Opinie | Dick Schoof en het dilemma van de maakbare conservatieve samenleving

Een verkiezingscampagne heet een hoogtepunt in de democratie te zijn. Overal politiek: lijsttrekkers, debatten, plannen, peilingen. Het is ook een periode waarin ervaren Haagse spelers – adviseurs, lobbyisten, verslaggevers – bij topambtenaren gaan buurten. Die weten veel, hebben weinig omhanden in campagnetijd, en kennen hun plaats: buiten beeld.

De verkiezingscampagne, met veel kritiek op de bestuursstijl van premier Mark Rutte, eindigde in november in een zege voor de radicaal-rechtse Geert Wilders. Een Hollandse revolutie.

Wat heeft geholpen, is dat Pieter Omtzigt in een laat stadium van de campagne aarzelt over het premierschap. Maar hierna blokkeert Omtzigt in de formatie dat Wilders premier wordt.

De leiders van de vier coalitiepartijen blijven uiteindelijk allemaal buiten het kabinet. Het maakt ze afhankelijk van twee (oud-)topambtenaren, beiden volledig uit beeld in de campagne, die het vraagstuk van het premierschap zullen ontwarren.

En zo gebeurt wat in november uit democratisch oogpunt ondenkbaar lijkt: Dick Schoof (67), de hoogste ambtenaar van het ministerie van Justitie en Veiligheid, en al decennia lid van de pool van topambtenaren, de Algemene Bestuursdienst (ABD), wordt gebeld. Het is Richard van Zwol (59), ook al jaren lid van de ABD, eerder de hoogste ambtenaar op Algemene Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken, nu lid van de Raad van State en de formateur. Of Schoof, die ook Nationaal Coördinator voor Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en directeur-generaal van de inlichtingendienst AIVD was, de nieuwe premier wil worden.

„Elke revolutie in Nederland eindigt in de hoogste schaal van de ABD”, appt een ambtenaar, ook ABD’er, me smalend als het nieuws dinsdagmiddag bekend wordt.

Stiekem

In zekere zin is de keuze voor Schoof geen verrassing. Mensen die de vergaderingen van de AIVD-chef met de commissie-stiekem in de Kamer bijwoonden, weten dat Schoof al jaren een voortreffelijke band met Geert Wilders heeft. En bewindslieden die op Algemene Zaken overleg inzake nationale veiligheid bijwoonden, weten dat Schoof al jaren een even voortreffelijke band met Mark Rutte heeft.

Zo is hij: een technocraat, dertig jaar PvdA’er (tot 2021), met wie mensen de omgang vaak plezierig vinden.

Iets anders is of hij in het openbare domein het gezag heeft, zoals een Johan Remkes, om politici als Wilders of Omtzigt van repliek te dienen. „Dat heeft Dick niet in zich”, zegt een oud-collega op Justitie.

Het is van belang gezien zijn voornaamste taak de komende tijd: het hoofdlijnenakkoord van PVV, VVD, NSC en BBB uitwerken tot maatregelen. Een akkoord van veel ambitie en voorlopig weinig zicht op realisatie.

En een akkoord – het kreeg tot nu toe weinig aandacht – waaruit een hernieuwd vertrouwen in de maakbare samenleving spreekt. Een progressief idee dat in de vorige eeuw succes had, maar vanaf de jaren zeventig aan geloofwaardigheid inboette.

De liberale scepsis over de overheid domineerde de laatste decennia zozeer, dat een coalitie van VVD, CDA met gedoogsteun van de PVV in 2010 zelfs het ministerie van Landbouw afschafte. (Het werd in 2017 heropgericht.)

Nu slaat de slinger verder terug. De nieuwe coalitie presenteert in feite een conservatie herinterpretatie van de maakbare samenleving. Een geloof in maakbaar migratiebeleid, in maakbare landbouwpolitiek die Brussel overdondert, in de maakbaarheid van de volkshuisvesting, in de maakbaarheid van cultureel conflict (zie de btw-verhoging op kranten en boeken), etc.

Migratie en landbouw springen eruit. Ferme teksten. „Het strengste toelatingsregime voor asiel en het omvangrijkste pakket voor grip op migratie ooit.” Over landbouw: „In Europa wordt met lef alles op alles gezet om Europese richtlijnen zo aan te passen dat ze werkbaar zijn en het verdienmodel ondersteunen.”

Wilders verklaart na de presentatie tegen de NOS dat hierdoor aanzienlijk minder asielzoekers naar Nederland zullen komen. Caroline van der Plas zegt later in de Kamer dat „het vertrouwen” bij boeren hierdoor terug zal keren. „Ze gaan weer investeren. Ze gaan weer dingen doen. Zij krijgen weer goede hoop.”

De maakbare boer

Het is beleid met een geschiedenis. Zo promoveert de historicus Erwin Karel in 2005 in Groningen op een proefschrift getiteld De maakbare boer. Hij onderzoekt daarin een beleidsprogramma uit 1953-1970 waarmee Den Haag „het boerenleven in landbouwkundig achtergebleven gebieden [besloot te] moderniseren”. De overheid wandelt het privéleven van boeren binnen. Ze moeten „technisch” verbeterd en „efficiënter” werken. Boerinnen „dienden kennis te maken met het gerationaliseerde huishouden van het moderne westerse gezin”. Etc.

Ook over het migratiebeleid bestaan al langer opvattingen van maakbaarheid. Paul Scheffer, oud-medewerker van het wetenschappelijk instituut van de PvdA, schreef in 2020, twintig jaar na zijn bekende NRC-essay Het multiculturele drama, een terugblik op dat stuk onder de kop: Migratiebeleid is maakbaar.

Partijen vertalen het als „grip op migratie”: een veelgebruikte term in de campagne die ook het hoofdlijnenakkoord haalt. 

Het naoorlogse geloof in een sturende overheidsrol is vooral het gevolg van de vorming van de verzorgingsstaat. Maar onder het premierschap van PvdA-voorman Joop den Uyl (1973-1977) groeit het verzet, vooral van de bedrijvenlobby. Het linkse optimisme over de maakbaarheid van de economie gaat verloren als Den Uyl begin jaren tachtig vergeefs honderden miljoenen besteedt aan stimulering van de werkgelegenheid.

Pim Fortuyn, de latere LPF-leider, bepleit in een boek met Siep Stuurman uit 1987, Socialisten in no nonsense-tijd, nog „bewuste sturing van globale maatschappelijke processen”. VVD-leider Frits Bolkestein voelt de tijdgeest beter aan. In De Engel en het Beest (1990): „Planning betekent welbeschouwd dwang.” En vlak voordat hij premier wordt zegt Jan Peter Balkenende (CDA) in 2002: „Zowel de samenleving als de economie laat zich niet maken.”

Het maakbaarheidsidee verplaatst zich van het collectief naar het individu: het maakbare lichaam, de persoonlijke vrijheid, de eigen verantwoordelijkheid. Het socialistische interpretatie van maakbaarheid is dood. 

Ideeën van maakbaarheid komen meestal op in periodes van groot zo niet overmatig politiek zelfvertrouwen

Dus de conservatieve maakbaarheidsverlangens van het kabinet-Schoof hebben een zekere logica. Daarom was het gesprek, vorige week in NRC, van collega Lamyae Aharouay met Nationaal Ombudsman Reinier van Zutphen ook zo fascinerend. De ombudsman was er vroeg bij in de Toeslagenaffaire, en ziet een parallel: toen hij „het strengste asielpakket ooit” hoorde, „schoot door mijn hoofd: het strengste fraudebeleid ooit”.

Want in de gehaaste politieke behoefte om met strengheid de publieke opinie te plezieren, ontstond ook de Toeslagenaffaire: „Niet luisteren, te snel van start gaan, te veel beloven, onduidelijkheid creëren. […] Hardvochtigheid […], een zekere ontkenning van het individuele geval. Een zekere vooringenomenheid.”

En over de voornemens voor de landbouw. „Te veel beloven en niet leveren, dat is desastreus.”

Hierin schuilt de grote opgave van de nieuwe coalitie en haar premier. De laatste is zich, althans in theorie, bewust van de soms onredelijke veeleisendheid van de kiezer. In De Groene zei Schoof in maart: „De burger wil maximale vrijheid én maximale veiligheid. Ik snap het wel. Maar hoe?”

Op wereldschaal zag je iets vergelijkbaars toen de VS na 9/11 in 2001 en 2003 in Afghanistan en Irak nieuwe samenlevingen wilden maken. De aspiratie om dictators af te zetten voldeed aan de onmiddellijke wraakverlangens van Amerikaanse kiezers, maar was als basis voor natievorming een mislukking.

Zelfoverschatting die eindigde in een catastrofe, en in aanhoudende verlangens naar Amerikaans isolationisme die de hele wereld – ook Europa – kunnen raken. Maakbaarheid geambieerd; dood en (zelf)destructie geoogst.

Verborgen gevaren

Ziehier het dilemma dat Dick Schoof op Nederlandse schaal onder ogen moet komen. Ideeën van maakbaarheid komen meestal op in periodes van groot zo niet overmatig politiek zelfvertrouwen. Een onverwacht grote verkiezingszege, een ongeduldige publieke opinie, een verlangen naar krachtdadig leiderschap, een taboedoorbrekend politiek akkoord met ronkende teksten. Het is er ook nu weer allemaal.

Maar iedereen die, zoals Schoof zelf, langer in Den Haag meeloopt weet dat juist in die combinatie van factoren de grootste bestuurlijke gevaren verborgen zitten. Het vereist een premier die de moed heeft openlijk plannen van populaire politici te counteren met het ongewenst tegengeluid.

De vraag is alleen: zal hij, de technocraat, in deze coalitie de ruimte krijgen – en nemen – om ook tegen de politici in te gaan met hij wie het altijd zo voortreffelijk heeft kunnen vinden?