N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Meteorologie Het KNMI wil zijn weersverwachtingen verbeteren met metingen uit honderden achtertuinen. Dat lukt nog niet, omdat de metingen vaak niet kloppen.
Het weerstation van Jacob Schipper. Foto Dieuwertje Bravenboer
Het is 10,5 graden op het boerenerf van Jacob Schipper in Flevoland. De wind komt uit het noorden, het regent niet. Luchtdruk: 1.039 hectopascal. Dat zegt althans Schippers weerstation, een paal met meetapparatuur die een paar meter van zijn huis staat.
„Als boer ben je best veel met het weer bezig”, zegt Schipper, met zijn handen diep in de zakken van zijn blauwe overall. Hij gebruikt de metingen bijvoorbeeld om te bepalen wanneer hij het land moet beregenen. „Als er net een bui van 25 millimeter is gevallen, dan weet ik dat ik een paar dagen kan wachten.” Die meting doet hij het liefst zelf, want een regenwolk die over het officiële KNMI-station bij Lelystad Airport trekt, kan zijn eigen land zomaar droog laten.
Schipper is niet de enige die de gegevens gebruikt. Zijn weerstation stuurt ze ook voortdurend via wifi naar het Met Office, de Britse tegenhanger van het KNMI. Dat verzamelt weergegevens uit allerlei landen, zoals België, Zweden en Nieuw-Zeeland, en maakt die ook voor Nederland beschikbaar. Op de kaart van WOW-NL, de naam van de Nederlandse variant van het project, staan honderden stations. Ze dragen namen als Meteo Tuitjenhorn, Mooi Weer Boxtel en Schipper Weather, het station van Schipper midden in de Flevopolder.
Een weerstation van Watersportvereniging Flevo in Harderwijk, op het dak van de kantine. Daarnaast het display van het station. Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Gladde wegen
Met de data van alle amateurmeteorologen kan het KNMI zijn weersverwachtingen verbeteren, zegt Jan Willem Noteboom, onderzoekscoördinator bij het weerinstituut. „Als er bijvoorbeeld vorst over Nederland schuift, dan is het belangrijk om te weten waar de nul-gradenlijn zit. Vanaf dat punt worden de wegen glad. Onze eigen veertig weerstations zien soms koude gebieden over het hoofd die de vijfhonderd stations van WOW-NL wel kunnen zien.”
Wetenschappelijke studies hebben al uitgewezen dat amateurweerstations toegevoegde waarde hebben, niet alleen in Nederland. Weerautoriteiten in een handvol Europese landen zijn met de data aan het experimenteren. Noorse meteorologen maten bijvoorbeeld dat ze temperatuurvoorspellingen een derde nauwkeuriger kunnen maken, van een gemiddelde afwijking van 1,24 naar 0,84 graden Celsius. Grote fouten van meer dan drie graden namen met bijna 70 procent af, afhankelijk van het aantal weerstations in een gebied.
Overstromingen in Limburg
Nederlandse onderzoekers zagen dat hobbymetingen kunnen helpen om windsnelheden beter in te schatten, hoewel sommige weerstations te dicht bij gebouwen staan om iets zinvols te kunnen zeggen. Plaatselijke windvlagen die de officiële stations misten, werden wel door WOW-NL opgepikt.
Het KNMI wil met alle gegevens met name zijn weerwaarschuwingen verbeteren. Dat er ruimte voor verbetering is, bleek volgens Noteboom tijdens de overstromingen in Limburg in de zomer van 2021. „Onze eigen weerstations konden de zeer lokale en extreem zware neerslag niet goed zien, en de neerslagradar kan niet goed door een muur van regen kijken.” De apparaten in de achtertuinen van Limburgers lieten als enige zien hoeveel het echt had geregend.
Op dit moment worden weerwaarschuwingen nog per provincie gegeven, maar dat moet volgens het KNMI ook per postcode kunnen. Het instituut werkt daarom aan een nieuw waarschuwingscentrum dat nauwkeuriger kan waarschuwen, waar de metingen uit WOW-NL onderdeel van moeten worden.
Zover is het KNMI alleen nog niet. Noteboom: „We leggen WOW-NL soms even naast onze eigen metingen, maar ze zijn nog geen vast onderdeel van onze dienstverlening.”
De reden is simpel: het ene weerstation is minder nauwkeurig dan het andere. Schipper bestelde dat van hem voor ongeveer honderd euro uit China. „Na een tijdje loopt de windsensor wat stroever, en als de zon erop schijnt denkt hij dat het warmer is. Of soms heeft het een week niet geregend, maar meet hij toch wat neerslag omdat er ochtenddauw in druppelt.” De wind komt bovendien helemaal niet uit het noorden, zoals het windvaantje aangeeft.
Sommige uitschieters zijn er makkelijk tussenuit te pikken, zegt Noteboom. „Het komt voor dat mensen de thermometer binnen hebben liggen. Als het buiten 5 graden is, en je ziet ergens een meting van 25 graden, dan weet je al dat het fout is.” Maar in andere gevallen zijn uitschieters juist terecht. „Een onweersbui kan de temperatuur in een korte tijd hard laten zakken.”
Jacob Schipper bij zijn station, met sensoren voor onder meer windsnelheid, windrichting en neerslag. Foto Dieuwertje Bravenboer
Rare waarnemingen
Perfect nauwkeurig zullen de metingen van de hobbyisten nooit zijn, maar wanneer zijn ze nauwkeurig genoeg? En hoe weet het KNMI of dat niveau is bereikt? Op dat punt zijn de meteorologen in De Bilt blijven steken, bijna acht jaar na de lancering van het project.
Het is een probleem waar meer crowdsourcingprojecten tegenaan lopen, zegt Liesbeth Gijsel, coördinator van een Belgisch platform voor burgerwetenschap. „Er komen altijd rare waarnemingen binnen, en soms sturen mensen zelfs opzettelijk foute resultaten op.”
Gijsel ziet in heel Europa een toename van onderzoeken waar niet-wetenschappers aan kunnen meedoen, met name omdat iedereen nu een smartphone heeft. Verschillende projecten pakken foute metingen verschillend aan, bijvoorbeeld door uitschieters handmatig te controleren. De algemene regel: hoe meer metingen, hoe beter. Met een grotere hoeveelheid data zijn uitschieters er makkelijker tussenuit te pikken, en is het minder erg als ze toch worden meegenomen.
Noteboom is zich daarvan bewust en zoekt daarom naar nóg meer weergegevens. Op reclamezuilen langs de snelweg staan bijvoorbeeld ook weerstations, gemeenten voeren weermetingen uit en ook moderne auto’s komen in aanmerking. „Autofabrikanten stoppen ze helemaal vol met sensoren.”
Bomen en bevolkingsdichtheid
Hoe groot de berg data ook mag zijn, het blijft nodig om onnauwkeurigheden te corrigeren. Hoe precies, dat zijn meteorologen en datawetenschappers aan het uitzoeken. KNMI-onderzoekers denken bijvoorbeeld een manier te hebben gevonden om data over het landschap, zoals bomen en bevolkingsdichtheid, te combineren met temperatuurmetingen, die daardoor betrouwbaarder worden. Andere KNMI’ers kwamen met een statistisch model om metingen bij te sturen van thermometers die te warm worden omdat ze vol in de zon hangen. En weer een andere groep kwam erachter dat regenmetingen rondom Amsterdam veel nauwkeuriger werden als 12 procent van de minst betrouwbare cijfers geschrapt werd.
Ondanks alle verbeteringen staat de toepassing van amateurweerstations nog in de kinderschoenen, zegt Noteboom. „Het kan nog jaren duren voordat ze een vast onderdeel worden van de modellen van het KNMI.”
Jacob Schipper zal er niet wakker om liggen. „Mijn broertje heeft het station aangesloten op WOW-NL. Ik was alweer vergeten dat ik eraan meedeed.”
Hij heeft een racefiets gekregen van zijn werkgever. Zo’n hele mooie, met de laatste technische snufjes. Het is, zegt Jacco Verhaeren, „echt leren rijden in een Formule 1-wagen”. Fietsen is nieuw voor hem: hij deed nooit anders dan zwemmen, hardlopen en fitness. Als het lukt qua tijd en training, wil hij meedoen aan Alpe d’HuZes, het jaarlijkse fietsevenement voor het goede doel in de Alpen.
„Mijn grootste probleem op de fiets tot nu toe”, zegt Verhaeren, „is koude voeten.” Toen hij dat laatst zei tegen tweevoudig Tourwinnaar Jonas Vingegaard, antwoordde die: „Dat heb ik ook.” Verhaeren, lachend: „Nou, dan is er hoop.”
Jacco Verhaeren (56) is bezig aan het grootste experiment uit zijn loopbaan. Meer dan dertig jaar was hij zwemcoach – de meest succesvolle van Nederland, de drijvende kracht achter het olympisch goud van Inge de Bruijn, Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo. Hij werkte tien jaar in het buitenland: als team director van de zwembond in Australië en als directeur d’équipe van de Franse zwemmers, die vorig jaar bij de Olympische Spelen in Parijs zeven medailles wonnen, waaronder vier gouden.
Na de Spelen ging Verhaeren aan de slag in het wielrennen – een sport waarvan hij, behalve als toeschouwer, geen enkele kennis had. Hij trad toe tot het management van de Nederlandse formatie Visma-Lease a Bike, als ‘head of coaching’. In die rol zit hij niet in de ploegleiderswagen, schrijft hij geen koersplannen of trainingsschema’s, maar houdt hij zich bezig met planning, strategie en het functioneren van de coaches. „Erboven hangen”, noemt Verhaeren dat. Zorgen dat de ploeg kritisch naar zichzelf kijkt, blijft vernieuwen.
Deze zaterdag begint hij aan zijn eerste Tour de France, die Visma met kopman Vingegaard voor de derde keer hoopt te winnen. NRC voerde het afgelopen half jaar drie gesprekken met Verhaeren. Hoe verander je van zwemcoach in wielermanager? Wat zie je als je als outsider het wielerpeloton binnenstapt? En wat is volgens hem de essentie van goed coachen?
Er is eigenlijk maar één sport, zegt Jacco Verhaeren, die hij „echt met de emotie van een fan” beleeft – en dat is voetbal. PSV om precies te zijn, de ploeg waarvan hij als Brabantse jongen al zijn hele leven supporter is. „Alle andere sporten bekijk ik met beroepsinteresse.”
Verhaeren ontvangt op de zesde etage van een voormalig Philipsgebouw in Eindhoven, dat is getransformeerd tot hub voor bedrijfjes en flexibele werkplekken. Hier houdt hij kantoor. Dat het gesprek niet plaatsvindt op het ‘high performance center’ van Visma in Den Bosch, kun je zien als symbolisch voor zijn missie: een beetje op afstand blijven, de verwonderde blik van buiten zo lang mogelijk proberen vast te houden.
Het is eind januari, Verhaeren is bijna vijf maanden werkzaam in zijn nieuwe functie. Het wielervoorjaar staat op het punt van beginnen. Hij is net terug van de Spaanse Costa Blanca, waar de ploeg op trainingskamp is.
Waarin verschillen wielrenners van zwemmers?
„Ik vind een renner niet heel anders dan een zwemmer. Oké, ze trainen anders en zijn wat meer op zichzelf aangewezen omdat de coach niet langs de badrand staat. Maar verder zijn de gesprekken over fysiologie, planning en periodisering voor mij heel makkelijk te volgen. Er is natuurlijk veel meer geld in het fietsen dan in het zwemmen, het een is commercieel, het andere een subsidiesport. Maar een fietsmiljonair is net zo verdrietig wanneer hij verliest als een zwemmer die niets verdient.”
Is wielrennen een conservatieve sport?
„Alle sporten zijn conservatief. Het is echt een illusie dat het er in topsport enorm vooruitstrevend aan toe gaat. Bij wielrennen komt daar nog iets bij: het koesteren van de geschiedenis. De romantiek, de heldenverhalen. Dat is iets heel moois dat het wielrennen nooit moet verliezen. Maar het maakt het ook moeilijker om nieuwe ideeën te omarmen.”
Wat is je tot nu toe zoal opgevallen vanuit je ‘afstandelijke rol’?
„Op trainingskamp doen ze fysiologische testen met de renners. Ze worden op een fiets gezet en er wordt gekeken hoeveel vermogen ze trappen op de pedalen. Toen vroeg ik: hoezo doen we die testen? Nou, was het antwoord, omdat we op trainingskamp zijn. Toen we erover doorpraatten, bleek dat we eigenlijk niet weten waarom we het doen.”
Is er in het huidige wielrennen voldoende ruimte voor de mens achter de renner?
„Ja, dat denk ik wel. Er is in het wielrennen wel een continue druk. In het zwemmen heb je een vierjarencyclus: het draait om de Olympische Spelen. In het wielrennen draait het om ieder seizoen, met na twee à drie maanden al de eerste wedstrijd. Zodra een renner op de fiets stapt, gaat het om winnen. Dat kan het langetermijndenken wel eens in de weg zitten. Als je doel is om honderd procent te zijn tijdens de Tour de France, zou je ook kunnen denken: wat daarvóór gebeurt in wedstrijden, doet er niet zoveel toe.”
Oud-renner Tom Dumoulin schrijft in zijn memoires dat hij de trainingsschema’s en precies afgemeten voeding bij jouw ploeg ervoer als beknellend. Hij had gewoon wel eens zin in zoute, vette hap.
„Als een renner dat voelt, moet je als ploeg misschien zeggen: dat gaan we gewoon doen. De voedingsapp waarmee we werken, vind ik echt indrukwekkend. Maar uiteindelijk gaat het om de mens, die wil wel eens een zak patat. Dan eet je toch die zak patat? Het ligt ook aan de renner zelf. De cultuur waarin ze zijn opgegroeid. Dat ze zich meteen schuldig voelen als ze een reep chocolade eten of een keer twee dagen training overslaan. We weten allemaal: dat doet er niet toe. Je wordt er vaak beter van.”
Mijn indruk is dat de ‘harde’ cultuur in het wielrennen nog steeds dominant is. Dumoulin schrijft in zijn boek dat hij toch een beetje werd weggezet als een zeikerd, terwijl het een schreeuw om hulp was.
„Dat kan kloppen. Maar het kan ook kloppen dat hij gewoon een zeurkous was. Beide kanten kunnen waar zijn: dat je een zeurkous bent én met conservatisme wordt benaderd.”
Het tweede gesprek is eind april. De grote voorjaarsklassiekers – Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix – zijn achter de rug. Verhaeren heeft langs het parcours gestaan met bidons en reservewielen. Hij wil weten wat het behelst, werken in een wielerkoers. Van tevoren had een mecanicien hem geleerd hoe je vliegensvlug een fietswiel verwisselt, vertelt hij. En hij had aan een paar renners gevraagd hoe je het beste een bidon kunt aangeven. Waar ga je staan? Hoe hoog hou je dat ding? „In de koers was een renner soms vermoeid en greep-ie mis. Maar het kan ook aan mij hebben gelegen.”
Verhaeren is Visma komen versterken op een kritiek moment. Het is een van de rijkste en meest succesvolle wielerteams ter wereld, met onder meer twee Tourzeges voor kopman Jonas Vingegaard in 2022 en 2023. Maar vorig jaar volgde een rampseizoen: geen grote prijzen en een eindeloze reeks kwetsuren door valpartijen. Vingegaard haalde ternauwernood de start van de Tour na een dramatische crash in het voorjaar – en moest genoegen nemen met een tweede plek. Technisch directeur Merijn Zeeman, de architect van het Visma-succes, zei de ploeg na tien jaar vaarwel en stapte over naar voetbalclub AZ.
De ploeg kon wel een nieuwe impuls gebruiken en de nodige verandering – mede daarvoor werd Verhaeren binnengehaald.
Wat is het beste als je een ploeg wil veranderen, een tegenvallend seizoen of een topjaar?
„Van succes krijgen mensen vertrouwen. Als ze verliezen, beginnen ze toch steeds naar het verleden te verwijzen. Vroeger deden we dit, vroeger deden we dat. Vorig seizoen viel het me op dat er vaak gezegd werd hoe goed we het deden. Ik heb wel een paar keer gevraagd: is dat zo?” Hij lacht. „Als ik hoor dat we heel goed zijn terwijl we links en rechts voorbij gefietst worden, dan moet je op je hoede zijn. Dat is nou juist níét de manier om met een slecht jaar om te gaan.”
Kreeg je een eerlijk antwoord op je vraag?
„Ja, al was het wel even slikken: daar komt-ie, de badmeester. Ik laat het ook bij vragen stellen, trek verder geen conclusies.”
Hoe Jacco Verhaeren zijn roeping vond als trainer, blijft een opmerkelijk verhaal. Hij groeide op in het Brabantse dorp Rijsbergen, in de buurt van Breda. De buurman van het gezin, directeur van een vleesfabriek, had een privézwembad dat ’s winters overdekt kon worden – en Jacco mocht daar als jochie zo vaak gebruik van maken als hij wilde. Hij leerde er zichzelf zwemmen.
Toch wist hij al rond zijn veertiende dat hij trainer wilde worden en geen sportman. Talent had hij best, maar andere mensen beter maken trok hem meer. „Vanaf mijn zestiende ben ik gaan leven om coach te worden. Het is nooit in me opgekomen om iets anders te gaan doen.”
Foto Lars van den Brink
Waar kwam dat vandaan?
„Moeilijk uit te leggen. Het was op niets anders gebaseerd dan een gevoel van: ik denk dat ik het kan. Een idee van wat trainer zijn inhield, had ik niet. Het was, denk ik, het gevoel dat een muzikant of een schrijver heeft. Mensen denken altijd: trainer zijn, dat is data, schema’s, wetenschap. Maar ik heb het vak altijd op een creatieve manier benaderd. Met wat ik leerde aan theorie – fysiologie, biomechanica – ging ik aan de slag als ware het een schilderij.”
Hij loopt naar de muur achter zijn bureau, waar twee meter aan multomappen staat, en slaat er eentje open. „Kijk, dit is uit mijn beginjaren als coach. 1991-’92, de Maastrichtse Zwem- en Poloclub.” Hij laat een trainingsschema zien, met de hand getekend, vol kleuren, cijfers, grafiekjes en pijltjes. „En hier…” – hij pakt een andere multomap – „zie je de schema’s voor Pieter van den Hoogenband voor de Olympische Spelen van 2000. Inmiddels werkte ik met de computer, maar mijn methode is nooit veranderd. Ik zat nog steeds te tekenen en te schrijven.”
Hij is gefascineerd door dj’s, zegt Verhaeren. „Aan de voorkant is het beleving, feest, circus; aan de achterkant is het afzien, keuzes maken. Net als bij sport. Een prestatie ziet er vaak soepel uit, zeker bij winnaars. Maar als toeschouwer zie je niet wat daar allemaal aan vooraf is gegaan”
„Als trainer sta ik aan de andere kant van het scherm. Ik zie het héle proces. Aan de publiekskant wil ik niet staan. Ik hoef geen kaartjes voor de Olympische Spelen – ik denk dat ik niet zou gaan.”
Ben je een goede coach geworden omdat je zelf nooit topsporter bent geweest?
„Ik heb het zelf altijd als een voordeel gezien dat ik niet uit de topsportcultuur kwam. Dan wordt veranderen moeilijk. Als je altijd dertig uur in de week hebt getraind, is het moeilijk te accepteren dat je met twintig uur misschien wel beter wordt.”
Het proces is mijn obsessie. De prestatie kan ik best makkelijk loslaten
De laatste keer dat we elkaar spreken, is het begin juni. Een paar dagen eerder heeft Visma voor een daverende verrassing gezorgd in de Giro d’Italia: kopman Simon Yates heeft in de laatste bergetappe de roze leiderstrui gepakt en de wedstrijd op zijn naam geschreven.
Verhaeren zat thuis in Eindhoven, vertelt hij, achter de televisie. In al die jaren topsport heeft hij „geleerd om naar het proces te kijken”, zegt hij. „Ik ben niet emotieloos, maar als ik naar die bergetappe zit te kijken, denk ik vooral: past dit binnen de afspraken die we hebben gemaakt? Voor mij is het proces echt een obsessie. Welke prestatie we vervolgens leveren, kan ik best makkelijk loslaten. Met resultaten ben ik eigenlijk al heel lang niet meer bezig.”
Je bent toch topsportcoach?
„Ja, maar als je blijft hangen in het praten over winnen, kom je er niet. Als je het doel aan het begin van het seizoen en keertje uitspreekt, heb je het er genoeg over gehad.”
Je wil wel winnen?
„Ja, natuurlijk. Maar over winnen of verliezen heb je niet zo veel controle. Wel over het proces ernaartoe.”
Geldt in topsport niet gewoon: het maakt niet uit hóé, als je maar wint?
„Ja, maar dan reduceren we winnen tot geluk of toeval. Winnen is het gevolg van iets dat je heel goed gedaan hebt. Dat kun je niet zomaar omdraaien: ik heb gewonnen, dus ik heb het sowieso goed gedaan.”
Heb je wel eens met een sporter iets gewonnen, en dat je toch niet tevreden was over het proces?
„Ja, met Ranomi Kromowidjojo. Die won twee keer goud op de Olympische Spelen in Londen, op de 50 en 100 meter vrije slag. Toch waren die twee races in ons beider ogen niet goed genoeg. Ik kan nog steeds wel eens wakker schieten en denken: dat had beter gemoeten.”
Dus de weg ernaartoe was niet goed genoeg?
„Inderdaad. Sommige mensen zeggen dan: je bent knettergek, je hebt twee gouden medailles! En we zeuren ook niet over die medailles, maar over hoe we er gekomen zijn. Dat vind ik een heel gezonde manier van naar resultaten kijken. Het geeft moed: ik heb gewonnen, maar ik kan eigenlijk nóg beter. Van verliezen kun je leren, maar van winnen ook.”
‘De winnaar heeft altijd gelijk’ is niet jouw motto.
„Nee. Het kan best zijn dat de nummer twee en drie voor zichzelf de perfecte race hebben gezwommen.”
Stel, je moet kiezen tussen imperfect winnen of perfect niet-winnen, wat wordt het dan?
„Als je de vraag zo stelt, dan weet je het antwoord al. Niet winnen maar toch tevreden zijn – als coach heb ik dat het liefst.”
Falen, zegt Verhaeren, moet in de sport altijd een optie zijn. „Als je faalt, kun je in paniek schieten. Ik denk dan juist: lekker, er is iets te doen. En met het wielrennen word ik nu wel echt op de proef gesteld. De laatste drie jaar met de Franse zwemploeg waren geweldig, met de Olympische Spelen in Parijs. Maar vergeleken met wat ik nu doe, was het een walk in the park. Ineens moet ik onderhandelen over contracten, nieuwe begrippen leren. En mensen die al jaren in het wielrennen zitten, nemen echt niet alles van me aan. Het is oncomfortabel – en dat is precies waarom ik het doe.”
Heb je bedacht hoe lang je deze baan wil doen?
„Nee, maar als ik het goed wil doen, kost dat wel een paar jaar. Ik heb op z’n minst twee jaar nodig om te kunnen zeggen: ik kan een verschil maken. Leuk genoeg vind ik het sowieso, dat weet ik nu al.”
Laatste vraag: hoe is het fietsen hem zelf eigenlijk vergaan? De Alpe d’HuZes vond begin juni plaats, maar Verhaeren zat in Eindhoven.
Tja, zegt hij, dat is iets anders gelopen. Niet de koude voeten, maar zijn rug bleek een probleem te zijn. Hij kreeg daar door het fietsen nogal last van. „Ik heb altijd sporten gedaan, zwemmen en hardlopen, die je rechtop doet en niet voorovergebogen.” De pijn aan zijn rug noopte Verhaeren dit voorjaar zijn fiets helemaal te laten staan. Hij wil hem nu „laten ombouwen tot iets wat comfortabeler zit”.
Met een lachje: „Ik ben ook niet meer de jongste. Als je er pas op je 56ste mee begint, gaat het niet meer vanzelf.”
Michael Madsen is de enige kunstenaar naast Vincent van Gogh bij wiens naam je direct aan een afgesneden oor denkt. Het is filmgeschiedenis, de meest memorabele scène uit Quentin Tarantino’s debuutfilm Reservoir Dogs. Crimineel Mr. Blonde (Madsen), zet ‘Stuck in the middle with you’ op, en danst met een uitgeklapt scheermes log en ironisch voor een agent die vastgebonden is aan een stoel. Dan houdt hij plots stil, en snijdt hij het oor van de agent af. „Was it as good for you as it was for me?”
Weinig acteurs konden tegelijkertijd zo angstaanjagend en charismatisch zijn als Michael Madsen, die donderdagochtend op 67-jarige leeftijd overleed aan een hartstilstand in zijn huis in Malibu, Californië. Sinds Reservoir Dogs was hij met zijn eeuwige frons, rugbylijf en fluisterige stem een van Hollywoods favoriete bad guys. Het maakte hem wereldberoemd, maar het was voor hem ook een dwangbuis.
Madsen groeide in Chicago op als een van de personages die hij later zou spelen. Hij jatte auto’s, reed motor, werkte als monteur. Zijn vader was brandweerman en vond acteren niet „masculien” – ze raakten vervreemd. Zijn moeder werkte in de financiële wereld, maar werd toen Madsen ouder was een Emmy-winnende documentairemaker.
Zus Virginia wilde altijd al acteren – en zou later genomineerd worden voor een Oscar in wijnkomedie Sideways. Maar voor Michael begon die wens pas toen hij John Malkovich zag in een theaterproductie van Of Mice and Men in Chicago. Madsen kielhaalde Malkovich achteraf in de coulissen en werd zijn protegé bij de Steppenwolf Theatre company.
Na een paar theaterrollen, wat dagwerk bij tv-soaps, en een bijrol als nietsnuttige muzikant in Thelma & Louise kwam Madsen in contact met Quentin Tarantino.
Reservoir Dogs werd zijn definitieve doorbraak. Tussen filmlegendes als Harvey Keitel, Steve Buscemi en Tim Roth sprong hij eruit. Hij bezat een ingebakken mysterie, een angstwekkende opgetogenheid. Achteraf zei hij dat hij de rol niet eens had willen accepteren. Hij speelde liever Mr. Pink omdat hij dan meer scènes had met zijn held Harvey Keitel.
Dit keer pakte het goed uit, maar in latere jaren had Madsen meer pech in Hollywood. Hij liep hoofdrollen in Oliver Stones Natural Born Killers en Oscar-winnaar L.A. Confidential mis. Hij liet de rol van Vincent Vega in Pulp Fiction – die John Travolta een comeback gaf – schieten voor een rol Kevin Costners westernramp Wyatt Earp. En échte hoofdrollen kreeg hij niet aangeboden.
Zijn successen waren vrijwel altijd bijrollen: als maffioos in Donnie Brasco. Als liefkozende vader in Free Willy. Tarantino zorgde goed voor hem. Gaf hem wat iconische bijrollen. In Sin City speelt hij naast die andere onbegrepen Hollywood-bad boy: Mickey Rourke. Madsen speelde een waanzinnige sterfscène als ex-huurmoordenaar in Kill Bill: Vol 2 (2004). En in de doorrookte cowboy Joe Gage in The Hateful Eight (2016) zie je alles wat Madsen uniek maakte. Hij brengt ingebakken mysterie naar zijn personages – hij is de man aan het eind van de bar die niks zegt, maar van wie je weet dat hij een verleden heeft.
Bad boy, centendief, foute vriend of wreker. Dat was deels zijn eigen schuld. Nadat enkele flops en een kostbare scheiding hem in financiële malaise stortten, midden jaren nul, accepteerde hij rollen in tientallen B-films. Titels als Hell Ride, A Way With Murder, of The Killing Jar – in driekwart van de gevallen staat hij op de poster te fronsen met een vuurwapen. Vaak zat hij er maar een kwartiertje in – snel geld verdienen.
Zelf zei Madsen meermaals dat hij niet bij deze tijd paste. Hij was meer een acteur voor de zwart-witfilms van vroeger, zei hij. In de huidige filmindustrie, zei hij in een interview met The Independent in 2016, was hij „een leading man gevangen in het lichaam van een boef”.
De laatste jaren van zijn leven keek Madsen volgens zijn manager en publicist uit naar „een nieuw hoofdstuk”. Zo werkte hij mee aan de aankomende indiefilms Resurrection Road, Concessions en Cookbook for Southern Housewives – naast nog 14 andere films die volgens IMdB moeten uitkomen. En daarnaast maakte hij zich klaar voor de uitkomst van zijn boek Tears for My Father: Outlaw Thoughts and Poems.
Zijn vader kwam ook nog tot inkeer. Madsen haalde hem vlak voor diens dood op voor het vuurwerk op 4 juli, met zijn zoon op de motor, geëscorteerd door motoragenten en Hells Angels. „Het was de eerste keer dat hij zich realiseerde dat ik wat bereikt had in het leven.”
Madsen had zes kinderen uit drie huwelijken, onder wie acteur Christian Madsen.
Wie Maastricht binnenkomt, stuit meteen op het lachende gezicht van André Rieu. Op banieren aan lantaarnpalen heet hij deze maand bezoekers welkom in maar liefst vijf talen: „Welkom. Willkommen. Welcome. Bienvenue. Bienvenidos.” Vanaf deze donderdag geeft de violist-orkestleider drie lange weekenden de traditionele Vrijthofconcerten. Daartoe wordt het centrum van Rieus thuisstad omgetoverd tot een soort festivalterrein.
Het Vrijthof en de omgeving van het plein in de binnenstad worden afgesloten voor al het verkeer, behalve voetgangers. Op de concertdagen worden vanaf het eind van de middag alleen mensen met kaarten of een accreditatie toegelaten. Buurtbewoners kunnen eind juli alle walsen, marsen en grapjes van Rieu wel dromen.
„Toen we het in 2018 onderzochten, bleek 50 procent van de omwonenden het leuk te vinden, 50 procent vond het vervelend”, vertelt Marco Maessen, bestuurslid van het Buurtnetwerk Binnenstad Maastricht.
„Het duurt inmiddels vooral lang,” zegt Maessen. „In 2005 begon het met drie concerten. Nu zijn het er twaalf [tussen 3 en 20 juli]. Met opbouw, repetities en afbreken, betekent het dat het centrum een kleine maand op slot zit.” Verder kost het de gemeente jaarlijks 90.000 euro aan onder meer verkeersmaatregelen, waar 60.000 euro aan precario en leges tegenover staat. Alle kosten voor beveiligingsmaatregelen en dergelijke op en rond Het Vrijthof worden gedragen door Rieu.
Bezoekers van het centrum van Maastricht worden verwelkomd door de beeltenis van André Rieu. Foto Chris Keulen
Profiteren
Steeds vaker vraagt de stad zich af hoelang ze nog kan profiteren van de concerten. Rieu is 75 jaar. In interviews vertelt hij telkens dat hij 140 wil worden, maar de twintig jaar oude Vrijthofconcerttraditie lijkt eindig. „Het is een beetje een beladen onderwerp. Er wordt zachtjes over gesproken”, zegt Leontien Mees, directeur-bestuurder bij de Stichting Maastricht Marketing. „In discussies met ondernemers en het culturele veld komt het soms aan de orde.”
Tegenover de overlast staat economisch gewin. Onderzoek uit 2019 wees uit dat de Vrijthofconcerten Maastricht en haar omgeving jaarlijks zo’n 30 miljoen euro opbrachten. En de waarde van de publiciteit voor de stad werd in dat bedrag niet meegerekend. Mees: „Die valt haast niet te becijferen. Toen ik drie jaar in Australië woonde, werd ik zo vaak aangesproken op Rieu. De Vrijthofconcerten worden wereldwijd uitgezonden, zelfs in bioscopen. En ook tijdens optredens elders vertelt Rieu altijd over Maastricht. Elke diehard fan, waar ook ter wereld, wil minstens één keer een Vrijthofconcert meemaken.”
In de gemeenteraad werd de vraag „Wat na Rieu?” vorig jaar al een keer opgeworpen. Maar ligt daar wel een rol voor de politiek? Volgens raadslid Jules Ortjens (Volt) kan nadenken geen kwaad. „Maastricht werd in de Atlas voor Nederlandse Gemeenten genoemd als de tweede cultuurstad na Amsterdam, een luxe voor een gemeente met evenveel inwoners als Ede [ca. 125.000]”, constateerde Ortjens tijdens een debatavond in mei. „Maar het maakt ook een beetje lui. Rieu, de Tefaf-kunstbeurs, de Nederlandse Dansdagen: veel lijkt Maastricht te overkomen. De stad mist culturele prikkels en wil ondanks haar maat van alles een beetje. Kiezen is beter. Net als samenwerken op Zuid-Limburgs niveau, dan heb je meteen een regio ter omvang van Rotterdam.”
Lees ook
Met publiek geld onderweg in de exclusieve bubbel van de Tefaf: ‘Hier is alles – en iedereen’
Op het Vrijthof in Maastricht werd afgelopen dinsdag opgebouwd voor de concertreeks van André Rieu. Foto Chris Keulen
Spektakel
Er zijn wel nieuwe initiatieven. Volgend jaar juni is op de Stadsweide in Maastricht de musical Bokkenrijders te zien, over een legendarische bende vrijbuiters die in de achttiende eeuw Limburg onveilig maakte. De producenten beloven spektakel met vuur, paarden en zeshonderd drones.
Begin juni werd op dezelfde plek de eerste editie van het metalevenement South of Heaven gehouden. In een promotiefilmpje werd vrolijk de draak gestoken met Rieu: een langharige headbanger met gezichtsbeschildering à la rockgroep Kiss deed alsof hij een gitaarsolo speelde op een viool. South of Heaven trok verspreid over twee dagen vijfduizend bezoekers – onvergelijkbaar met Rieu die 12.000 bezoekers per Vrijthofavond scoort. De festivalorganisatie heeft ook niet de ambitie om zo groot te worden.
Ambitieuzer lijkt een concertreeks van de ‘pianobroers’ Lucas en Arthur Jussen. Van 30 oktober tot en met 2 november treden ze vier avonden achtereen op in het MECC, het congrescentrum van Maastricht. Met onder meer zes slagwerkers en een omvangrijk koor spelen ze Carl Orffs Carmina Burana.
Het duo Jussen wordt op z’n Rieus in de markt gezet: als wereldtoppers en exponenten van de Limburgse hoofdstad. „Onze grootouders wonen hier, onze ouders werden in deze stad geboren. Voor ons zijn deze concerten heel bijzonder”, zeiden de broers in een aankondiging voor de concerten. En vergeleken met Rieu kunnen de Jussens nog wel even mee: Lucas is 32 jaar, Arthur 28.
Mees heeft weliswaar hoge verwachtingen, „maar een uniek fenomeen als André Rieu overkomt een stad. Zoiets kun je niet zomaar bedenken. Dat moet langzaam ontstaan. Tegelijkertijd is het wel mogelijk om alle andere cultuur van Maastricht het jaar rond beter in de etalage te zetten”.
Ortjens vindt daarnaast dat veel meer Maastrichtenaren bij cultuur kunnen worden betrokken. „Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft Maastricht na Heerlen en Enschede het hoogste percentage arme inwoners met een eenzijdige leefwereld. Die komen nu nergens aan toe – ook niet aan Rieu.”
Het begin van de reeks concerten op het Vrijthof op donderdagavond. Foto Marcel van Hoorn/ANP
Lees ook
Hoe twee wethouders in Heerlen en in Rotterdam de ongelijkheid proberen te bestrijden