Het Nederlands Herseninstituut had iets te vieren afgelopen maand: ze ontvingen hun vijfduizendste hersendonor. „We hebben binnenkort meer opbergruimte nodig”, zegt promovenda Lin Zhang (36) als ze door de gangen loopt van het gebouw vlak naast het Amsterdam UMC, langs hoge archiefkasten die langzaam vol raken. Niet met hersenen zoals je ze in het biologieboek ziet, de klompen van kronkelende structuren, maar fijn geprepareerd tot doorzichtige, flinterdunne reepjes. Zoals de net losgelaten huid van een slang. In niets lijkt wat in de houten uitschuiflades ligt nog op het orgaan dat ooit een mensenleven aanstuurde.
In deze hersenbank liggen breinen die je nergens anders ter wereld vindt, zoals van patiënten die euthanasie ondergingen. En er is meer. Zang pakt een potje met doorzichtige vloeistof uit een vitrine. Een witte structuur ter grootte van een knikker dobbert heen en weer. „De hypothalamus”, zegt de promovenda, na jaren nog zichtbaar gefascineerd door wat ze ziet drijven. „Wij zijn de enige hersenbank ter wereld die deze structuur prepareert. Het stuurt alle essentiële functies van ons brein aan: slapen, eten, emotieregulatie.”
Moleculaire handtekening
Voor neurowetenschappers zoals Zhang is deze plek het paradijs. Hier deed ze de fundamentele ontdekking waarvan ze al jarenlang droomde; ze vond de moleculaire handtekening van suïcide. „Bijna 90 procent van de mensen die tot zelfdoding overgaat heeft onderliggend psychisch lijden – zware depressies, psychoses. Maar ik vond specifieke moleculen die vrijkomen bij mensen die overgingen tot suïcide; andere moleculen dan die kenmerkend zijn voor de onderliggende psychische ziekte, en in andere hersengebieden.”
Het gaat om de zogeheten purinerge receptoren P2RX7 en P2RY12, allebei in de hippocampus. Wat dat zegt? „Zelfdoding blijkt een eigen circuit te hebben in het brein.”
Als forensisch arts en lijkschouwer in China zag Zhang meer dan vijfhonderd lichamen waarvan ze de doodsoorzaak moest vaststellen. Vermoedde ze zelfdoding, dan was dat vaak niet te bewijzen. Wereldwijd lopen artsen daar tegenaan. „In veel ontwikkelingslanden heerst een taboe op suïcide. Afscheidsbrieven en ander bewijsmateriaal wordt door familieleden vaak achtergehouden.”
Stel je voor, dacht Zhang, dat we in de hersenen een marker kunnen vinden die suïcide als doodsoorzaak zwart-op-wit uitwijst of uitsluit. Zo’n ontdekking zou zelfs deuren kunnen openen naar behandelingen. „Per jaar doen wereldwijd zo’n zevenhonderdduizend mensen een fatale suïcidepoging”, zegt Zhang. „Dat zijn slechts de geregistreerde gevallen, waarvan is vastgesteld dat het om zelfdoding ging.”
Nu Zhang de eerste moleculen heeft gevonden in haar zoektocht naar de ‘pathologie van suïcide’, verwacht ze dat er meer stofjes te vinden zijn. Dat hoopt ze althans, want deze marker is vijftien uur na overlijden niet meer zichtbaar onder de microscoop. Zhang vond wat ze zocht in hersenpreparaten van mensen die legale euthanasie ondergingen. Die hersenen worden snel nadat de dood is ingetreden geconserveerd. „Maar meestal vinden we een patiënt na zelfdoding veel later dan binnen vijftien uur. Ik moeten dus blijven doorzoeken.”
Met haar fundamentele vragen is het niet gek dat Zhang zes jaar geleden met open armen werd ontvangen in de onderzoeksgroep van hersenonderzoeker Dick Swaab, bekend van zijn boek Wij zijn ons brein (2010). Werk je in het lab van Swaab, dan deel je de diepe overtuiging dat uiteindelijk al onze gedragingen en beslissingen terug te voeren zijn op hoe onze hersenen zich hebben ontwikkeld. „Natuurlijk zijn wij ons brein”, zegt ook Zhang desgevraagd. „Wat anders?!”
Littekens in het brein
Geldt dat dan ook voor suïcide, volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten eigenlijk altijd een combinatie van aanleg en omgevingsfactoren? Als het aan Zhang ligt wel. „Als die omgevingsfactoren sterk genoeg zijn, zullen ook die hun littekens achterlaten in het brein.”
Zhang is een vreemde eend in de bijt in Swaabs onderzoeksgroep. Deze maand promoveert ze zonder dat ze een officieel promotietraject aflegde, zoals dat eigenlijk hoort. Voor onderzoeksbeurzen kwam ze dus niet in aanmerking. „Mijn promotor staat lezingen te geven om mijn onderzoek te financieren”, zegt Zhang. „Ik ben hem ontzettend dankbaar dat hij mij deze kans geeft. Hij ziet het belang van mijn onderzoek en heeft kennelijk veel vertrouwen in wat ik op het spoor ben.”
Op de omslag van haar promotieboekje staat een Aziatische vrouw in een rode jurk, geschilderd door een bekende Chinese kunstenares. Je ziet haar van de achterkant, lang zwart haar valt over haar rug. Een horizontale lijn van grijze blokken vormt de contouren van een muur. De Chinese Muur. Draai je het boek om, dan zie je alleen nog die blokken. Is de vrouw gesprongen? Of omgedraaid en weggelopen?
„Ik realiseer me nu dat ik degene ben die een verschil kan maken voor al deze patiënten”, zegt Zhang met nauwelijks te onderdrukken opwinding. Of ze ooit weer aan het werk gaat als arts? Ze verwacht het niet. „Dit wordt waarschijnlijk een levenslange missie.”