Mario Vargas Llosa was de schrijver van het individuele verzet, opstanden en nederlagen

De zondag in Lima op 89-jarige leeftijd overleden Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd pas laat in zijn leven bekroond met de Nobelprijs voor de literatuur. Hij was al 74 jaar oud toen hem die in 2010 werd toegekend. „Voor de wijze waarop hij machtsstructuren in kaart brengt en zijn indringende beelden van individueel verzet, opstand, en nederlaag”, zo legde het Nobelprijscomité uit. Hij deed dat in een indrukwekkend oeuvre dat wereldwijd vertaald en gelezen werd en uiteindelijk vierentwintig romans, tien toneelstukken, elf essaybundels, talloze journalistieke en opinie-artikelen, verhalen autobiografisch proza en kinderboeken zou omvatten.

Vargas Llosa ontving zo ongeveer elke belangrijke literaire prijs die er in het Spaanse taalgebied te vergeven is en vele daarbuiten. Hem werden meer dan veertig eredoctoraten toegekend; door de Spaanse koning werd hij als markies verheven in de adelstand. Dat maakte hem waarschijnlijk tot de meest onderscheiden schrijver uit de generatie van de Latijns-Amerikaanse boom van de jaren zestig en zeventig.

Daarnaast was hij politiek actief. In 1990 stelde hij zich met een neo-liberaal programma, sterk beïnvloed door Margaret Thatcher, kandidaat bij de presidentsverkiezingen in Peru, die hij echter verloor van Alberto Fujimori. De ontgoocheling daarover schreef hij van zich af in zijn autobiografie De vis in het water uit 1993.

Mario Vargas Llosa werd in 1936 geboren in de Peruaanse stad Arequipa en vestigde in 1963 de aandacht op zich met zijn half-autobiografische roman De stad en de honden, die zich afspeelt op een kadettenschool in Lima. Het totalitaire angstregime dat daar heerst stond model voor de hele Peruaanse maatschappij, die Vargas Llosa aanvankelijk vanuit een sterk links engagement bekritiseerde. Die lijn zette hij voort in zijn roman Het groene huis (1965), waarin de kadettenschool plaats gemaakt heeft voor een bordeel. In Gesprek in De kathedraal (1969) vormde een kroeg de achtergrond van een polyfone kakofonie van stemmen waaruit langzaam een beeld van de Peruaanse werkelijkheid oprijst.

Vooral in dit laatste boek, dat als het meesterwerk van zijn jongere periode wordt beschouwd, maakte Vargas Llosa gebruik van een duizelingwekkende verteltechniek, die echter steeds in dienst bleef van een realistische schildering van de maatschappij. Sartres opvattingen over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de schrijver en diens plicht zijn eigen samenleving zo precies mogelijk in kaart te brengen, hadden aanvankelijk grote invloed op hem. In de jaren zeventig werd zijn stijl eenvoudiger en traditioneler, terwijl hij tegelijkertijd afstand nam van zijn linkse politieke engagement.

Speelse fantasie

Na humoristische boeken als Pantaleón ( 1973) en vooral Tante Julia en meneer de schrijver, waarin hij een veel speelsere fantasie toeliet, publiceerde Vargas Llosa in 1981 zijn tweede meesterwerk, De oorlog van het einde van de wereld. Het is een episch verslag van een door religieuze fanatici geleide opstand in het noordoosten van Brazilië, waarin Vargas Llosa -– tegen de achtergrond van het terrorisme van het Lichtend Pad in Peru — het gevaar van politieke en ideologische verblinding aan de kaak stelde.

Dat deed hij drie jaar later opnieuw in zijn gefingeerd-journalistieke onderzoek naar een links-radicale opstand in het Peru van de jaren vijftig in zijn roman De geschiedenis van Alejandro Mayta ( 1984). Het boek is een mengsel van feiten, fantasie en onzekerheid, waarmee Vargas Llosa tevens laat zien hoe ongewis een begrip als historische waarheid is.

Politieke ideologieën zijn verzinsels, net als romans, zou Vargas Llosa later schrijven. Maar terwijl romans er ronduit voor uitkomen dat ze verzonnen zijn, hebben ideologieën de pretentie de waarheid te spreken. Daarom zijn de eerste heilzaam en de tweede rampzalig. Dat laatste moest hij zelf ervaren in zijn strijd om het Peruaanse presidentschap, die literair zijn tol zou eisen. De romans die Vargas Llosa sindsdien schreef waren vaak middelmatig en soms zelfs directe mislukkingen.

Nog éénmaal zou Vargas Llosa echter literair zijn meesterschap bewijzen. In zijn roman Het feest van de Bok beschreef hij in 2000 op onnavolgbare wijze de laatste dag van de Dominicaanse dictator Trujillo. Hij greep daarmee terug op het typisch Latijns-Amerikaanse genre van de tirannenroman, maar wist directer dan al zijn voorgangers door te dringen in de denkwereld van de dictator. Tegelijk maakte hij echter pijnlijk duidelijk hoe een hele samenleving zich schikt naar het brute geweld dat over haar wordt uitgeoefend en dat door Vargas Llosa schokkend en onverbloemd beschreven wordt.

Met dit derde meesterwerk was Vargas Llosa terug bij de kernvraag van zijn werk: hoe raken samenlevingen en politieke structuren gecorrumpeerd, en hoe corrumperen zij op hun beurt de mensen die daarin moeten leven? Maar ook: hoe weten individuen zich aan die corruptie te onttrekken en in hun verzet een persoonlijke heroïek te betonen?

Die laatste vraag keert letterlijk terug in de titel van een van zijn latere romans: De bescheiden held ( 2013). Het is een lofzang op de stille maar onverzettelijke wijze waarop iemand ‘nee’ kan zeggen tegen corruptie en immoraliteit.

Helaas betoonde Vargas Llosa zich in dit boek als schrijver geen schim meer van zijn vroegere zelf. Even clichématig was hij eerder al te werk gegaan in zijn roman Het ongrijpbare meisje (2006), waarin zijn vrouwelijke hoofdfiguur zich koppig verzet tegen wat de maatschappij van haar verwacht, en de lezer maar helaas nauwelijks vat krijgt op wat haar nu eigenlijk beweegt.

Schitterend tussendoortje

Herinnerd zal Vargas Llosa zich daarom vooral worden om zijn vroegste romans uit de jaren zestig en de twee meesterwerken die hij later met twintig jaar tussentijd zou schrijven. Eén schitterend ‘tussendoortje’ geeft zijn oeuvre daarbij een onverwacht cachet. In 1988 tilde hij met zijn korte roman Lof van de stiefmoeder de erotische literatuur naar een nieuw plan. Op aanstekelijke manier zinnelijk is daarin niet alleen de seks, maar de hele werkelijkheid, waarin zelfs het knippen van nagels een zinderende gebeurtenis wordt.

Helaas verpestte Vargas Llosa ook dát door dat boek een kleine tien jaar later een vervolg te geven in de roman Geheime notities van don Rigoberto, waarin alles wat opwindend was uitgekauwd wordt tot zouteloze stoutigheid.

In 2023 verscheen zijn laatste roman Ik draag mijn stilte op aan jou. Het is het verhaal van een zoektocht naar een mysterieuze gitarist en een ontroerende ode aan de Peruaanse volksmuziek. Hierna gaf Vargas Llosa te kennen dat hij slechts nog één essay wilde schrijven over Sartre, zijn „leermeester toen hij nog jong was.”

Van de hoge toppen en diepe dalen die het oeuvre van Vargas Llosa kenmerken zijn de eerste indrukwekkend genoeg om de tweede te vergeten. Hij is en blijft een van de belangrijkste Latijns-Amerikaanse schrijvers van de twintigste eeuw, met een handvol romans die de tijd doorstaan.