Maarschalk Pétain is niet meer wit te wassen

‘Pétain is dood.’ Het is de assistent van Charles de Gaulle, de latere president George Pompidou, die zijn baas in juli 1951 opgelucht meedeelt dat Philippe Pétain op 95-jarige leeftijd is overleden op Ile d’Yeu, een eilandje van 23 vierkante kilometer voor de Franse kust, waar hij vanaf 1945 gevangen heeft gezeten.

Minzaam corrigeert De Gaulle Pompidou: ‘Ja, de Maarschalk is dood.’ Wanneer Pompidou opgelucht verklaart dat de zaak nu eindelijk is afgesloten, volgt opnieuw een tik op de vingers: ‘Nee, het was een groot historisch drama, en een historisch drama is nooit voorbij.’

De woorden van De Gaulle gaan zeker op voor Frankrijk: Pétain en zijn met de Duitsers collaborerende regering in het kuuroord Vichy tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Fransen tot op de dag van vandaag als een donkere schaduw achtervolgd. Na de slag bij Verdun in 1916 was de maarschalk een nationale held, sinds de Tweede Wereldoorlog geldt hij als een schandvlek, die Fransen herinnert aan de meegaandheid van veel landgenoten tegenover de nazi’s. Nog bij de laatste Franse presidentsverkiezingen probeerde de extreemrechtse kandidaat Éric Zemmour te scoren door te beweren dat Pétain de Franse Joden juist had afgeschermd voor transport naar de vernietigingskampen – weliswaar door duizenden buitenlandse Joden klakkeloos uit te leveren, maar toch.

Hoe pervers die redenatie ook is, hij voert terug op een argument dat al direct na de Duitse nederlaag ter verdediging van Pétain werd aangevoerd, en in de jaren daarna door zijn apologeten: door op zijn post te blijven had Pétain erger voorkomen. Vichy was een ellendige episode, het was lelijk, maar al met al beter dan heel Frankrijk onder een Gauleiter.

In France on Trial. The Case of Marshal Pétain concentreert de Britse historicus Julian Jackson, auteur van een briljante biografie van De Gaulle (A certain idea of France, 2018) zich op het proces van de maarschalk tijdens drie snikhete weken in het Palais de Justice op het Ile de la Cité in de zomer van 1945.

Het is niet zijn bedoeling, zegt hij, om de veroordeling van Pétain opnieuw tegen het licht te houden – dat gebeurt in Frankrijk, voornamelijk aan radicaalrechtse zijde, al vaak genoeg. Voor Jackson is het proces vooral een prisma waardoor het grote drama waar De Gaulle op doelde zich goed laat beschouwen.

Wapenstilstand

Tijdens de zittingen van het vers geïnstalleerde Hooggerechtshof ging het lang, vaak tot vervelens toe, over specifieke of vermeende gebeurtenissen, zoals de ware aard van wapenstilstand die Pétain met Hitler in 1940 sloot en of er bewijs was dat Vichy onderhands contacten onderhield met de Engelsen en dus stiekem verzet pleegde. Kon niet veel, zo niet alles, wat Pétain aan collaboratie werd aangewreven, zoals zijn verdediging aanvoerde, op het conto van zijn fervent pro-Duitse premier Pierre Laval worden geschreven? Hoe goed was de toen al stokoude Pétain op de hoogte van wat er in zijn naam plaatsvond? Was hij als semi-dictator in Vichy er geestelijk niet helemaal bij – of deed hij alleen vaag als het hem goed uitkwam?

Achter de schuldvraag gaan grotere morele en filosofische vragen schuil, schrijft Jackson. ‘Wat vereiste liefde voor het vaderland ná de nederlaag? Heeft een legaal bewind ook vanzelf legitimiteit? Zijn er momenten wanneer het geweten je dwingt wetten te overtreden? Zijn er perioden wanneer het welzijn van de bevolking op de korte termijn haaks kan staan op de hogere belangen van een natie?’

Die vragen laat Jackson de lezer vooral zichzelf stellen. Het grootste deel van France on Trial wordt in beslag genomen door een minutieus verslag van de procesgang. Dat zou saai kunnen worden, het gaat vaak over historische details – telegrammen die verstuurd zouden zijn of niet, uitspraken die zouden zijn gedaan of niet. In de snikhete rechtszaal suften genoeg mensen af en toe weg. Maar door de meesterlijke pen van Jackson – en zijn ingehouden, droge humor – verveelt het juridisch steekspel geen seconde. Zonder al te uitgebreide beschrijvingen zet hij de sfeer in de zaal, waarin de hoofdrolspelers – rechter, aanklagers en verdedigers, pers en de jury die bestond uit parlementariërs en oud-verzetsstrijders – dicht opeengepakt zaten, invoelbaar neer. Zwijgend middelpunt is de 89-jarige Pétain, soms wegdommelend, soms geïrriteerd – en plotseling hardhorend als hem lastige vragen worden gesteld.

Schrikbewind

Het proces tegen Pétain gaat in de eerste plaats over landverraad. De Jodenvervolging speelt in 1945 nog een ondergeschikte rol, omdat een veroordeling wegens misdaden tegen de menselijkheid nog niet mogelijk was, maar ook omdat het besef van aard en omvang van de Holocaust, en de mate van betrokkenheid van Vichy, nog niet was ingedaald. Dat, laat Jackson zien, gebeurde in Frankrijk pas veel later.

De vragen en beschuldigingen die rondom de stille figuur van Pétain heen en weer vlogen waren zeker vragen die Frankrijk zich na de oorlog zelf moest stellen. Zette Pétain met zijn zelfbetrokken retoriek (17 juni 1940 : ‘Je fais à la France le don de ma personne’) na het sluiten van een wapenstilstand met de overwinnaars zijn reputatie op het spel om Frankrijk voor een grotere catastrofe te behoeden, of was dat slechts een voorwendsel voor collaboratie – hij werd immers door genoeg extreemrechtse, pro-Duitse figuren omringd. De aanklagers probeerden krampachtig een samenzwering van fascisten aan te tonen die de maarschalk aan de macht wilde helpen, maar daar bleek geen bewijs voor te zijn.

De verdediging daarentegen zette in op ‘le double jeu’. Ogenschijnlijk leek Pétain de Duitsers te vriend te willen houden door steeds opnieuw concessies te doen, maar intussen onderhield hij contacten met de geallieerden en dwarsboomde hij Hitler waar hij maar kon. Jackson laat overtuigend zien dat het eerder om dubbelhartigheid ging. Er zijn teveel voorbeelden van al te gretige collaboratie met de Duitsers. Pétain, zo lijkt het, nam de posities in waarmee hij dacht het meeste voordeel te behalen. Zijn beruchte vaagheid bij besluitvorming lijkt minder het gevolg van zijn leeftijd dan van zijn instinctieve talent om zichzelf uit de wind te houden. Intussen veranderde Vichy in een schrikbewind.

Het elastiek van zijn overlevingskunst knapte nadat de Duitsers in 1942 ook het vrije Frankrijk bezetten en Pétain gewoon bleef zitten. De absurdistische finale, zijn gedwongen verblijf in het operettekasteel van het Duitse Sigmaringen, temidden van een regering waar hij niks mee te maken wilde hebben, lijkt een passend einde van zijn carrière als Frans staatshoofd.

Anders dan Charles de Gaulle, Pétains grote tegenstander, denkt Julian Jackson dat de zaak Pétain nu wel gesloten is. Zemmour, die de Fransen een schoon geweten wilde bezorgen door Pétain wit te wassen, haalde opvallend weinig stemmen bij de laatste presidentsverkiezing. Maar de grote vragen over morele keuzes onder barre omstandigheden, die Jackson in zijn voortreffelijke boek laat zien, resoneren nog altijd – door Poetins invasie van Oekraïne misschien wel meer dan ooit.

In een eerdere versie van dit verhaal stond dat Pétain gevangen zat op een eilandje van 23 vierkante meter. Dat is aangepast, het was 23 vierkante kilometer.