Neushoorns, blauwschapen en egels: de denisovamensen lustten alles wat er langs hun grot liep

De denisoviërs waren makkelijke eters. Geiten, wilde jakken, gazellen, edelherten, vliegende eekhoorns, egels, marmotten, wolharige neushoorns, steenarenden – ze stonden allemaal op het menu in de Tibetaanse grot waar deze mensachtigen woonden, tussen 160.000 en uiterlijk 32.000 jaar geleden. Temidden van al het dierlijk botmateriaal dat een Chinees en Deens team van archeologen hier aantrof en onderzocht, bevond zich ook een rib van een denisoviër die tussen de 48.000 en 32.000 jaar geleden geleefd heeft. De wetenschappers publiceerden hun analyse van alle fauna-resten in de grot deze woensdag in Nature.

De denisoviërs waren een nauw aan de neanderthalers verwante mensensoort. Neanderthalers leefden vooral in West-Europa en het Midden-Oosten, terwijl denisoviërs oostelijker verspreid waren. Soms kwamen ze elkaar tegen en kregen ze samen kinderen. Het bestaan van de soort werd in 2010 afgeleid uit analyse van dna uit één vingerkootje uit een grot in Siberië. In 2019 ontdekten archeologen in een grot in de Tibetaanse provincie Xiahe een denisova-kaak van 160.000 jaar oud.

In diezelfde grot, gelegen op ruim drie kilometer boven zeeniveau, is nu onderzoek gedaan naar het voedingspatroon van de bewoners. Het Chinees-Deense team bestudeerde daartoe ruim tweeduizend botresten. Die waren vaak zo klein dat met het oog niet konden worden vastgesteld van welk dier ze waren. Daarom gebruikten de onderzoekers een techniek waarbij met massaspectrometrie werd gekeken naar het aminozuur in het collageen-eiwit in de monsters. Omdat die waarden per diersoort verschillen, kon zo de herkomst van de botten worden vastgesteld.

De meeste botten die aldus geïdentificeerd werden, behoorden toe aan het blauwschaap (Pseudois nayaur), een dier dat geen schaap is, maar een geitachtige. Blauwschapen leven tot op de dag van vandaag in het hooggebergte van Centraal-Azië.

De archeologen aan het werk.
Foto groep Dongju Zhang

Hier en daar wat struiken

De auteurs concluderen dat in de omgeving van de Tibetaanse grot vooral gras groeide, met hier en daar wat struiken. Veel van de botten hadden gebruikssporen, wat erop duidt dat de denisoviërs niet alleen jaagden om te eten, maar ook om botten, merg en huid voor andere zaken te gebruiken.

Wil Roebroeks, emeritus hoogleraar paleolithicum-archeologie en kenner op het gebied van neanderthalers, zegt desgevraagd dat het artikel in Nature er goed uitziet. „Het is recht voor zijn raap archeozoölogie, plus mooie eiwitanalyse. Ik denk wel dat het onderzoek Nature niet had gehaald als het niet over denisova was gegaan, want heel opzienbarend zijn de uitkomsten niet. Maar het mysterie rondom deze soort maakt het toch net iets spannender allemaal.”

Het voedingspatroon van de denisovamens lijkt sterk op dat van de neanderthaler, zegt Roebroeks. „Die namen ook alles te grazen wat er langs liep. De neanderthalers leefden westelijker, dus dat waren deels andere dieren: in Noord-Eurpa van bosolifanten tot kleine vogeltjes, en rond de Middellandse Zee fruits de mer. Maar het is dus niet verwonderlijk dat denisova alles in hun omgeving aten.”