In dit verhaal spelen niet alleen angstaanjagende vleeseters als de wolf en de beer een hoofdrol. Minstens zo belangrijk zijn de wat slomere planteneters: runderen, ganzen, paarden.
Dit verhaal gaat over rewilding, een radicaal andere benadering van natuurbeheer, die sinds midden jaren negentig aan een opmars bezig is. Het boek Rewilding, de vernieuwende wetenschap van ecologisch herstel van de Britse ecologen Paul Jepson en Cain Blythe legt de wetenschappelijke basis, de morele dilemma’s en de politieke haken en ogen ervan goed uit.
‘Herwilderen’ wijkt sterk af van het gangbare natuurbeheer. Daarin doet de mens erg zijn best om soorten en habitats te beschermen. Ondanks dat intensieve beheer sneuvelt er nog veel. De aanpak is gericht op wat er ooit was. En de „natuurlijke basislijn” – dat wat als de natuurlijke staat wordt gezien – is voor Europa „het midden van de negentiende eeuw”, schrijven Jepson en Blythe. Voor Noord-Amerika is dat 1492, het jaar van Columbus. Het laat meteen de willekeur van die basislijnen zien.
Het idee achter rewilding daarentegen is: als de basisinrichting maar goed is, neemt de biodiversiteit vanzelf toe. Welke soorten het oplevert, is afwachten. In die zin is rewilding hoopvoller, spannender en onverwachter. Daarnaast speelt de mens als beheerder een minimale rol. Het ecosysteem reguleert zo veel mogelijk zichzelf. Dat bespaart meteen een hoop beheerskosten.
Parkachtige landschappen
Runderen, paarden, kamelen, olifanten, reuzenschildpadden, de zogeheten grote grazers, spelen in die benadering een cruciale rol. Een van de wetenschappelijke inzichten van de laatste decennia is dat grote delen van Europa en Amerika ooit niet alleen uit dicht bos bestonden, maar dat er ook meer parkachtige landschappen waren waarin bos en graslanden elkaar afwisselden. Juist de grote grazers (megaherbivoren) zorgden voor die open stukken. Doordat ze lange afstanden aflegden, versleepten ze zaden en voedingsstoffen. Hun mest was een rijke voedingsbodem voor allerlei leven. Deze wisselwerking tussen bos, graslanden en megaherbivoren zorgde voor een scala aan microhabitats. En daarmee ook voor een rijke biodiversiteit.
Rewilding is helder ingedeeld, en behandelt een scala aan onderwerpen. Zoals belemmerende regelgeving, de kansen van rewilding om klimaatverandering te helpen tegengaan, en het weer tot leven wekken van uitgestorven soorten zoals de mammoet. De auteurs trekken lessen uit de eerste vier grote internationale rewilding-initiatieven, waaronder de Oostvaardersplassen. Ze erkennen dat die laatste „steeds vaker een mislukt experiment” worden genoemd, maar spreken zelf liever van een „natuurontwerpstudio” waar een aantal principes zijn onderzocht.
Het fraai geïllustreerde boek eindigt, in de lijn met de rewilding-filosofie, met tien hoopvolle voorspellingen. ‘Herwilderen’ wordt mainstream en zal steden helpen te vergroenen.