Opinie | Kabinet, voorkom nu Israëlisch massageweld in Gaza

Vorige week zondag stond ik als toehoorder bij het Vredespaleis in Den Haag, het huis van het Internationaal Gerechtshof (ICJ). Een stoet van honderdduizend mensen trok voorbij. Gehuld in het rood riepen zij om gerechtigheid. Ze liepen langs het Benjamin Ferencz-pad, vernoemd naar een van de meest inspirerende aanklagers van het Neurenberg-tribunaal tegen het naziregime na WOII. Zijn slogan, ‘law, not war’, prijkt daar op een bankje. Op een straatput staat een ander motto: ‘Vrede en Recht’.

De verontwaardiging over wat er in Gaza gebeurt was voelbaar – en zichtbaar. Op protestborden stonden juridische krachttermen: ‘Stop the genocide’, ‘Stop the war crimes’. Maar nergens zag ik: ‘Stop the crimes against humanity’. Opmerkelijk, want door de geladen lens van volkerenmoord – en het technische ‘oorlogsmisdrijven’ – wordt het zicht vertroebeld op het bredere historische, juridische en morele kader waarin massageweld tegen burgers beter valt te beschrijven: dat van misdrijven tegen de menselijkheid.

Essentie van menszijn

Bij misdaden tegen de menselijkheid gaat het niet – zoals bij genocide – over discutabele groepscategorieën, controversiële nationaliteiten en gepolitiseerde landsgrenzen. En ook niet – zoals bij oorlogsmisdrijven – alleen over ‘burgerslachtoffers’ van een gewapend conflict. Als koepelcategorie gaan misdrijven tegen de menselijkheid ons allen aan. Ze zijn een aanval op de essentie van het mens-zijn. Ze zijn helder gedefinieerd in Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC), net als de Nederlandse Wet internationale misdrijven (WIM, 2003).

Misdrijven tegen de menselijkheid gaan volgens deze wet over „een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval”. Het concept omvat een compleet register aan strafbare gruweldaden: opzettelijk doden, uitroeiing, slavernij, het onder dwang overbrengen van bevolkingsgroepen, onrechtmatige gevangenneming, marteling, seksueel geweld, vervolging van een identificeerbare groep of collectiviteit, gedwongen verdwijning, apartheid, en „andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt”.

Elk misdrijf tegen de menselijkheid hierboven genoemd, stuk voor stuk, is een atrocity, een gruweldaad – en elke atrocity op zich verplicht ons tot ingrijpen.

Niemand legt helder uit dat het sowieso al gaat om misdrijven tegen de menselijkheid

Het Strafhof stelt al langer dat sinds 7 oktober 2023 de burgerbevolkingen van Israël en Palestina in ieder geval doelwit zijn van stelselmatig en wijdverbreid geweld, ook buiten het gewapende conflict om: eerst door Hamas, vervolgens door Israël. Op verschillende manieren is de menselijkheid van velen ontkend en met de voeten getreden. Van Joodse burgers, islamitische burgers, atheïsten, Israëliërs, Palestijnen, anti-oorlogsactivisten. De Strafhof-dossiers tegen Hamas-leiders Yahya Sinwar, Mohammed Diab Ibrahim al-Masri en Ismail Haniyeh, en tegen de Israëlische premier Benjamin Netanyahu en minister Yoav Gallant, gaan daarom over misdrijven tegen de menselijkheid, waaronder uitroeiing, massamoord, verkrachting, marteling en ander onmenselijk handelen.

Die misdrijven tegen de menselijkheid lijken op genocide. En veel genocide-experts vermengen de twee juridische concepten met elkaar. Genocide is meestal ook onderdeel van misdrijven tegen de menselijkheid. Maar volkerenmoord bekent – wederom volgens de WIM – geweld met het „oogmerk om een nationale, etnische, [raciale] of godsdienstige groep, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen”. Het oogmerk en het discriminerende karakter maken genocide tot een bijzondere subcategorie.


Lees ook

Zeven gerenommeerde wetenschappers vrijwel eensgezind: Israël pleegt in Gaza genocide

Een Palestijnse vrouw houdt het lichaam vast van een kind, dat is gedood door een Israëlisch bombardement in Noord-Gaza op 28 april. Foto Mahmoud Issa

Sinds een week klinkt dat g-woord overal: op radio en televisie, in graffiti op universiteitstoiletten en op billboards boven het theater op de hoek. Deskundigen spreken van „genocidaal geweld”. Zelfs de gemeenteraden van Utrecht en Amsterdam gebruiken de term om de situatie in Gaza politiek te duiden. Maar niemand legt helder uit dat het sowieso al gaat om misdrijven tegen de menselijkheid.

Prima facie, zo stelt ook het Internationaal Gerechtshof (ICJ), zijn er sterke aanwijzingen voor drie van de vijf strafbare handelingen uit de Genocideconventie en de Wet internationale misdrijven: doden, het veroorzaken van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, en het opzettelijk creëren van levensomstandigheden gericht op vernietiging van Palestijnen. Die observatie maakt het geweld „genocidaal”, zoals mijn collega Uğur Üngör terecht vaststelt. Juridisch blijft het de vraag of het ICJ dit alles als genocide zal kwalificeren. Dat duurt nog wel even.

Groepsvernietiging

De kernvoorwaarde om van genocide te kunnen spreken is het racistische ‘oogmerk’ tot groepsvernietiging. Deze voorwaarde – ook wel dolus specialis geheten – vereist diepgaande analyse van beleid, uitlatingen én intenties van individuele daders. Rechters worstelen er al decennia mee. Ik zag het gebeuren toen ik als proceswaarnemer de genocideprocessen bijwoonde van Radovan Karadzic (Srebrenica), Théoneste Bagosora (Rwanda) en Nuon Chea (Cambodja). Internationale aanklagers laten genocide-aantijgingen vaak links liggen: te technisch, te academisch, te politiek.

Ook het Neurenberg-tribunaal – waar het internationaal strafrecht vorm kreeg – viel de vervolging, deportatie en uitroeiing van Joden, Roma en Sinti aanvankelijk onder misdrijven tegen de menselijkheid. Ferencz noemde deze daden in het befaamde Einsatzgruppen-proces wel ‘genocide’, maar enkel als krachtterm. Misdrijven tegen de menselijkheid misten dat onderbuikgevoel van moreel ongemak. Genocide werd pas na dat proces, in 1948, als apart misdrijf vastgelegd in het allereerste mensenrechtenverdrag van de Verenigde Naties. Het geldt vooral als moreel geloofsartikel.

Het huidige gebruik van het g-woord volgt de retorische slimheid van Ferencz. Het versterkt het morele appel aan het kabinet om zich uit te spreken om zo verder massageweld te voorkomen – zoals het Genocideverdrag voorschrijft. Het woord roept op tot verantwoordelijkheid. Tot actie.

De genocide-lens politiseert, polariseert en academiseert

Maar het is ook problematisch. Juist doordat het zo beladen is, werkt het verlammend. Zolang het bewijs van de benodigde intentie uitblijft, schuiven overheden hun verantwoordelijkheid voor ingrijpen (zoals in Rwanda, 1994) voor zich uit. De rode lijn waar demonstranten om vragen, wordt dan naar de toekomst verlegd.

Een ander probleem is dat de genocide-lens politiseert – met een bijna automatisch identiteitspolitiek teruggrijpen op de Holocaust (bijna niemand verwijst naar de genocides in Cambodja, Rwanda of Srebrenica). Ze polariseert bovendien, door daders en slachtoffers langs identiteitslijnen te verdelen. Ook academiseert ze: hoe verklaren we historische processen?

Daarnaast is genocide een uitgekleed begrip. In 1948 werd de Genocideconventie zó geformuleerd dat zij niet botste met de belangen van imperiale machten: politieke en inheemse groepen vielen er buiten. Culturele vernietiging werd geschrapt. Dat zou anders te veel bescherming bieden aan Afro-Amerikaanse burgerrechtenbewegingen, gevangenen in de Sovjet-goelags en onafhankelijkheidsstrijders in Algerije.

Gruweldaden

Louter het gebruik van het begrip genocide vernauwt dus het debat, en leidt tot stilstand. Het reduceert het morele vocabulaire tot een binair oordeel: wel of geen genocide. Zo’n essentialistische benadering laat andere gruweldaden onbenoemd. Terwijl misdrijven tegen de menselijkheid even zwaar wegen.

De geschiedenis laat zien dat juist het benoemen van misdrijven tegen de menselijkheid vaak het begin was van morele verontwaardiging, internationale solidariteit en ingrijpen. In 1890 sprak de Amerikaanse historicus George Washington Williams over de gruwelen onder Leopold II in Congo als misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn oproep leidde in 1904 tot de eerste internationale onderzoekscommissie naar de systematische praktijk van slavernij, afgehakte handen en gekidnapte en verkrachte vrouwen en kinderen.

In 1915 kwalificeerde de internationale gemeenschap ook de vervolging, deportatie en massaslachtingen van Armeniërs door het Ottomaanse regime als misdrijven tegen de menselijkheid. Ook als het ging om Zuid-Afrika, de Sovjet-Unie, het China van Mao, Argentinië en de Balkan werd deze term eveneens gebruikt om structureel geweld te benoemen.

Door genocide gezichtsbepalend te maken, raken we blind voor de veelzijdige dynamiek van vervolgings- en uitroeiingspolitiek – die, indien racistisch gemotiveerd, ook genocidaal kan zijn.

Hoeder van internationaal recht

Misdrijven tegen de menselijkheid bieden meer ruimte. Ze depolitiseren het debat, richten zich op de daden die indruisen tegen menselijke waardigheid – niet op de groepsidentiteit van slachtoffers of intentie van daders. Ze stellen rechters en politici in staat eerder (door de lagere bewijslast) en preciezer (door het bredere arsenaal aan geweldsbegrippen) te reageren, zonder verlammende identiteitspolitiek.

„Ooit zal iedereen hier altijd al tegen zijn geweest”, had een demonstrerende student vorige week op een spandoek gekalkt. Laat dat dé waarschuwing zijn aan de Nederlandse regering, die zich presenteert als hoeder van het internationaal recht.

Artikel 90 van de Grondwet verplicht tot bevordering van de internationale rechtsorde. Daar hoort de actuele benoeming van massageweld tegen burgers van die internationale rechtsstaat bij. Dat vraagt om morele, politieke en volkenrechtelijke precisie. En vereist een scherp en inclusief vocabulaire om de menselijke tragedie te benoemen – naast het fatale doembeeld van genocide. Niet achteraf, nadat een gerechtelijk oordeel is geveld), maar juist nu, nu de misdrijven tegen de menselijkheid zich zichtbaar voltrekken.