Opinie | Tante Mina droeg achter de voordeur ook bij aan verzet

‘Moet het nu alweer over vrouwen gaan”, vroeg iemand toen ik zei dat ik op 4 mei met mijn oma een krans zou leggen op de Dam voor alle vrouwen in het verzet. Ja, dat moet, en er is ook nog eens haast bij geboden.

Ik wist direct voor wie we de krans zouden leggen toen het Nationaal Comité 4 en 5 mei mij vorig jaar belde met dit verzoek. Voor mijn oma Dit (Dirkje), voor mijn overgrootmoeder Mina en voor alle vrouwen die zich in de Tweede Wereldoorlog hebben ingezet voor het verzet, maar daar zelden of nooit de erkenning voor kregen die ze verdienen. Met name de rol van vrouwen achter de voordeur wordt onvoldoende op waarde geschat.

Mijn overgrootvader kreeg die erkenning wel. Er zijn medailles uit Amerika, Engeland en Nederland. Er is de Aart Roelofsenlaan in Lunteren. Er zijn krantenknipsels en een Wikipedia-pagina. Hoewel ‘oom Aart en tante Mina’ altijd in één adem genoemd worden, ontbreekt op dit gebied elk spoor van haar.

Toch zeggen de achterkleinkinderen van de Joodse onderduikers die geen woord Nederlands spreken bij het eten nog altijd „Dank u, tante Mina”, geen „Dank u, oom Aart.”

Hiermee wil ik overigens Aarts rol niet kleiner maken. Aart heeft als medeoprichter van Verzetsgroep Lunteren een belangrijke rol gespeeld bij wapendroppings, verzetsacties en operatie Pegasus (het opzoeken waard). Aart was een held.

Maar Mina was óók een held.

In Nederland zijn we begonnen aan een inhaalslag bij het eren van verzetsvrouwen, zoals het onderzoek van het Noord-Hollands archief en die van de vrouwen van Trouw. Dat doet mij als historicus (en als vrouw) deugd: er wordt iets rechtgezet. (Eeuwige dank aan de onbekende die vorig jaar ook over Mina een Wikipedia-pagina heeft geschreven!) Toch blijft onze definitie van verzetswerk vaak nog te beperkt. Het valt op dat veel vrouwen die nu terecht geëerd worden, veelal het ‘klassieke’ verzetswerk uitvoerden. De koeriersters. De vervalsters. De vrouwen met pistolen.

Hoe zit het dan met de ‘onzichtbare’ vrouwen? Vrouwen zoals Mina, die een boerderij draaiende hield met tientallen evacuees, mannen die de Arbeitseinsatz ontdoken, Joodse onderduikers en verzetsmensen. Mensen die gevoed moesten worden, verzorgd, getroost en uit elkaar gehouden als er weer eens frictie tussen hen dreigde te ontstaan. En dat alles terwijl ze wist dat haar en haar familie zeer zware straffen boven het hoofd hingen als de Duitsers (die enkele malen invallen deden) dit ontdekten. Is zij dan niet ook een held?

Zelfs Mina vond van niet. In 1984 zegt Mina in dagblad Trouw: „Een Joods jongetje schreef me kort en krachtig ‘Mevrouw ik vind u een held’. Daar heb ik erg om moeten lachen maar ik vond het toch mooi. Maar een held?”

Ze is míjn grote held. Ze is de held van de Joodse onderduikers en hun nakomelingen. Ze is de held van mijn oma Dit.

Die oma, een kwieke 95-jarige, heeft altijd gevoeld dat er iets scheef was aan hoe haar vader op het schild werd gehesen en haar moeder niet. Niet dat ze het Aart niet gunde, ze adoreerde hem, maar ze snapte niet waarom Mina werd vergeten. Haar ouders hadden immers altijd als team geopereerd.

Woorden geven aan dat gevoel was lastig. Niet zo gek als je opgroeide in een tijd waarin je als boerendochter niet kon doorleren, of gedwongen moest stoppen met werken als je ging trouwen. Inmiddels heeft Dit een kleindochter die haar die woorden wél kan geven. Vorig jaar hoorde ik haar op de radio ineens haarfijn uitleggen wat ze eerder alleen kon voelen.

Gezien en gehoord worden

Waarom is die erkenning dan zo belangrijk? Allereerst is het rechtvaardig: we hebben heel wat recht te zetten in onze geschiedschrijving. Willen we het verhaal over de Tweede Wereldoorlog volledig vertellen, dan hoort daar ook het benoemen van het (verzets)werk van vrouwen bij. De kwestie zegt veel over hoe we anno 2024 naar huishoudelijk werk kijken: dat wordt nog steeds te weinig gezien en structureel ondergewaardeerd.

En bovenal: het gevoel gezien en gehoord te worden is essentieel om pijn uit het verleden te verwerken – zie bijvoorbeeld wat de erkenning van ons slavernijverleden voor mensen vandaag betekent. Nu kunnen we in die erkenning nog belangrijke stappen zetten; dat wordt moeilijker als we nog tien jaar wachten.

De erkenning ontbreekt overigens niet alleen bij vrouwen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Joodse verzetsstrijders, homoseksuele verzetsstrijders en verzetsstrijders van kleur. Vorig jaar legde Judith de Kom, dochter van Anton de Kom, ook de verzetskrans op de Dam. Na bijna tachtig jaar kwam er eindelijk eerherstel voor De Kom. Zijn familie noemde de erkenning „een stap naar een rechtvaardige samenleving” en zei „ontroerd en verheugd” te zijn.

Het afgelopen jaar heb ik dat effect van erkenning ook van dichtbij kunnen meemaken bij mijn eigen oma. Haar leven is getekend door de Tweede Wereldoorlog. De traumatische gebeurtenissen en de alomvattende angst hebben een gigantische impact gehad op haar leven en dus op die van haar kinderen. De erkenning, de aandacht, de trots: het heeft haar overduidelijk goed gedaan. Met haar zijn er vast meer.

De laatste generatie die de oorlog bewust heeft meegemaakt leeft nu nog. Erkennen wat vrouwen en anderen in die tijd op verschillende manieren hebben betekend, kan hen en hun nazaten nog zoveel brengen. Dus ja, het moet weer over vrouwen gaan. En snel een beetje.