar eigen zeggen als stijlicoon in de Privé werd behandeld, waar Boudewijn de Groot in het muziektijdschrift Oor stond. Het was een mooie typering, en dat Eva sterker uit de bus kwam over De Nijs was vooral te danken aan Verdonschot, van wie later op de avond zijn eerder gemaakte documentaire Niet voor het laatst over De Nijs werd herhaald.
Die documentaire was geen hagiografie, en daarom juist goed. Een broer die liefdevol nog wat appeltjes te schillen had met zijn broer kwam aan het woord. Rob de Nijs was een huilbaby geweest, en had daarna als astmatische lastpak alle aandacht opgeëist. En zijn ex-vrouw Belinda Meuldijk, met wie hij niet alleen twee zoons had, maar die ook voor hem talrijke sterke liedteksten had geschreven, kwam aan het woord. „Het ego is van lego, je breekt het zomaar af”, vatte zij haar ex-man kort samen. Vals draaide de camera nog even toen De Nijs vroeg waar Belinda en de jongens bleven op een verjaardagsfeest. Iemand antwoordde weinig meelevend dat Belinda misschien weer met pech langs de weg stond. Ondertussen was er ook mooi archiefbeeld en kreeg je een waarachtig portret van De Nijs, altijd nerveus gebleven, op zoek naar waardering.
Een groot verschil met het interview dat Ivo Niehe een paar jaar voor De Nijs’ dood had afgenomen, en dat ook opnieuw werd uitgezonden. Hier was het niet zozeer De Nijs zelf of mensen uit zijn omgeving die spraken, zoals bij Verdonschot, maar vooral Niehe zelf. Ivo Niehe is altijd beter voorbereid op het leven van de geïnterviewde dan de geïnterviewde zelf. Zo ook hier, De Nijs hoefde tijdens het gesprek niet veel meer te zeggen dan ‘ja’. Als het ingewikkeld werd, sloot Niehe snel af met geruststellende woorden.
De Meilandjes
Waar De Nijs’ liedjes veelvuldig werden geprezen, bleef het ideaal van het glans geven aan de taal ook hangen bij het zien van de ‘Meilandjes’ die in Chateau Meiland op zoek gaan naar een huis in Italië. Martien Meiland en zijn broer gaan samen op pad en bekijken huizen die ze al schreeuwend via FaceTime met het thuisfront delen. „Wat is het er laag”, riep er een terwijl de mannen ruimte te over hadden boven hun hoofd. Ook het hele idee dat er auto’s reden in Italië stuitte ze tegen de borst. Er was weinig budget, vertelden ze, maar de eisen waren er niet minder om. Voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten, heet dat in goed Nederlands.
Ik vroeg me opeens af hoe een gesprek tussen Meiland en Frits Spits zou gaan in het radioprogramma Taalstaat. „Meid, het was een enorm gedoe in Italië”, zou Meiland zeggen, waarna hij uitgebreid zou vertellen over de kikkers die hij in een zwembad had gezien. De ware glans van de Nederlandse taal zou naar boven komen als Martien zijn moment dat hij op een wc zat in een van de Italiaanse huizen zou herhalen: „Dit is helemaal goed. Je kan hier met je benen languit schijten.” Dikke kans dat Spits zijn gesprek met Meiland vroegtijdig zou beëindigen om snel een lied van Rob de Nijs op te zetten.
De beantwoording van verzoeken tot openbaarmaking van overheidsinformatie verloopt opnieuw trager. Met 188 dagen is de gemiddelde termijn in 2024 twaalf dagen toegenomen ten opzichte van 2023. Al jaren duurt de beantwoording gemiddeld ruim een halfjaar, terwijl de wettelijke termijn in de Wet open overheid uiterlijk 42 dagen is.
Dat blijkt uit onderzoek van non-profitorganisatie Open State Foundation in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en het Instituut Maatschappelijke Innovatie. Het gaat om Woo-besluiten die in 2024 werden gepubliceerd op de sites van ministeries. Het aandeel dat buiten de termijn wordt beantwoord, ligt afgelopen vier jaar – sinds Open State dit bijhoudt – rond de 83 procent.
Het ministerie van Justitie en Veiligheid spant dit keer de kroon met 299 dagen, terwijl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met 99 dagen opnieuw het snelste is. Eerdere jaren was het ministerie van Financiën het langzaamst. Serv Wiemers van Open State heeft met Financiën gesproken, vertelt hij. „Ik kan niet zeggen dat dat effect heeft gehad, maar de wil was er wel.” Wiemers hoopt dat ministeries ijveren om niet de slechtste van de klas te worden.
Boerenbedrijven
De scores van de onder het kabinet-Schoof ingerichte ministeries Asiel en Migratie, Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening en Groene Groei en Klimaat werden nog onder de departementen gevoegd waar ze uit voortkomen, respectievelijk: Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur publiceerde in 2024 de meeste Woo-besluiten: 378 (Financiën is tweede met 255).
Het aandeel aanvragen dat buiten de termijn wordt beantwoord, ligt afgelopen vier jaar rond de 83 procent
Landbouwminister Femke Wiersma (BBB) heeft onlangs nog verzoeken tot openbaarheid over milieugegevens in relatie tot boerenbedrijven stilgelegd, omdat die de privacy in het geding zouden brengen. Experts hebben kritiek op deze inperking. De Woo-verzoeken kwamen van onder meer NRC en milieubeweging MOB – bekend van rechtszaken op het gebied van het stikstofdossier – en dierenwelzijnsorganisatie Wakker Dier.
Voor het eerst heeft Open State ook uitvoerig naar lokale overheden gekeken. Gemeentes werden steekproefsgewijs bekeken, waarbij Amsterdam eruit sprong in positieve zin. De beantwoordingstermijn is ruim gehalveerd afgelopen jaar, van 137 dagen naar 63.
Lees ook
Het lukt ministeries maar niet om verzoeken van burgers sneller te behandelen
Sneller
Het beeld van hoe de provincies presteren, is compleet op Overijssel na. Groningen (190 dagen) is de langzaamste. Gelderland antwoordt, ondanks een driemaal hoger aantal Woo-besluiten dan alle andere provincies, relatief snel na een gemiddelde 66 dagen. Alleen Limburg (63 dagen) is sneller.
Open State merkt op dat Overijssel geen overzichtelijke lijst van Woo-besluiten publiceert, waardoor de termijn niet is te berekenen. Wiemers zegt dat deze informatie ook niet is verstrekt. Desgevraagd verwijst Overijssel naar het Woo-portaal, dat door Wiemers „een moeilijk doorzoekbaar ratjetoe” wordt genoemd.
Lees ook
Landbouwminister Wiersma wil niet dat informatie van boerenbedrijven openbaar wordt: verzoeken stilgelegd