N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
De Wereld Draait Door Voor het eerst spreekt presentator Matthijs van Nieuwkerk zich uit over de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag, die zijn loopbaan eind vorig jaar abrupt tot een halt brachten. „Het was confronterend om te horen: ik vond je intimiderend.”
Vanuit de woonboerderij van tv-presentator Matthijs van Nieuwkerk (62) is het vier kilometer fietsen naar de dichtstbijzijnde koffiegelegenheid, Landhotel De Hoofdige Boer.
Het hotel dankt zijn naam aan boer Stuggink, die volgens een achttiende-eeuws hekeldicht zó eigenwijs was dat hij zelfs toen er allang een brug was aangelegd nog door de greppel naar de kerk liep. Hoofdig, zo noemde dichter Staring de boer. Ofwel, koppig.
Ook Van Nieuwkerk is een man van ijzeren gewoontes. Na uitzendingen van De Wereld Draait Door ging hij steevast zonder te drinken om half tien naar bed. En al vanaf het derde seizoen van het programma zonderde hij zich aan het eind van de middag telkens af om een halfuur te slapen in een bed dat voor hem in zijn kleedkamer was gezet.
Zestien jaar woont hij nu in het Gelderse Almen, midden in de Achterhoek. Aanvankelijk slechts als toevluchtsoord in de weekends – „far from the madding crowd” –, tegenwoordig de hele week. En als het maar even kan begint hij zijn dag in De Hoofdige Boer ’s ochtends met een kop koffie, met een snee krentenwegge erbij. Altijd gezeten op dezelfde plek. „De Stentor lezen, een beetje ouwehoeren met de andere gasten. Het beste begin van de dag.”
Tot het 18 november 2022 werd, de dag waarop de Volkskrant DWDD als „product van een angstcultuur” beschreef.
De krant sprak met meer dan zeventig oud-medewerkers. Ruim vijftig van hen gaven tegenover de krant aan dat achter de schermen sprake was van „structureel grensoverschrijdend gedrag”. Het artikel beschrijft verschillende incidenten, zoals een verbale vernedering van een geluidsman die door Van Nieuwkerk verantwoordelijk werd gehouden voor een technische fout. En een confrontatie met een visagiste, die volgens Van Nieuwkerk een verkeerde föhn zou gebruiken en vervolgens naar eigen zeggen naar de uitgang van het programma zou zijn gedreven. Medewerkers durfden niet aan de bel trekken, zo schrijft de krant, omdat ze door kortlopende contracten niet zeker waren van hun toekomst bij het programma.
Daarnaast beschrijft het dagblad op basis van vertrouwelijke documenten hoe ten minste vier signalen over de hoogoplopende werkdruk en de uitbarstingen van Van Nieuwkerk bij het programma niet tot veranderingen hebben geleid. Tientallen medewerkers kregen volgens de krant als gevolg hiervan burn-outs en ernstige psychische klachten. Leidinggevenden bij de VARA oordeelden destijds dat de harde cultuur erbij hoorde. „Ik ben juist trots op die mentaliteit”, zei toenmalig mediadirecteur Frans Klein daar in 2010 bijvoorbeeld over, zo memoreert de krant. Het paradepaard van de publieke omroep moest koste wat kost blijven draven.
Na publicatie van het artikel komt Van Nieuwkerk een tijd lang nauwelijks de deur uit. In een tot woonkeuken verbouwde voormalige schapenschuur brengt hij zijn dagen door. „Ik denk dat ik wel twee, drie keer op mijn fietsje naar De Hoofdige Boer ben gegaan in die tijd. Ik heb zelfs met de klink van de deur in mijn hand gestaan. Maar ik durfde niet, had te veel schaamte. Dan zag ik door het raam een tafel vol met dagjesmensen zitten en dan dacht ik: nee. Ik doe het niet. Ze zien me al aankomen zeg. Alsof er niets gebeurd is…”
Gedurende het voorjaar en de zomer van 2023 spreekt NRC driemaal met Van Nieuwkerk af, waarvan eenmaal on the record.
Na een nacht met weinig slaap zegt hij bij hem thuis aan de keukentafel: „Ik ben hartstikke nerveus voor dit gesprek. Het is denk ik het belangrijkste interview dat ik ooit ga geven.”
Als NRC hem de lijst beschuldigingen nog eens voorhoudt met het verzoek daarop te reflecteren wil hij daar weinig over kwijt. „Ik ga niet met een groen en rood potlood in de hand alle scènes en opmerkingen in dat stuk doorlopen. Dat is onnodige stilstand. We moeten vooruit en zorgen dat iets als een angstcultuur zoals beschreven in de Volkskrant niet meer voorkomt.”
Het moet over de toekomst gaan, dus. Maar eerst blikt Van Nieuwkerk „voor het eerst en het laatst” terug op het jaar dat achter hem ligt. „Deze spiegel blijft in mijn kamer hangen”, schreef hij in zijn eerste reactie op het artikel in de Volkskrant. Wat laat die spiegel hem zien?
De val
Wie de vijftien jaar durende zegetocht van De Wereld Draait Door heeft meegekregen – het programma had kijkcijfers die almaar bleven stijgen, won alle tv-prijzen die er te winnen waren en werd in 2020 uitgezwaaid met grote odes in dagbladen – zal het zich nauwelijks kunnen voorstellen. Toch lag Van Nieuwkerk al vaker onder vuur. Voor het eerst toen de journalist, die als piepjonge hoofdredacteur al naam had gemaakt als ‘redder’ van het toen noodlijdende Parool, in 2004 total loss werd verklaard in weekblad Nieuwe Revu.
Oud-collega’s kregen pagina’s lang de kans hun indrukken over hem te delen. De teneur: Van Nieuwkerk is talentvol, innemend, maar loopt weg als het moeilijk wordt. Een kortstondig verblijf bij de Amsterdamse stadszender AT5, enkele moeilijke maanden als zendermanager van het derde net, een matig geslaagd avontuur bij actualiteitenprogramma NOVA. De toenmalige kroonprins van het mediagilde werd in het artikel door een keur aan vakgenoten gewogen en te licht bevonden.
Maar enkele maanden later klonk hij alweer opvallend monter in een lifestylerubriek in Het Parool: ‘Ik loop al mijn hele leven in de zon.’ Het jaar daarop, in de zomer van 2005, ging DWDD van start, met algauw Van Nieuwkerk als onbetwiste presentator.
Ik wist natuurlijk van die incidenten. Van mijn driftbuien
Het Volkskrant-artikel eind vorig jaar was minder snel vergeten, zegt Van Nieuwkerk. En ook nu gebruikt de presentator een weermetafoor om dat duidelijk te maken. „Er is een hele grote donkere wolk komen te hangen boven alles wat we met elkaar hebben gemaakt.”
Die wolk is nog niet verdwenen – een commissie onder leiding van oud-minister Martin van Rijn onderzoekt grensoverschrijdend gedrag bij de publieke omroep en DWDD in het bijzonder, en verwacht in het laatste kwartaal van dit jaar klaar te zijn. Vijf maanden vóór het artikel in de Volkskrant wierp de wolk zijn schaduw bovendien al vooruit. Redacteuren bij Matthijs gaat door, die eerder voor DWDD hadden gewerkt, vertelden Van Nieuwkerk dat ze door de Volkskrant werden benaderd. Juicekanalen kregen lucht van het ophanden zijnde artikel en speculeerden er maandenlang lustig op los.
Onder dat zwaard van Damocles was het moeilijk werken, vertelt Van Nieuwkerk daar nu over. „Er was uiteraard onrust. Zo van: wat behelst dit? Waar gaat dit naar toe? Het ging langzaam maar zeker alle conversaties overheersen. Ben jij al gebeld? Ga je praten? Waar zouden ze mee komen? Dat vond ik niet leuk, nee.”
Voor welke onthulling vreesde u het meest?
„Je gaat in je hoofd terug in die vijftien jaar en dan wist ik echt wel dat ik af en toe… Ik was altijd streng. Er was altijd druk op de ketel. Misschien veel meer dan bij andere programma’s. Dat wilde ik echt wel geloven. Ik wist van sommige confrontaties en ik dacht daarbij, dat was niet goed. Lelijk van mijn kant. Echt iets om me voor te schamen. Daar heb ik ook spijt over betuigd. Maar goed, die zouden ze toch kunnen opschrijven. En dat heb je natuurlijk liever niet. Dat mensen van je lezen dat je ook die kant had.”
Waarom eigenlijk niet?
„Nou, omdat je er graag goed op staat. Dat hebben we misschien allemaal wel. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen… Ik was in de arena van DWDD niet alleen maar een aardige jongen. Zeker niet.”
Waar was u bang voor?
„Ik dacht bijvoorbeeld aan de scène over de geluidsman, waar het verhaal in de Volkskrant mee begint en eindigt. Die beschrijft een woedeaanval, een ongenadig pak slaag. Verbaal. Tegenover een collega met wie ik al vijftien jaar met veel plezier samenwerkte. Hij belde mij van tevoren al op: ‘Ik ben gebeld door de Volkskrant. Ze vroegen naar het incident.’ En hij zei tegen mij wat hij ook tegen de krant zei: dat het is gebeurd. En ja, het was ook gebeurd, al – en dat zegt hij trouwens óók in de Volkskrant – heb ik hem niet op de knieën gedwongen. We hadden het de dag erna al goed uitgepraat, maar dat was zeker één van de donkerste bladzijdes uit mijn carrière.”
Wat was er nieuw voor u, toen u het artikel onder ogen kreeg?
„Ik wist natuurlijk van die incidenten. Van mijn driftbuien. Maar wat ik niet wist: dat we – zoals op de voorpagina van de Volkskrant stond – een burn-outfabriek waren. Dat we zoveel mensen achter de schermen ongelukkig hebben gemaakt. Ziek hebben gemaakt.”
Tientallen.
„Dat las ik ook.”
Geëmotioneerd: „En ja, dan schaam je je helemaal kapot. Ik wist niet dat het voor sommige mensen zó ernstig was. En dat spijt me ontzettend.”
Maar hoe kon u dat hebben gemist?
„Ik heb in de dagen na het stuk in de Volkskrant onze productieleider gebeld, met de vraag waarom ik niet wist van het hoge aantal burn-outs. Die wist het ook niet. Ik heb in mijn herinnering, lang geleden, denk ik één keer een gesprek met personeelszaken gehad waarin mij werd verteld dat het verloop bij ons programma hoog was. Dat is ook zorgelijk, maar over burn-outs ging het niet.”
De krant bood u voor publicatie de ruimte om te reageren. Vijf kwartier later stuurde u een tekst die u op veel kritiek is komen te staan. BNNVARA rekende u bijvoorbeeld aan dat er te weinig begrip voor de ernst van de situatie uit zou spreken.
„Ja, dat had ik nooit zo moeten doen. Ik was zo geschrokken, zeg maar gerust totaal in de poeier, mijn hoofd zat barstensvol veel te heftige emoties. Zo was ik bijvoorbeeld ook gewoon boos. Ik las in dat verhaal dat er appeltjes werden geschild. Dat er rekeningen werden vereffend. Een hele berg naamloze ervaringen wordt je voor de voeten geworpen. Ik werd teruggevouwen tot een driftbui. Tien pagina’s in de krant. Het voelde eenzijdig en buitenproportioneel. Ik vond dat er per se een reactie van mij bij dat stuk moest. Dat was in die hectiek natuurlijk buitengewoon onverstandig. Ik had me schrap gezet en reageerde vanuit een verdedigende reflex. Stom, stom, stom. Ik had gewoon moeten zeggen: jongens, time-out. En drie weken bedenktijd moeten nemen. De hele storm over me heen laten komen en daarna benoemen wat wél waardevol was aan het stuk en ruiterlijk mijn excuses aanbieden voor wat er niet goed is gegaan.”
Deze vraag houdt me sinds het verschijnen van het artikel bezig. Was het het waard?
Van Nieuwkerk wijst naar buiten, de tuin in. „Ach man, ik werd die eerste dagen natuurlijk ook geplaagd door zelfbeklag. Terwijl, dat is het eerste dat de deur uit moet, want het ontneemt het zicht op de kern van de zaak. Maar telkens als je denkt dat je dat ellendige gezielepiet je huis uit hebt, dan sluipt het weer terug naar binnen.”
En, is dat zelfbeklag nu weg?
„Ja, dat ligt nu dood en begraven hier in de tuin. Je moet wel eerlijk durven en kunnen kijken naar wat er gebeurd is en wat je eigen rol was, maar het duurde eventjes voordat ik dat kon.”
En wat ziet u als u nú naar dat artikel kijkt?
„Er was natuurlijk al vaker geschreven over ons programma. Dat het, laat ik het zo maar zeggen, bij ons een pittige arena was. Dat het geen wandeling in het park was om bij ons te werken. Ik schrok daar niet van. Dan kwamen er vaak oud-medewerkers aan het woord die werken bij DWDD moeilijk hadden gevonden. Maar ook medewerkers die met onze mores geen probleem hadden. Dan had je het daar de volgende morgen even over en dan ging je daarna eerlijk gezegd weer over tot de orde van de dag. Ook de lezers van de Volkskrant kregen dat al in 2015 te lezen. Die verhalen maakten eigenlijk nauwelijks iets los. Maar er is nu een nieuwe morele maatstaf bij gekomen om dit soort situaties mee te meten: die van grensoverschrijdend gedrag. Inmiddels zeg ik: het is goed dat het gesprek over omgangsvormen op de werkvloer gevoerd wordt. Al is het pijnlijk dat de situatie bij DWDD daar de aanleiding voor is.”
Zegt u daarmee dat het goed is dat het Volkskrant-artikel is verschenen?
„Nu vraag je me om dat artikel te recenseren. Dat wil ik niet. Maar wat de journalistieke merites er ook van zijn, de waarde ervan is wel dat we het nu hebben over hoe we met elkaar om willen gaan op de werkvloer. Dat was ook voor mijzelf nuttig. Je moet bedenken, ik kwam van ver hè. Toen het artikel verscheen, lag DWDD al twee jaar achter me. Mijn contract met BNNVARA was na DWDD weer verlengd, de vier programma’s die ik na DWDD maakte, maakte ik met vooral oud-DWDD’ers. Er is bij geen enkele gelegenheid gesproken over de cultuur bij DWDD. En ook in die vijftien jaar was er nooit eens een moment dat ik met mijn leidinggevenden bij de VARA op de koffie moest om het hier over te hebben. Nooit. Ook niet toen ik met personeelszaken over verloopcijfers sprak. En dat is natuurlijk niet goed. Als er zoveel mensen last hebben van de cultuur bij DWDD, dan is er iets mis. We weten inmiddels dat het er op meerdere werkvloeren zo aan toegaat. De Volkskrant is erin geslaagd om dat maatschappelijke probleem op tafel te leggen. Met een bekend programma, een bekende presentator. Hoe scherp wil je het hebben?”
Zou u als hoofdredacteur van Het Parool dit artikel hebben afgedrukt? Als het over een ander ging dan…
„Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ik weet het niet.”
Na een stilte: „Maar ik laat me ook via deze weg niet verleiden om het Volkskrant-artikel nader te recenseren.”
Maar was een tv-programma, hoe waardevol ook, de prijs van al deze geknakte medewerkers waard?
Van Nieuwkerk laat opnieuw een stilte vallen. „Deze vraag houdt me sinds het verschijnen van het artikel bezig. Was het het waard? Was het het waard dat collega’s zijn geknakt door ons programma? Het antwoord is: natuurlijk niet. Wat dat betreft was de prijs te hoog en dat had niet mogen gebeuren en dat spijt me. De zin ‘waren we er maar nooit aan begonnen’ schiet ook wel eens door mijn hoofd. En dan denk ik: er hebben in vijftien jaar meer dan duizend medewerkers bergen werk verzet voor DWDD, met veel toewijding en ik denk ook vaak met trots. Dus ja, ik worstel erg met het antwoord op deze vraag.”
Er zijn mensen die echt vermalen zijn door de scharen van het programma
Het onderzoek
Het valt op dat Van Nieuwkerk de cultuur die op zijn redactie ontstaan is voor een deel verklaart vanuit zijn constante streven naar kwaliteit. Maar vraagt de nieuwe morele maatstaf waar hij over spreekt niet om een andere maatstaf voor kwaliteit?
Voor Van Nieuwkerk daar op ingaat, wil hij vertellen hoe hij de maanden na de val weer opkrabbelde. En wat hij leerde tijdens wat hij een jaar van ‘soul searching’ noemt. „Ik ben op onderzoek uitgegaan. Want ik wilde het zelf ook weten: hoe kon zo’n vrolijk programma, dat zo ongeveer op aarde was met als grootste ambitie het tonen van schoonheid en verbeelding, zo’n achterkant hebben? Waarom was ik op momenten verdomme zo’n lul?”
Hij verkeerde de eerste maanden in een zelfverkozen kluizenaarschap. Maar dat wil niet zeggen dat de wereld hem vergeten was. „De brievenbus zat elke dag vol met brieven en er stonden hier vaak auto’s op het erf. Er zijn vele armen om ons heen geslagen in die tijd.”
Een van de brieven kwam van een kijker die hem uitnodigde om eens met hem te wandelen op een plaats waar niemand hem zou herkennen. Hij schiet vol: „En dat heb ik toen gedaan. Een blind date. Gewoon, ergens in het land afspreken met een mij onbekende man, iemand met een groot bedrijf, een eind wandelen en daarna met elkaar lunchen. We hadden het over wat leiderschap is. En hij had zelf ook het een en ander meegemaakt in zijn leven. Daar hebben we het met elkaar over gehad. Gewoon, van mens tot mens. Het is natuurlijk best een gekke uitnodiging. Maar ik dacht, waarom niet? Ik was op onderzoek. Op avontuur…”
Van Nieuwkerk ontving in die maanden veel oud-medewerkers van DWDD, anderen zocht hij op voor een wandeling. Om te leren en te begrijpen, zegt hij daarover. Hij zegt „indien nodig” bovendien excuses te hebben aangeboden. Wat stak hij daarvan op? „Er bestaan denk ik verschillende werkelijkheden naast elkaar. Er waren mensen die zich niet herkenden in het Volkskrant-verhaal, die het echt wel pittig vonden om voor het programma te werken, maar toch vooral een inspirerende tijd hebben gehad en mij dat graag wilden vertellen. Maar over hen hebben we het nu niet. Er waren ook zeer confronterende gesprekken met collega’s met wie ik heel veel jaren, dacht ik, met plezier had samengewerkt en met wie ik soms nóg werkte, die nu toch zeggen: ik vond je intimiderend en ik vond het moeilijk dat toen tegen je te zeggen. Die vonden het goed dat het nu dankzij het artikel bespreekbaar was. Dat was voor mij ook iets om goed over na te denken. En dan zijn er mensen die echt vermalen zijn door de scharen van het programma. En daar had ik een aandeel in, en pijnlijker: daar had ik geen oog voor.”
Bent u er intussen achter waarom het er achter de schermen soms zo heftig aan toe kon gaan?
„Laat ik het bij mezelf houden. Mijn temperament. Na vijf uur ’s middags was DWDD een heftige hogedrukpan. Twee uur voor aanvang. Er waren dagen dat ik in die dying seconds nog van alles wilde veranderen. Tegen de klippen op. Hondsdagen, er werden bij mij dan langzaam snaren aangedraaid: ambitie, ongeduld, perfectionisme en als er dan iets niet naar mijn zin was, ja, dan hoefde er nog maar één snaar bij te komen, bijvoorbeeld vermoeidheid en ja, dan kreeg ik kortsluiting in mijn kop. En dan werd ik soms zeer onredelijk. Onredelijke eisen kunnen mensen tot waanzin drijven. Maar het gekke is, dan maakte je een uitzending, en die kon hartstikke goed zijn, dus zat ik na afloop toch tevreden op de fiets naar huis, terwijl de redactie natuurlijk nog met elkaar napraat. En die zeggen dan tegen elkaar: wat deed die gast weer gek vandaag.”
We hebben een hoge prijs betaald voor ons verlangen om elke dag een 9 en nooit eens een 7 te willen scoren
Wat had u anders kunnen doen?
„Als je zoveel van elkaar vraagt, of beter gezegd, als ik zoveel van de redactie vraag, dan hoort daar een bepaalde zorgplicht bij. We hadden gewoon veel meer met elkaar moeten praten. We hadden beter naar elkaar moeten kijken, beter naar elkaar moeten luisteren. De dag beginnen met een kort rondje over hoe het eigenlijk met ons gaat. Ik was zo instrumenteel; altijd vroeg naar huis, nooit naar een feestje. We gaven twee keer per jaar een groots feest, ik was daar nooit. Het ging mij alleen maar om de beste uitzendingen. In die tunnelvisie heb ik weinig oog gehad voor persoonlijk wel en wee. Ik zeg eerlijk, ik weet ook niet of ik dat had kunnen opbrengen, maar we hadden dit beter met elkaar moeten organiseren.”
Uw redacteuren zagen u elke middag naar uw kleedkamer verdwijnen voor uw dagelijkse dutje. Je kunt ook denken: voor uzelf heeft u wél goed gezorgd.
„Ja, nee, nou ja, niet dus uiteindelijk. Althans, wel voor mijn fysieke gezondheid. Maar dat is de professionaliteit van iemand die met zijn kop op tv komt. Je kweekt een bepaalde lenigheid, een bepaalde fitheid die je nodig hebt om zo’n programma te doen. Dat had ik allemaal wel in de smiezen. Maar voor andere kanten van voor mezelf zorgen, voor mijn kop zeg maar, daar had ik veel minder aandacht voor. Laat staan voor anderen. Pas nu denk ik: waarom stond er eigenlijk een bed in mijn kleedkamer? Waarom moest ik elke middag slapen? Dat is toch eigenlijk niet normaal? Toen bleek dat ik dat bed nodig had om te presteren had ik me misschien beter kunnen afvragen: is het niet gewoon te veel? Moet je dan niet met elkaar zeggen… Jongens, dit moeten we anders aanpakken? Dat bed had een waarschuwing moeten zijn.”
Heeft u wel eens op de rem proberen te trappen?
„Ik heb denk ik twee keer aangegeven bij de omroep dat de zomerstop langer moest. Dat bijna negen maanden per jaar live op tv misschien te veel was. Maar dat was niet bespreekbaar. Maar we verzonnen er zelf ook zoveel bij. Festivals, een restaurant, DWDD University, we hebben zelfs een museum geopend. Concerten georganiseerd, cd’s uitgegeven. En dat mocht allemaal. Nu ik dat allemaal zo vertel denk ik ook: jeetje. Maar toen gaven al die nieuwe ambities telkens zo’n ongelooflijke injectie.”
Wie was er eigenlijk de baas bij De Wereld Draait Door?
„Ik was niet de baas van de redactie, of zelfs van het programma. Dat was de omroep. Maar ik was natuurlijk in de praktijk wel de baas van dat uur televisie. En daar was ik ongelooflijk ambitieus in. En ook onzeker, denk ik. Dat maakte me alle dagen streng. Niets aan het toeval overlaten. Kijk, veel van die heftigste momenten vonden plaats tijdens de generale repetitie. Ik was op zulke momenten heel scherp op alles wat misging, want een uur later keken er meer dan een miljoen mensen mee. Ik kon dan keihard zijn en soms te hard, denk ik nu. Ik had gewoon geen enkel geduld, ook niet voor mensen die misschien de hele dag keihard aan een item gewerkt hadden, en die het dan verbaal om de oren kregen omdat ik permanent dacht dat het beter of origineler kon. We hebben een hoge prijs betaald voor ons verlangen om elke dag een 9 en nooit eens een 7 te willen scoren. Wat is er bij een dagelijks programma mis met af en toe een zesje, denk ik nu. Bovendien hebben we ondanks mijn drift uiteindelijk meer dan genoeg zesjes gemaakt. Ik kan ook wel zeggen: had me op mijn schouder getikt, had me getackeld, had me verdomme in een dubbele sandwich genomen. Maar nee, ik wil me niet achter anderen verschuilen.”
Waar begint grensoverschrijdend gedrag?
„Deze vraag wordt op dit moment van alle kanten verkend en bekeken en gewogen en beoordeeld. Daar waar prestaties worden nagejaagd, zijn stress en spanning dichtbij. Dat is niet per se comfortabel, dat zal het denk ik ook nooit worden. Er zijn ook vaak temperamenten in het spel. Dan ligt het gevaar van een stemverheffing, ergernis of erger op de loer. En als dat buitensporig is, is het natuurlijk altijd fout, ook in een ander tijdperk, maar, als ik het zo’n beetje volg, is er intussen een nieuwe zone gekomen waarin we proberen af te spreken wat we acceptabel vinden en wat niet. Een ethisch reveil.”
Maar zo’n duidelijke grensoverschrijding komt pas als je die grenzen eerst hebt opgezocht? Kun je dat streven naar kwaliteit dan nog wel handhaven?
„Laat ik Pieter van den Hoogenband, chef de mission bij de volgende Olympische Spelen, het antwoord geven. Hij zei onlangs: die toptien-ambitie van ons is niet meer heilig. Het gaat straks [bij de Spelen van 2024 in Parijs, red.] niet om de medailles, maar om de verhalen.
„Want de weg naar al die prijzen gaat in de topsport te vaak gepaard met grote spanningen en dus het gevaar van grensoverschrijdend gedrag. En ja, dan zijn we terug bij de oorspronkelijke olympische gedachte, meedoen is belangrijker dan winnen. Een andere werkelijkheid, maar als deze de wereld een stuk mooier maakt, waarom niet? En aan de andere kant denk je, welke atleet is het hier voor honderd procent mee eens? Ik ben er kortom nog niet helemaal uit.”
Kun je in zo’n werkklimaat een programma maken dat zo lang zo goed blijft als DWDD?
„Ik heb mezelf die vraag ook vaak gesteld. Ik denk inmiddels: wel zonder mijn driftbuien, niet zonder mijn stevige strengheid en ambitie.”
Kan er zoiets ontstaan als angst voor de angstcultuur, waarin je elkaar niet meer zegt waar op het staat om maar de lieve vrede te bewaren?
„Van de weeromstuit dan. Ik ben historicus noch profeet, maar volgens mij schieten revoluties op een gegeven moment altijd ietsje door. Het zou goed kunnen dat we straks op een punt komen dat er een nieuwe consensus bestaat over wat wel en niet kan. Tot die tijd is het zoeken. En laten we het vooral proberen: met andere mores televisie maken. Ik ben benieuwd naar het resultaat.”
De pup
Het begon natuurlijk op te vallen, in Landhotel De Hoofdige Boer. Dat gewoontedier Van Nieuwkerk zich ineens niet meer liet zien voor zijn koffie, zijn krentenwegge en zijn krant. Achter zijn rug om werkten enkele dorpelingen aan een plan.
Een van hen lokte Van Nieuwkerk de deur uit voor een potje tennis. Na afloop belandde Van Nieuwkerk voor het eerst sinds maanden weer in het café. „Toen ik de deur opendeed stond het echtpaar dat de herberg uitbaat mij met open armen op te wachten. Ze zeiden: hè wat is het fijn om je te zien, we hebben je gemist man.”
Eenmaal binnen liep hij meteen naar zijn vaste tafel, maar dat mocht niet van de hotelier. Toen hij zich omdraaide zag hij de ene na de andere dorpeling binnenkomen. „Ik hoef je denk ik niet te schetsen hoe emotioneel ik daarvan werd.”
Het verrassingsfeest in De Hoofdige Boer vormde een kantelpunt voor Van Nieuwkerk. Hij begon zijn woonboerderij weer vaker te verlaten.
En er kwam een pup.
„Moet je voorstellen. Ik, een hond. Terwijl ik hartstikke bang ben voor honden”, zegt Van Nieuwkerk. „Maar we zijn stapelgek op hem.” De hond kwam er op voorschrift van de huisarts. „Die had ik na die eerste dagen gebeld, ik zei, ik heb uw hulp nodig. Ze kwam langs en zei: waarom hebben jullie eigenlijk geen hond? Je hebt er ruimte genoeg voor, hier. En dan móét je wel naar buiten.”
De hond heet Mick. Waarom? „Naar Mick Jagger. Die is net tachtig geworden. Zag je die verjaardagsfoto’s van die man? Je ziet er niets van! Forever young!”
Van Nieuwkerk, inmiddels ook al voorbij de zestig, leek lange tijd voorbestemd de Mick Jagger van de Nederlandse televisie te worden. Hij leek een vlegel, met professioneel verward haar, die met zijn charmante lach op sommige dagen het chagrijn van een heel land leek te kunnen verdrijven. Zijn lange, allengs grijzer geworden haren verstopt hij tegenwoordig steevast onder een vissershoedje. „Ik wil geen wrokkige, cynische, oude man worden”, zegt hij aan het eind van het interview. „Dat wil ik koste wat kost voorkomen. Ik wil energiek blijven en open en nieuwsgierig naar de wereld.”
Ziet hij zichzelf terugkomen op tv? „Eerlijk? Dat weet ik gewoon nog niet. Ik heb wel verkennende gesprekken gevoerd. Maar eerst maar eens dit interview, zodat de radiostilte is verbroken. Dan is er in mijn hoofd weer wat meer ruimte hoop ik. En dan is er uiteraard nog de commissie-Van Rijn, belangrijk voor iedereen die het betreft. Piano piano.”
Eind juni stond Van Nieuwkerk wel weer voor het eerst op een podium. In de Haagse boekhandel Paagman, bij de boekpresentatie van de nieuwe roman van „trouwe vriend” Bart Chabot. „Dat boek is grotendeels hier in huis geschreven. Het komt er zelfs in voor. Het voelde dus logisch om hem te interviewen bij die presentatie.” Het optreden was zorgvuldig verborgen gehouden voor alle gasten. „Ik was zo ontzettend nerveus man, daar in de coulissen. Ik dacht: straks kom ik op en begint er iemand te roepen: wat moet die vent daar? Straks word ik weggejoeld. Maar echt, de ontvangst was zó warm, een ovationeel applaus. En ik kon eindelijk weer eens interviewen.”
Wat hoopt Van Nieuwkerk dat de erfenis van het afgelopen jaar zal zijn? „Je hoopt op catharsis. Een morele herijking. Dat we samen, dat woord lijkt me in deze tijd het allerbelangrijkste, tutti, junioren en senioren, gaan uitzoeken hoe je in een wereld waarin op prestaties wordt gerekend, elkaar kan blijven zien en horen.”
Na een geladen stilte: „Ik zou bijna willen zeggen: amen.”
•
Het amen aan de Almense keukentafel blijkt toch niet helemaal het laatste woord te zijn.
We spreken af nog één on the record gesprek te voeren, in de week voor dit artikel verschijnt. Maar nadat hij de avond tevoren de vragen krijgt toegestuurd, zegt hij die afspraak af. Hij zegt er opnieuw een nacht van wakker te hebben gelegen. In die nachtelijke uurtjes formuleert hij een beknopt schriftelijk antwoord op de voorgelegde vragen.
Als hij het artikel voorgelegd krijgt, neemt de onrust over „het belangrijkste interview dat ik ooit zal geven” toe. En zo wordt langzaam duidelijk waarom hij zich doorgaans alleen per mail laat interviewen. Ook ditmaal toont Van Nieuwkerk zich een man die graag de regie houdt.
Vlak voor de deadline belt hij – vanuit de auto, op weg naar een afspraak – nog over twee citaten, die hem inmiddels „als een graat in de keel” zitten. „Ik had de beweging die nu aan de gang is bij nader inzien geen revolutie die mogelijk doorschiet willen noemen. We zitten in een verandering van tijden. The times they are a-changin’, zong Dylan al. Dat is nu ook zo. En dat gaat altijd met horten en stoten. Maar een revolutie die doorschiet? Nee, dat vind ik het niet.”
Van Nieuwkerk noemt het „echt van het grootste belang” dat dit nog wordt aangepast.
En dan nog dit, zegt Van Nieuwkerk. „Ik ben bang dat de lezer straks nog steeds niet snapt waarom we die burn-outs niet zagen. Maar Hilversum is soms een duiventil. Natúúrlijk zag ik dat er mensen bij ons vertrokken, maar mij werd nooit verteld waarom. Laat staan hoe het daarna met ze verder ging. Misschien omdat ze het bij me weg wilden houden? Ik weet het niet, dat is aan de commissie-Van Rijn.”