Meer dan een half miljoen Nederlanders, bijna 540.000, hebben te weinig geld om van te leven, volgens een nieuwe, preciezere manier om de armoede in Nederland te meten. Dat is 3,1 procent van alle Nederlanders.
Dat zijn er minder dan gedacht, en hun aantal is ook veel harder gedaald dan in eerdere statistieken. Het aantal mensen in armoede is meer dan gehalveerd tussen 2018 en 2023, volgens de donderdag gepubliceerde cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), statistiekbureau CBS en budgetinstituut Nibud.
Tot nu toe waren er verschillende definities van armoede in omloop. Volgens de meest gebruikte, van het SCP, leefden er vorig jaar bijna 800.000 mensen in armoede, en was dat aantal sinds 2018 met ongeveer 17 procent gedaald.
De nieuwe meetmethode zal voortaan leidend zijn voor de politiek. Het Centraal Planbureau gaat de nieuwe definitie gebruiken voor zijn armoederamingen rond Prinsjesdag, en bij het doorrekenen van de verkiezingsprogramma’s.
Werkelijke kosten
Het gaat er in deze methode niet meer alleen om of mensen genoeg inkomen hebben, maar ook om hoe hoog hun werkelijke kosten voor wonen en energie zijn. Wie na de uitgaven aan deze vaste lasten te weinig geld overhoudt voor de overige noodzakelijke uitgaven, leeft in armoede.
Maar het nieuwe armoedecijfer is vooral lager doordat mensen die een laag inkomen, maar óók veel spaargeld hebben, niet langer meegeteld worden. Dat gaat bijvoorbeeld om eigenaren van een bedrijf die zichzelf weinig inkomen en winst uitkeren.
De groep mensen in armoede bestaat nu voor een groter deel uit werkende armen en zelfstandig ondernemers met een laag tarief
Toch verklaart dat nog helemaal niet dat de daling zó hard ging. De armoede was vorig jaar lager, volgens de nieuwe cijfers, maar in 2018 juist hoger. Mogelijk heeft dat een technische oorzaak: voorheen werd het bedrag dat mensen nodig hebben voor ‘basisbehoeften’ jaarlijks bijgesteld met de algehele prijsstijgingen, zoals de hele bevolking die ervaart. Nu wordt veel preciezer gekeken naar wat de laagste inkomens uitgeven. En hun bestedingspatroon zal afwijken van de gemiddeldes.
Andere samenstelling
Het slechtere nieuws: de armoede die is overgebleven, is een diepere armoede dan vijf jaar geleden. Ongeveer 44 procent van deze mensen zit meer dan 20 procent onder de armoedegrens. Vijf jaar geleden gold dat nog voor minder dan 30 procent van de mensen in armoede.
Lees ook
In dit stukje Rotterdam staat op elke kindertekening een dronken man
In doorsnee komen mensen in armoede nu ongeveer 16 procent tekort voor hun levensbehoeftes, waar dat vijf jaar geleden nog een tekort van zo’n 10 procent was.
Deze verandering hangt samen met een andere samenstelling van de groep mensen in armoede. Die bestaat nu voor een groter deel uit werkende armen, zoals werknemers die weinig uren werken tegen een laag loon, en zelfstandig ondernemers met een laag tarief. Werkende armen zijn vaak slecht in beeld bij instanties, waardoor zij lang niet altijd de inkomensondersteuning aanvragen waar zij recht op hebben.
Wie net boven de nieuwe armoedegrens leeft, is net zo goed kwetsbaar, volgens de instituten. Een grote groep van zo’n 1,2 miljoen mensen zit hooguit 25 procent boven de nieuwe grens en heeft ook niet veel spaargeld. „Dan ben je volgens onze definitie niet arm”, zegt CBS-hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen. „Maar er hoeft maar dít te gebeuren, of je wordt ziek, en dan zit je eronder.”
De nieuwe armoedegrens voor een alleenstaande lag vorig jaar gemiddeld op 1.510 euro per maand. Zij worden alleen als arm aangemerkt als zij minder dan ruim 18.000 euro aan spaargeld hebben. Oftewel: twaalf keer 1.510 euro, het bedrag waar je een jaar van zou kunnen leven.