Op de rand van de ‘beschaafde’ antieke wereld ontstonden smeltkroezen waaruit van alles opborrelde

Voor de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen was het zonneklaar wat de beschaafde wereld was: dat was waar zíj woonden. Die beschaving hield natuurlijk ook ergens op. Daar woonden mensen die een onverstaanbare taal spraken, de verkeerde goden vereerden en rare kleren droegen.

In zijn boek De verre uithoeken van de wereld bekijkt de Britse historicus Owen Rees – docent aan de universiteit van Birmingham en beheerder van de website Bad Ancient, waar nonsens over de Oudheid wordt ontmaskerd – wat er gebeurde in de gebieden waar de ‘beschaving’ botste op de rest van de wereld. Het blijkt dat grenzen poreus waren en dat gebruiken, voorwerpen en mensen (meestal vrouwen) volop migreerden van het ene gebied naar het andere.

Rees structureert zijn boek rondom een aantal van dit soort grensgebieden, onder meer de grote cataract in de Nijl, waar het rijk van de farao’s dat van de Nubiërs raakte; de stad Olbia in Oekraïne, waar Griekse kolonisten leefden naast Scytische ruiters; en de Muur van Hadrianus in Schotland, waarmee de Romeinen de Picten buiten hun rijk wilden houden.

Op dit soort plekken gebeurden interessante dingen, constateert Rees. Omdat ze zich zo ver van het culturele centrum van een beschaving bevonden en er dus sprake was van minder „kritisch cultureel toezicht”, ontstonden hier smeltkroezen waaruit van alles opborrelde.

In de stad Meggido (het bijbelse Armageddon) in Israël vonden bijvoorbeeld unieke religieuze uitingen plaats terwijl het jodendom daar allang voet aan de grond had gekregen. En in Aksum in Ethiopië werd Grieks geschreven en ontstond een unieke vorm van het christendom – gesticht door de zoon van de beroemde koningin van Sheba, die de Ark van het Verbond uit Jeruzalem zou hebben meegenomen.

Het intellectuele en spirituele hart van het boeddhisme bevond zich in de Oudheid in Taxila (in het huidige Pakistan). Onder Griekse invloed ontstond hier de menselijke vorm van Boeddha, in de stijl zoals die nu overal bekend is. Culturele beïnvloeding was geen eenrichtingsverkeer, benadrukt Rees. Er zijn Boeddhabeelden gevonden in het Grieks-Romeinse Egypte en Griekse en Latijnse bronnen bevatten op enkele plaatsen verwijzingen naar boeddhistische monniken.

„De tweedeling tussen beschaafde mensen en barbaren waar onze elitaire [Griekse en Romeinse geschreven] bronnen zo van overtuigd waren, is voor ons niet meer acceptabel”, concludeert Rees aan het eind van zijn vlot geschreven boek.

Ovidius dacht daar heel anders over. De Romeinse dichter was verbannen naar Tomis aan de Zwarte Zee en deed daarover zijn beklag in brieven. „Hij had nooit geleerd dat je buiten het afgeschermde centrum van een cultuur niet kunt overleven zonder multiculturalisme”, legt Rees de boodschap van zijn boek er nog even heel dik bovenop.