Binnenkort bespreken de formerende partijen het punt financiën. We weten dat de overheid geen Sinterklaas is maar de verlanglijstjes uit samenleving en politiek zijn er niet minder om. Naast concrete cadeau-ideeën (nieuwe onderzeeërs, een basisbeurs voor studenten) gaat het vaak ook om allerlei niet materiële zaken waar de overheid meer aandacht (lees: geld) aan zou moeten besteden. Zo moet het Rijk ervoor zorgen dat het aanzien van het beroep leraar wordt vergroot, dat Nederlanders voldoende gaan bewegen en ze hun sociale mediaverslaving aanpakken. Begrijpelijk dat men in het ambtelijke Pietenhuis soms de grootste moeite heeft om alle wensen om te zetten in concrete plannen en tastbare resultaten.
Voor veel politieke wensen lijkt een passend instrument te ontbreken. Dat weerhoudt politici er niet van om er toch maar geld voor te reserveren. Dit wordt vervolgens door de ambachtelijk ambtenaar welwillend toegevoegd aan zijn of haar budget. Vervolgens valt in ambtelijke nota’s of begrotingen te lezen dat de minister gaat ‘inzetten op X’. Dat betekent dat men nog geen flauw idee heeft hoe de betreffende doelstelling kan worden gerealiseerd. Met wat geluk kan het geld doorgesluisd naar een uitvoeringsorganisatie of een andere bestuurslaag in de hoop dat die er wel een plan bij kan bedenken.
Mediamoment
Als je wel geld geeft maar geen harde afspraken over een plan kunt maken dan sluit je een convenant. Dit betekent dat iedereen zijn of haar goede intenties met elkaar deelt en opschrijft, meestal gekoppeld aan een mediamoment. In het gunstigste geval vraagt niemand daarna door naar de resultaten en nemen controleurs en toezichthouders genoegen met de mededeling dat het beleid voor X ‘een stevige impuls’ of ‘een krachtige stimulans’ heeft gekregen.
Gelukkig bestaan er voor ambtenaren strenge eisen aan het vooraf onderbouwen van grote uitgaven richting parlement. Uit een onderzoek van het ministerie van Financiën vorig jaar bleek echter dat in 30 tot 50 procent van de gevallen deze onderbouwing ontbreekt of het karakter heeft van ‘post-hoc rationalisatie’. Dat wil zeggen dat het besluit tot het doen van een uitgave al lang vast staat en het invullen van een onderbouwing slechts als formaliteit achteraf wordt beschouwd. Tegen politieke druk blijken dus ook goed ontworpen procedures in praktijk vaak niet bestand.
Lees ook
De beloftes op Prinsjesdag zijn weinig waard
Een wens omzetten in goede plannen kost tijd en geld. Dat geldt zeker voor nieuwe beleidsambities of ontwikkelingen waar nog met vallen en opstaan moet worden ontdekt wat werkt en wat niet (zoals klimaatbeleid of coronabestrijding). Zo moest het ministerie van Binnenlandse Zaken een aantal jaar geleden rapporteren dat er voor de uitgegeven 150 miljoen euro in 2018-2019 slechts „enkele aardgasvrije woningen in Purmerend zijn gerealiseerd” in plaats van de geplande tweeduizend in heel Nederland.
Echt verkeerd gaat het pas als het geld onder druk wordt uitgegeven om budgettaire redenen (eindejaarskoorts) of slechts om politieke dadendrang te kunnen tonen. Dan sneuvelt het criterium doelmatige besteding en wordt de publieke dienstverlening vaak wel duurder maar niet beter.
Investeringen in onderwijs staan bekend als publieke investeringen met een hoog rendement. Toch bleek onlangs uit de periodieke OESO-cijfers dat de reken- en taalvaardigheden van Nederlandse middelbare scholieren sinds 2006 zijn gezakt met 7 respectievelijk 9 procent. Relatief zijn we daarmee inmiddels de op één na laagste van de EU.
Financieel ziet het beeld er anders uit. Vergeleken met 2006 geven we per middelbare scholier (bovenop inflatie) 23 procent extra uit. Hoewel investeringen in onderwijs vaak worden beschouwd als goede publieke investering hielp meer uitgeven in dit geval niet. Problemen die niet worden veroorzaakt door geldgebrek los je niet op met meer geld.
Misschien zal in de financiële coalitiebesprekingen worden geopperd dat de rijksdiensten gewoon wat efficiënter moeten werken. Of er komt zelfs een voorstel om te snijden in het aantal ambtenaren, zoals na de grote crisis van 2007. Toen was er het programma ‘Compacte Rijksdienst’ waar onder het mom ‘meer met minder’, ‘efficiencykortingen’ werden doorgevoerd in de hoop dat er doelmatiger zou worden gewerkt.
Haperende website
In praktijk mondde dit door tegenvallende ICT-projecten of nieuwe taakverzwaringen vaak gewoon uit in ‘minder met minder’. Om binnen budget te blijven werd op de kwaliteit van de dienstverlening beknibbeld. Daardoor moesten we langer wachten op een rechtszaak en werden we afgescheept met een haperende website in plaats van een kundige medewerker bij het aanvragen van een uitkering. Mindere dienstverlening past bij bezuinigen maar door mee te gaan in de illusie van een pijnloze besparingen zette de politiek zich buiten spel bij de keuze waar deze burgers mogen raken.
De combinatie van almaar ingewikkelder beleid, het overschatten van uitvoerbaarheid en een stagnerende arbeidsproductiviteit in de publieke sector is dus niet zonder gevolgen. Toch weerhoudt dit politici er niet van om meer en betere publieke dienstverlening te blijven beloven. Zo staat op de website van het programma ‘Werk aan uitvoering’ dat iedereen over een aantal jaar mag rekenen op een eenvoudig toegankelijke overheid en een beroep kan doen op persoonlijk contact met een ambtenaar. Intussen houdt de roep aan om meer maatwerk in plaats van eenvoudiger regels. Te vaak nemen politici en topambtenaren genoegen met geld zonder plan terwijl er soms ook ‘ja’ wordt gezegd tegen een plan zonder geld. Het besparen op beleid en ambtenaren is mogelijk, maar alleen als we eerst kritisch naar onze verlanglijstjes durven kijken.
Ik zou de informateurs adviseren binnen de Rijksbegroting eerst eens te zoeken naar alle budgetten waarmee wordt ‘ingezet op een stimulans’ of een ‘impuls zal worden gegeven’.