De door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde valt hoger uit dan tot nog toe gedacht. Dat stellen twee Britse klimaatwetenschappers deze maandag in Nature Geoscience. In een zogeheten ‘korte communicatie’ berekenen ze dat eind vorig jaar die opwarming niet 1,31°C bedroeg, maar 1,49°C.
Daarmee zou nu al de ondergrens van het Parijs-akkoord zo’n beetje zijn bereikt. In 2015 spraken de Verenigde Naties via dit akkoord af om de opwarming te beperken tot ruim onder de 2°C, en liefst tot 1,5°C.
Maar deskundigen zetten kanttekeningen bij het nu gepubliceerde artikel, omdat de auteurs een afwijkende uitgangssituatie kiezen. Het IPCC, het klimaatbureau van de VN, berekent de opwarming ten opzichte van het pre-industriële tijdperk en kiest als referentie hiervoor de periode 1850-1900 – dit wordt de baseline genoemd. Ook veel andere instituten gaan van deze periode uit.
Luchtbubbels
De twee Britse klimaatwetenschappers stellen nu dat de door de mens veroorzaakte opwarming al eerder is begonnen. Ze tonen dat aan op basis van bestaande data van Antarctische ijskernen, dat zijn lange staven ijs die uit de ijskap zijn geboord. IJs vormt zich door het samendrukken van sneeuw die door nieuwe lagen, vers gevallen sneeuw wordt bedekt. In het ijs blijven vaak luchtbubbels gevangen. Analyse van de lucht in die bubbels geeft weer hoeveel CO2 er op het moment van ijsvorming in de atmosfeer zat.
De twee klimaatwetenschappers analyseerden ijsdata over de periode 13 n.Chr. tot 1700. Ze concluderen dat er over die periode al sprake is geweest van een opwarming van circa 0,2°C. „Met name door ontbossing”, zegt Piers Forster, hoogleraar Fysische klimaatverandering aan de universiteit van Leeds, en een van de auteurs. „Maar ook door toenemende veeteelt, en vroege industrieën.”
Dat de aarde vóór 1850 misschien al iets is opgewarmd, is „een puur wetenschappelijke discussie”, zegt Carl-Friedrich Schleussner, die aan het Oostenrijkse onderzoeksinstituut IIASA een groep leidt die onderzoek doet naar impacts van klimaatverandering. Wat de twee auteurs in hun artikel doen is de baseline eerder leggen. „Dat is een puur methodologische keuze”, zegt Schleussner. Het betekent niet dat de doelstelling van het Parijs-akkoord eerder is bereikt. Dat gaat uit van de periode 1850-1900. De opwarming sindsdien blijft, ook in de nieuwe berekening, hetzelfde: 1,31°C.
Extra verwarring
Schleussner zegt dat de publicatie voor extra verwarring kan zorgen. Dat speelt sowieso al, omdat verschillende cijfers rondgaan. De World Meteorological Organization meldde afgelopen maart dat de opwarming eind 2023 was uitgekomen op 1,45°C. Terwijl de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA het getal 1,36°C noemde. De cijfers baseren zich op net iets andere berekeningen. En vaak zijn natuurlijke variaties, zoals het wel of niet optreden van een El Niño, ook meegenomen. Dat speelde vorig jaar bijvoorbeeld. Een El Niño heeft toen voor extra opwarming gezorgd – het oppervlak van de Grote Oceaan is dan relatief warm. Maar het is een natuurlijk proces, net als vulkaanuitbarstingen. Eigenlijk zou je dit soort effecten uit moeten filteren, om alleen de door de mens veroorzaakte opwarming over te houden.
Die verwarring speelde ook vorige week weer. De Copernicus Climate Change Service, opgezet door de Europese Commissie, meldde dat de opwarming dit jaar hoogstwaarschijnlijk voor het eerst boven de 1,5°C uit zal komen. Maar ook bij dit cijfer is het effect van El Niño nog inbegrepen – het fenomeen hield aan tot juni.
Het IPCC brengt de door de mens veroorzaakte opwarming wel in kaart, maar doet dat slechts eens in de vijf, zes jaar. Daarom is twee jaar geleden een initiatief gestart dat jaarlijks alle indicatoren van klimaatverandering op een rij zet, waarbij ook de rol van de mens wordt uitgefilterd. Het initiatief wordt geleid door dezelfde Piers Forster die nu het korte artikel in Nature Geoscience heeft gepubliceerd.
Eind 2022 bedroeg de door de mens veroorzaakte opwarming 1,26°C ten opzichte van de periode 1850-1900, zo berekende Forster met een grote groep collega’s. Eind 2023 was het 1,31°C. Eind 2024 zal dit cijfer weer hoger liggen, omdat de concentratie broeikasgassen in de lucht blijft toenemen. Maar hoeveel hoger, dat blijft afwachten.
Een halve eeuw geleden geleden verdween de verzuiling stilletjes uit Nederland. Maar in Slotermeer, de oudste van de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam, zijn de restanten ervan nog zichtbaar. Daar staan in de Dobbebuurt ‘katholieke’ woningblokken van vijf verdiepingen tegenover ‘algemene’. De bewoners van de algemene, rechttoe-rechtaan-blokken moeten een trappetje op naar de entree van hun woningen. De katholieke blokken hebben daarentegen op de begane grond een soort kerkportalen als ingangen, met gemetselde bogen en eenvoudige tympanen. Boven de bogen zitten veelkleurige, half abstracte mozaïeken van de kunstenaar Theo Forrer. Met enige moeite vallen hierin onder meer ploegende boeren, zwoegende werklui en de hand van god te herkennen.
De door Nielsen Spruit en Van der Kuilen ontworpen algemene blokken zijn begin jaren vijftig gebouwd voor de algemene woningbouwvereniging Rochdale. De blokken die een katholieke woningbouwvereniging liet neerzetten zijn van Aat Evers en Geert Sarlemijn, twee traditionalistische architecten die omstreeks 1950 de cursus kerkelijke architectuur van pater-architect Dom Hans van der Laan volgden. Evers en Sarlemijn gaven hun bakstenen woondozen, waarvan enkele in de jaren tachtig helaas vaal wit zijn gestuct, niet alleen stichtelijke entrees maar ook natuurstenen lateien en vier dikke, bakstenen zuilen op de kopse kanten. Een naburig, ook door hen ontworpen blok met winkels en woningen heeft zelfs rijen witte zuilen met rare ionische kapitelen aan weerszijden van een boogvormige poort.
De stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren, hoofd stadsontwikkeling in Amsterdam, zag de architectonische gevolgen van de verzuiling in Slotermeer met lede ogen aan. De hoofdontwerper van de Westelijke Tuinsteden hield niet van diversiteit. Het liefst had hij de enorme Amsterdamse uitbreidingswijken helemaal volgezet met radicaal modernistische architectuur. Van Eesteren en Sarlemijn en andere architecten die in Slotermeer hadden gebouwd vond Van Eesteren „kwalitatief op een laag peil” staan, schrijft Ineke Teijmant in het boekje De Dobbebuurt. Ze hadden er gezorgd voor een weerzinwekkende „kakofonie”, meende hij. De bewoners dachten hier anders over: zij vonden Slotermeer juist „gezellig gevarieerd”.
Goede smaak
Om de kloof tussen de smaak van Van Eesteren en die van de toekomstige bewoners van de Westelijke Tuinsteden te dichten, was in 1946 de stichting Goed Wonen opgericht. Uitgangspunt van Goed Wonen was dat smaak een kwestie van opvoeding is en de meeste Amsterdammers onopgevoed waren. „Slechts zelden treft men een interieur aan, waarin zuivere vormgeving, innerlijk evenwicht en harmonische kleurencombinatie ons het gevoel geven van werkelijke sfeer”, schreef de voorzitter van Goed Wonen (en Amsterdamse PvdA-wethouder van Volkshuisvesting) Jan Bommer in 1948 in het eerste nummer van het gelijknamige tijdschrift.
Om de lezers bij te brengen hoe ze hun interieurs konden zuiveren van zware balpootmeubelen en andere foute huisraad, schreef Goed Wonen niet alleen over „doelmatige” woninginrichting maar ook over kitsch en de vraag of massaproductie „een gevaar was voor onze persoonlijkheid”. Ook deed het tijdschrift de lezers een proefje aan de hand om vast te stellen of hun interieur ‘zuiver’ genoeg was: de melkflestest. De dikke, onelegante melkfles was „typerend voor onze tijd en voor de stand van onze natuur- en scheikunde” en past in elk „modern” interieur, zo legde de bedenker van de melkflestest uit. „Als u het beslist nodig vindt om de melk eerst over te gieten in een ‘mooi’ kannetje, dan is er ergens iets fout òf bij u òf bij uw interieur, want de fles is goed.”
In de jaren vijftig en zestig liet Goed Wonen twaalf modelwoningen inrichten in de Westelijke Tuinsteden. Wat de toekomstige tuinstedelingen daar toen zoal aantroffen, is te zien in de Van Eesteren Museumwoning, gevestigd in een woning in een algemeen blok in de Dobbebuurt. Hier staan de woon-, eet- en slaapkamer vol met huisraad die Goed Wonen had goedgekeurd, zoals de nog altijd populaire slaapbank van Mart Visser en een fauteuil van gebogen rotan. Aan de knalrode wand van de woonkamer hangen metalen wandrekken van het merk Pilastro, de keuken heeft een modulaire Bruynzeelkeuken van Piet Zwart en in de slaapkamer staan bedden van Auping met ‘hygiënische’ metalen spiraalbodems. Boven de eettafel hangt de beroemde en nog altijd geproduceerde PH 5-lamp van de Deense ontwerper Poul Henningsen.
De eerste modelwoning van de Westelijke Tuinsteden stond in Slotermeer en was in 1955 ingericht door Johan Niegeman, die in de jaren dertig in Stalins Sovjet-Unie had gewerkt. Daar werkte hij onder meer aan ‘sotsgorods’ als Magnitogorsk, nieuwe socialistische steden waar de Nieuwe Mens gestalte moest krijgen. De sotsgorods werden een faliekante mislukking en Niegeman moest in 1937, net als eerder de communistische architect Mart Stam, de Sovjet-Unie verlaten.
Betere mensen
Ook de Westelijke Tuinsteden waren bedoeld als een soort sotsgorods. Ontwerpers als Niegeman geloofden dat ‘zuiver’ ingerichte woningen betere mensen zouden maken van de bewoners. Mensen die zich omringen met melkflessen en andere ‘neutrale’ industrieel vervaardigde voorwerpen en meubels getuigen van een sterke persoonlijkheid, schreef Goed Wonen: „Zij hebben geen opvallende meubelen nodig in hun interieur om zichzelf tot recht te laten komen. Hoe eenvoudiger de meubelen, hoe beter de mens uitkomt.” Ook zouden functioneel ingerichte en hygiënische woningen leiden tot „een gelukkiger gezinsleven, een harmonieuze opvoeding van de kinderen en een vitale samenleving”.
De modelwoningen vielen lang niet bij alle bezoekers in de smaak. Velen vonden ze ‘kaal’ en ‘ongezellig’. En de degenen die er wel in iets zagen, konden de eenvoudige, maar desondanks dure huisraad meestal niet aanschaffen. Zo bleef het zuiver vormgegeven interieur alleen weggelegd voor een elite die ermee kon getuigen van hun goede smaak.
Museumwoning Van Eesteren. Freek Oxstraat 27, Amsterdam. Info: www.vaneesterenmuseum.nl/museumwoning
‘Als Wright las dat Le Corbusier weer eens een gebouw af had, zei hij tegen zijn gezellen: ‘Let op, hij heeft een gebouw af. Nou gaat hij er vier boeken over schrijven.’” Met deze anekdote begint Tom Wolfe inFrom Bauhaus to Our House (1981) de passage over de grondige hekel die de grootste Amerikaanse architect van de twintigste eeuw, Frank Lloyd Wright, had aan de grootste Europese architect van de twintigste eeuw, Le Corbusier.
Wright overdreef. Maar niet zwaar. Le Corbusier, die Wolfe tot een van de drie White Gods van het modernisme bestempelde, heeft zo’n zeventig gebouwen nagelaten en ruim zestig boeken. Als geen andere architect in het begin van de twintigste eeuw wist Le Corbusier dat ook in de architectuur geldt: wie schrijft, die blijft – en vergroot de kans op invloed en beroemdheid aanzienlijk.
Schrijven was zo belangrijk voor de Zwitser Le Corbusier, dat hij op zijn Franse identiteitskaart als beroep homme de lettres liet zetten. In 1919, toen hij directeur was van een baksteenfabriek in Parijs, had hij mede het tijdschrift L’Esprit nouveau opgericht om de beginselen van het purisme in de schilderkunst en architectuur te propageren. Hij bundelde zijn artikelen in 1923 in Vers une architecture. Hoewel hij slechts enkele gebouwen had gerealiseerd, maakte dit boek maakte hem vooral door de slogan ‘het huis is een woonmachine’ beroemd.
In het laatste kwart van de twintigste eeuw trad Rem Koolhaas in de voetsporen van Le Corbusier. In 1978, toen Koolhaas nog geen gebouw op zijn naam had staan, publiceerde hij Delirious New York, dat, net als Vers une architecture, vaak een van de invloedrijkste architectuurtraktaten van de twintigste eeuw wordt genoemd.
Metropolitaans modernisme
In zijn boek over Manhattan laat Koolhaas zien hoe de ‘cultuur van congestie’ in New York tot stand was gekomen. De gebouwen van Manhattan, aldus Koolhaas, zijn vaak niet meer dan hulzen, waarin verschillende ‘programma’s’ – jargon voor het specifieke gebruik van een ruimte – op elkaar zijn gestapeld. Het raster van Manhattan fungeert op eenzelfde wijze: de blokken kunnen met woningen, winkels, kantoren of iets anders worden gevuld. Zo gaat de strenge vorm van het raster samen met een grote flexibiliteit en heerst op Manhattan de cultuur van congestie, zoals Koolhaas de opeenhoping van verschillende activiteiten op één plaats of in één gebouw noemde.
Congestie is het tegendeel van de scheiding van stedelijke functies als wonen, werken, ontspanning en verkeer in de Ville Radieuse, de ideale, nooit gebouwde maar invloedrijke, modernistische stad die Le Corbusier in 1930 ontwierp. Toch vond Koolhaas dat ook Manhattan modernistisch was. Met gebouwen als het Rockefeller Center, waarin wonen, werken, winkelen en ontspanning waren samengebracht, heerst op Manhattan een ‘metropolitaan modernisme’. De Amerikaanse architecten van Manhattan waren volgens Koolhaas pragmatisten die zich, anders dan Europese modernisten als Le Corbusier, niet bezighielden met wereldverbetering en getheoretiseer.
Dit laatste deed Koolhaas in Delirious New York alsnog: A Retroactive Manifesto for Manhattan is de ondertitel. Het boek kan ook als de beginselverklaring worden beschouwd van het Office for Metropolitan Architecture (OMA), het architectenbureau dat Koolhaas in 1975 mede oprichtte.
Weerbarstig proza
Voor Le Corbusier was architectuur een ‘denksysteem’ en stond denken gelijk aan schrijven, merkt de Amerikaanse architectuurhistoricus Christine M. Boyer op in Homme de lettres (2011), haar boek over Le Corbusier als schrijver. Voor Koolhaas geldt hetzelfde. „Mijn rol als schrijver is even belangrijk als die van architect”, zei hij in een interview in 2015. Na een pauze in de jaren tachtig publiceerde Koolhaas in de jaren voor en na de millenniumwisseling een stroom boeken. Met S,M,L,XL (1995), Harvard Design School Guide to Shopping (2001), Great Leap Forward (2001), Projects for Prada Part 1 (2001), Content (2004), Al Manakh. Dubai Guide, Gulf Survey, Global Agenda (2007) en Project Japan. Metabolism talks… (2011), het vijftiendelige, encyclopedische Elements (2014) en Countryside (2020) heeft Koolhaas nog lang niet zoveel boeken geschreven als Le Corbusier, maar ze zijn wel bijna allemaal dikker. Vaak zijn ze, zoals zijn ruim 1.300 pagina’s tellende magnum opus S,M,L,XL waarvan hij betreurt dat het nooit is besproken als roman, zelfs oeverloos.
Ook in zijn taalgebruik lijkt Koolhaas op Le Corbusier. Ondanks zijn bewondering voor Franse clarté schreef Le Corbusier weerbarstig proza. Zijn eerste boeken, ook Vers une architecture, bevatten veel lange, bloemrijke en onbegrijpelijke zinnen. Later in de jaren twintig stapte hij over op een telegramachtige stijl. Maar dit maakte zijn teksten er niet begrijpelijker op. „Woorden! O, woorden, verraderlijke of vage woorden, waarachtige prisma’s van kristal, die afhankelijk van de positie van het licht blauw, rood, geel of indigo, groen en violet projecteren!”, zo omschrijft Le Corbusier over zijn schrijfstijl in Croisade uit 1932.
Net als de taal van Le Corbusier is die van Koolhaas vaak barok en duister. Ook is hij verzot op paradoxen, oxymorons en tegenstrijdigheden. Zelfs ‘The Generic City’, een van de bekendste stukken in de ‘congestie in boekvorm’ S,M,L,XL, is lang niet altijd even helder. Maar de strekking ervan is even duidelijk als eenvoudig: planmatige stedenbouw is in de twintigste eeuw een futiele bezigheid geworden: La Défense, de geplande zakenwijk van Parijs waaraan nog altijd wordt gebouwd, ziet er niet veel anders uit dan Hong Kong of Dubai. „De algemene stad vertegenwoordigt de uiteindelijke dood van planning”, schrijft Koolhaas. „Planning maakt geen enkel verschil. Gebouwen kunnen goed gesitueerd zijn (een toren naast een metrostation) of slecht (hele centra kilometers verwijderd van een weg). Onvoorspelbaar groeien ze of gaan ten onder.”
Met ‘The Generic City’ was Koolhaas in het midden van de jaren negentig een kind van zijn tijd, zoals Le Corbusier dit zestig jaar eerder was met zijn Ville Radieuse. Geloofde Le Corbusier in de jaren dertig in de futuristisch-fascistische Nieuwe Orde die de oude wereld wegvaagt, Koolhaas was in het laatste decennium van de twintigste eeuw in de ban van de onzichtbare hand van het neoliberalisme die planning onbetekenend had gemaakt.
Visionair
Vooral door zijn boeken werd Koolhaas de Le Corbusier van het digitale tijdperk, de visionaire architect die lijkt te weten hoe de toekomst van de wereld eruitziet. Toch is de nieuwe Witte God geen complete reïncarnatie van de oude. Er is één groot verschil: anders dan Le Corbusier staat Koolhaas veel minder kritisch tegenover de bestaande orde. Le Corbusier wilde een revolutie: oude steden moesten worden gesloopt en vervangen door zijn ‘stralende steden’. De nieuwe wereld van Koolhaas is eerst en vooral een voortzetting van de bestaande. Hij verwerpt de planloze generic cities in China en de Verenigde Arabische Emiraten niet, maar verklaart ze tot de onvermijdelijke stedelijke toekomst die de hele wereld staat te wachten.
Toch voelt zelfs dirty realist Koolhaas, die de rol van de architect eens heeft beschreven als een surfer op de golven van het wereldwijd zegevierende kapitalisme, zich soms onbehaaglijk in het tijdperk van de globalisering. Junkspace noemt hij in Shopping de eindeloze, wezenloze ruimtes van de shopping malls die zich vanuit Amerika over de hele wereld hebben verspreid. „Junkspace is alsof je bent veroordeeld tot een voortdurende jacuzzi met een miljoen van je beste vrienden.”
Stijlwisselingen
Niet alleen als schrijvers zijn Le Corbusier en Rem Koolhaas met elkaar verwant, ook als architecten. In hun beider architectuur heeft beeldende kunst bijvoorbeeld een opvallende rol gespeeld. Ging van Le Corbusiers eigen ‘puristische’ schilderkunst gedurende zijn hele leven een grote invloed op zijn architectuur uit, voor Koolhaas was bijvoorbeeld de Nulbeweging uit de jaren zestig een van de inspiratiebronnen voor zijn bouwkunst.
Ook kennen hun oeuvres abrupte stijlwisselingen. Dat van Le Corbusier kent er een stuk of vijf. In zijn jonge jaren bouwde hij in zijn Zwitserse geboortestad La Chaux-de-Fonds twee vreemde, classicistische villa’s. Pas in de jaren twintig van de vorige eeuw, toen hij in Parijs woonde, werd hij met zijn witgepleisterde villa’s een van de Witte Goden. Tien jaar later had hij de zwevende witte dozen alweer achter zich gelaten en introduceerde hij het ‘brutalisme’ met zijn Petite Maison de Weekend, een stevig op de grond staand huis, gemaakt van ruw beton en andere onbewerkte materialen. In de jaren vijftig bouwde hij met zijn bedevaartskerk Notre-Dame-du-Haut in Ronchamp een pionierswerk van het postmodernisme volgens de criticus Charles Jencks.
Het werk van Rem Koolhaas kent soortgelijke stijlwisselingen. OMA’s vroege ontwerpen, zoals het stedenbouwkundig ontwerp uit 1982 voor het IJplein in Amsterdam, stonden met hun citaten uit het werk van de Witte Goden en Russische constructivisten, aan het begin van het Nederlandse neomodernisme. Maar toen jonge Nederlandse architecten zich eind jaren tachtig massaal bekeerden tot het neomodernisme, ontwierp Koolhaas collage-achtige gebouwen, zoals het in 2015 gesloopte Danstheater in Den Haag uit 1987.
Ook in latere jaren bleef Koolhaas een trendsetter. Nadat collage-architectuur in het midden jaren negentig een ware architectuurmode was geworden, bouwde Koolhaas met OMA bezig gebouwen als de Nederlandse ambassade in Berlijn, met interieurs die een aaneenschakeling zijn van hellingbanen, hellende vloeren en trappen.
Omstreeks de millenniumwisseling verlegde OMA de koers opnieuw en ontwierp Koolhaas’ bureau vooral sculpturale gebouwen, zoals de centrale bibliotheek in Seattle en het lusvormige CCTV-gebouw in Beijing. In de jaren na 2010 stapte OMA met het reusachtige woon- en kantoorgebouw De Rotterdam in Rotterdam over op de ‘less-is-more’ architectuur van de Duitse Witte God Ludwig Mies van der Rohe, een van Koolhaas’ helden.
Bouwen voor dictators
Le Corbusier heeft eens beweerd dat hij voor de verwerkelijking van zijn stralende steden een Colbert nodig had, de machtige minister van Financiën van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV. Daarom bood hij zijn diensten eerst aan Stalin en Mussolini aan en ten slotte aan maarschalk Pétain, de dictator van het met nazi-Duitsland collaborerende Vichy-Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Terwijl van Le Corbusiers ontwerpen voor dictators alleen dat van een groot kantoorgebouw uit 1936 in Moskou werd gerealiseerd, heeft Koolhaas inmiddels met meer succes zijn Colberts gevonden in dictaturen als China en Qatar. Toen OMA in 2002 moest kiezen tussen deelname aan de prijsvraag voor nieuwe torens in de plaats van de in 2001 verwoeste Twin Towers in New York of aan die voor het hoofdkwartier van CCTV, de Chinese staatstelevisie, koos Koolhaas voor de laatste. Hij verwachtte dat de Chinese communistische partij slagvaardiger zou zijn dan het New Yorkse conglomeraat van projectontwikkelaars en lokale autoriteiten dat de Freedom Tower zou bouwen. Koolhaas kreeg gelijk. Terwijl het buitengewone ontwerp van Daniel Libeskind voor de Freedom Tower onder invloed van het conglomeraat veranderde in een banale toren, werd OMA’s lusvormige CCTV-gebouw in Beijing het spectaculairste gebouw uit het begin van de 21ste eeuw.
In een interview in Die Zeit in 2008 verdedigde Koolhaas het CCTV-gebouw tegen de kritiek van onder anderen de schrijver Ian Buruma dat hij een morele grens had overschreden met de bouw van het hoofdkwartier van de Chinese staatspropaganda en censuur. Hij vond dat de westerse critici zich minder moreel superieur moesten opstellen jegens China. Ook was hij ervan overtuigd dat de vrijheid van meningsuiting en andere westerse, liberale waarden in China onvermijdelijk zouden toenemen in het digitale tijdperk. Juist door het hoofdkwartier van CCTV te bouwen, zou OMA de liberale hervormingen in China bespoedigen, verwachtte hij. Hierin kreeg Koolhaas geen gelijk. Sinds het CCTV-gebouw in 2012 werd opgeleverd, is China onder Xi Jinping juist weer een totalitair land geworden.
Met soortgelijke argumenten verwierp Koolhaas later de bewering van de Amerikaanse stadssocioloog Mike Davis dat Albert Speer en Walt Disney een naargeestig verbond waren aangegaan in Dubai en andere steden in de staatskapitalistische Golfstaten. De explosief groeiende steden in de Golfregio zijn „de hoop voor Arabieren dat Arabische moderniteit kan werken”, vond Koolhaas die onder meer de in 2018 voltooide ‘iconische’ Nationale Bibliotheek bouwde in Qatar, de Golfstaat waar gastbouwvakkers tijdens de bouw van de stadions voor het WK voetbal in 2022 leefden in concentratiekampen en bij duizenden stierven.
Een nieuw middel kan helpen met afvallen zonder dat gebruikers misselijk worden of spiermassa verliezen. Anders dan de bestaande medicijnen om af te vallen, die vooral de eetlust verminderen, stimuleert dit ook de verbranding. Deens onderzoek laat dit zien in Nature, aan de hand van proeven bij muizen en apen.
De huidige obesitasmedicijnen zijn met name succesvol omdat mensen minder en gezondere calorieën binnenkrijgen en ze de lichte ontstekingen remmen die gepaard gaan met obesitas. Ze bootsen de werking na van onder meer de verzadigingshormonen GLP-1 en GIP. Het bekendst is semaglutide, sinds deze week ligt ook tirzepatide (Mounjaro) bij de apotheek.
Oververhitting
Het was nog niet gelukt om ook de andere kant van de energiebalans veilig te beïnvloeden. Oude medicijnen die de verbranding stimuleren, dinitrofenol en amfetaminen, hadden gevaarlijke bijwerkingen, zoals oververhitting en hartklachten.
In de zoektocht naar een betere energieverbranding keken onderzoekers in Kopenhagen in dezelfde familie van hormonen en receptoren als die van GLP-1 en GIP. Genetische analyses hadden iets nieuws laten zien: een aangrijpingspunt dat lang buiten beeld was gebleven, bleek betrokken bij de energiebalans en een evenwichtige bloedsuikerspiegel: de NK2-receptor.
Kleine hindernis: het hormoon dat als een sleutel op dit aangrijpingspunt past, werkt maar kort. Toen moleculair biologen een middel hadden ontwikkeld dat langer in het lichaam blijft, konden ze bij dieren kijken of het werkte. Bij muizen zagen ze 15 tot 20 procent gewichtsverlies en een verbeterde gevoeligheid voor insuline, het hormoon dat de bloedsuikerspiegel regelt en dat verstoord is bij diabetes. Het werkte ook goed bij de combinatie van overgewicht en diabetes type 2 – terwijl de GLP-1-medicijnen bij die groep minder gewichtsverlies geven,
Misselijkheid
Resusapen met diabetes type 2 die acht weken geïnjecteerd werden, kregen gezondere bloedsuikerwaarden, een lager cholesterol en betere insulinegevoeligheid. Ze vielen minder af (circa 3 procent in acht weken), mogelijk doordat het nog een vroege variant van het middel was en de proef relatief kort duurde.
Belangrijk: de dieren gingen niet braken – terwijl misselijkheid bij semaglutide en tirzepatide wel voorkomt. Ook het spierverlies dat bij het verdwijnen van de kilo’s op de loer ligt, trad niet op.
Lees ook
Het landschap van obesitasmedicijnen verandert volledig
De Amerikaanse onderzoeksleider, Zach Gerhart-Hines, was vooral blij verrast dat zijn team in de zoektocht naar verbranding stuitte op het uitblijven van misselijkheid. „De bestaande GLP-1-medicijnen zijn miraculeus als het gaat om gewichtsverlies. Bij NK2 is dat kleiner, maar wellicht kan het mensen die zijn afgevallen helpen het gewicht constant te houden en toch met smaak te eten.”
Tegelijk staan nog veel vragen open. De onderzoekers willen bijvoorbeeld weten hoe de interactie eruitziet met andere hormonen die betrokken zijn bij verzadiging.
Bang dat het middel bij mensen hartklachten veroorzaakt is Gerhart-Hines niet, omdat anders dan bij de fatburners de thermostaat nooit de hoogste stand bereikt. „Maar als we NK2 bij mensen gaan testen, moeten de cardiovasculaire effecten wel voorop staan.”
Combinatiemedicijnen
Liesbeth van Rossum, hoogleraar obesitas en internist in het Erasmus MC in Rotterdam, niet betrokken bij het onderzoek, vindt de uitkomsten interessant. „De betere verbranding, minder misselijkheid, behoud van spiermassa – dat zijn mooie aanvullingen op de huidige medicijnen. De studie bevestigt bovendien dat darmen en hersenen bij obesitas niet goed met elkaar communiceren en dat medicijnen boven op leefstijlverandering kapotte mechanismen kunnen herstellen.”
Ze verwacht niet dat er een opzichzelfstaand NK2-medicijn komt. „Net als bij hiv is gebeurd, komen er steeds meer combinatiemedicijnen. Het is lastig opboksen tegen medicijnen met een veel groter gewichtsverlies, maar het kan wellicht wel onderdeel worden van een ‘cocktail’ die op meer fronten tegelijk aangrijpt.”
Gerhart-Hines denkt dat een NK2R-agonist binnen vijf jaar op de markt komt, mits het bij mensen werkt en veilig is bevonden. Van Rossum waarschuwt voor te hoge verwachtingen. „Er zitten nog honderden medicijnen in de pijplijn, de concurrentie is groot.”
Nog een nieuw obesitasmedicijn leidt volgens haar overigens niet per se tot méér medicalisering. „Als we patiënten die het met een gezondere leefstijl niet redden kunnen helpen met betere obesitasmedicijnen kunnen we andere ziekten verbeteren en voorkomen. Dit middel zou een stukje van de puzzel kunnen worden.”