N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Antropologie De definitieve expansie van Homo sapiens buiten Afrika vond 60.000 tot 65.000 jaar geleden plaats. Maar in Laos zijn oudere botten gevonden.
Een vroege prehistorische aanwezigheid van Homo sapiens in Oost-Azië heeft nieuwe onderbouwing gekregen. In de Tam Pà Ling-grot in Laos zijn twee modern-menselijke botten ontdekt met een ouderdom van tussen 68.000 en 86.000 jaar. Dat is ouder dan of ten minste op de gréns van het moment van de definitieve ‘Out of Africa’-expansie van Homo sapiens, die meestal rond 60.000 à 65.000 wordt gedateerd.
Een groot team van onderzoekers onder leiding van Laura Shackelford (Universiteit van Illinois en Max Planck Instituut Leipzig) en Fabrice Demeter (Universiteit van Kopenhagen en Muséum national d’Histoire naturelle, Parijs) brengt deze week uitvoerig verslag uit van de vondst en de datering in Nature Communications.
Twijfelachtige dateringen
„In een veld waarin veel twijfelachtige dateringen bestaan, vormt dit onderzoek een solide punt”, zegt archeoloog Wil Roebroeks (Universiteit Leiden) die niet bij het onderzoek betrokken was. „Maar juist omdat er verder zo weinig goede dateringen zijn, is niet duidelijk of deze groep onderdeel was van een tijdelijke uitbreiding van het leefgebied vanuit Afrika, of van de latere ‘succesvolle’ expansie van Homo sapiens over de rest van de wereld.”
Het mensengeslacht Homo is in Afrika ontstaan maar al ruim voor de huidige soort H. sapiens leefden al andere mensachtigen buiten Afrika, zoals Homo erectus (vanaf 1,8 miljoen jaar geleden) en de neanderthaler (vanaf 400.000 jaar geleden). Van al die soorten bestaat nu alleen nog H. sapiens, die circa 300.000 jaar geleden ontstond in Afrika.
Er zijn in Oost-Azie wel vroegere sapiens-vondsten gedaan, zoals in het Chinese Lunadong (tot 127.000 jaar geleden) maar die dateringen zijn altijd onderwerp van verhitte discussie geweest. In een grote analyse in Science van een aantal jaren geleden krijgen slechts enkele van de vroegste Homo sapiens-vondsten buiten Afrika de hoogste betrouwbaarheid toegekend: die in het Israëlische Skhul en Qafzeh (120.000 tot 90.000 jaar geleden). De andere zijn hooguit ‘middelmatig betrouwbaar’, vaak door ‘aanvechtbare dateringen’. Die betrouwbare oude Israëlische vondsten worden algemeen beschouwd als tijdelijke expansies van een archaïscher, ‘robuuster’ Homo sapiens-type, met zwaardere bouw en botten dan het huidige meer ‘graciele’ type. Na 60.000 jaar geleden verandert die twijfelachtigheid buiten Afrika overigens aanzienlijk.
Ze hadden wel vele tienduizenden jaren de tijd om die afstand op hun gemakje te overbruggen
Wil Roebroeks Universiteit Leiden
Vanuit Borneo, waar hij op een opgravingsexpeditie is, reageert ook de archeoloog Maxime Aubert (Griffith University, Queensland) positief op de nieuwe publicatie: „Deze datering is volgens de nieuwste normen, en ze komt trouwens ook overeen met de datering van sapiens-tanden uit de Lida Ajer-grot op Sumatra, van 73.000 tot 63.000 jaar oud.” Bij die Lida Ajer-opgraving was ook Aubert zelf betrokken. Een zwakte in de datering van Tam Pà Ling, net als bij die Lida Ajer zo geeft Aubert toe, is dat niet de menselijke fossielen zelf zijn gedateerd, maar alleen de grondlagen waarin ze gevonden zijn. „Maar ja, directe datering zou de botten en tanden onherstelbaar beschadigd hebben. Dat we nu dus twéé indirecte dateringen hebben, is dus bijzonder goed nieuws.”
Verrassend genoeg ziet Aubert in de vondst in Tam Pà Ling noch in die van Lida Ajer een bewijs dat de kolonisatie van Azië al voor het ‘traditionele’ Out of Africa-moment een aanvang zou hebben genomen. Aubert: „Ik neem altijd de jongste marge van de dateringen, en dan past het volgens mij nog steeds.”
Archaïsche kenmerken
Het onderzoeksteam van de Tam Pà Ling-grot laat zelf in het midden of de oudste fossielen in de grot onderdeel zijn van een eerdere expansie uit Afrika of behoren tot de ‘hoofdstroom’. Ze wijzen er wel op dat een van de vroege botten ‘graciele’ kenmerken heeft en daarom lijken te behoren bij latere H. sapiens-typen, zonder veel archaïsche kenmerken.
Maar, zo merkt Roebroeks op, „even later schrijven ze dat die graciliteit óók kan betekenen dat het hier niet om een bot van een volwassene gaat, maar van een puber. Toch weer twijfel dus! Dan zou deze vroege groep in Laos weer best een verre uitloper kunnen zijn van zo’n vroege ‘tijdelijke’ expansie van het meer archaïsche, robuustere sapiens-type, zoals uit Qafzeh of Skhul. Laos ligt ver van Israël, maar ze hadden in dat geval wel vele tienduizenden jaren de tijd om die afstand op hun gemakje te overbruggen.”
Het menselijke voorhoofdsbot en het scheenbeenfragment die nu gedateerd zijn, werden op zes en zeven meter diepte in de Tam Pà Ling-grot gevonden. Al eerder werden jongere menselijke botten, waaronder twee kaken en een vingerbotje, in de grot gevonden. Door hetzelfde opgravingsteam werd ook al eerder een veel oudere tand (ca. 150.000 jaar oud) in een naburige grot gevonden die afkomstig bleek van de neanderthal-achtige Denisova-mens. In de sapiens-botten in de grot zien ze overigens geen aanwijzingen voor vermenging met denisova-mensen, die waarschijnlijk nog tot 20.000 jaar geleden in Zuidoost-Azië leefden en wier dna wel sporen heeft nagelaten in de genomen van moderne Aziaten. De datering van de sedimentlagen waarin de vondsten zijn gedaan is verricht met een combinatie van uraniumisotopen, ESR, C14 en luminiscentie. Ook dierenbotten uit die sedimentlagen zijn direct gedateerd.