„Kijk, herken je deze hondjes? Die wonen bij jou om de hoek.” Ellen Groneman laat haar laptopscherm zien. Ze heeft mijn postcode ingevuld in wat ze „eigenlijk een soort datingsite” noemt. Er verschijnen profielfoto’s van het soort hondjes van handzaam formaat waarvan er sinds coronatijd nog meer in de buurt rondlopen. Ik zie er meteen al een die ik zo naar rechts zou swipen als ik 55-plus zou zijn en op zoek naar een oppashond. En als het met swipen zou werken, want dit is geen honden-Tinder. Hier wordt wel gematcht, namelijk tussen senioren, honden en hondenbaasjes, maar dat wordt uitvoerig met telefoongesprekken begeleid.
Groneman is directeur van Stichting Oopoeh (afkorting voor ‘Opa’s en oma’s passen op een huisdier’) die 55-plussers in heel Nederland, vooral in de grote en middelgrote steden, koppelt aan een vaste hond om één of meer dagen per week op te passen. Er zijn nu zo’n 800 gematchte oopoehs, van wie driekwart vrouwen. Het zijn vaak ouderen die hun partner hebben verloren, of hun hond. Ouderen die geen nieuwe eigen hond willen omdat ze nog te veel aan de oude denken, of bang zijn dat een nieuwe hen zal overleven. Mensen die vroeg met pensioen zijn gegaan en een leegte voelen, die meer willen of moeten bewegen, die geen geld hebben voor een eigen hond. „We richten ons op senioren die behoefte hebben aan gezelligheid, knuffelen, verbinding in de buurt en een ander helpen”, vat Groneman samen.
De stichting richt zich bij de werving vooral op de senioren, omdat mensen die op zoek zijn naar een hondenoppas de stichting meestal vanzelf wel weten te vinden. „Senioren vinden het spannender om zich aan te melden. En sinds corona is het aantal honden toegenomen.” Groneman zoekt de cijfers: „In 2019 meldden zich 54 baasjes per maand aan en 53 oopoehs, in 2023 waren dat 129 baasjes per maand en 93 oopoehs.” Er is dus een tekort aan oppassers.
Er verschijnen profielfoto’s van het soort hondjes van handzaam formaat waarvan er sinds coronatijd nog meer in de buurt rondlopen
En ja, ze zijn zich er bij de stichting van bewust dat het woord oopoeh oubollig kan klinken. „ „Bij sommige mensen schiet het echt in het verkeerde keelgat”, zegt Meike Zwaan, manager communicatie en matching. „Maar het is een afkorting, bedoeld met een knipoog. En andere mensen zijn er weer heel trots op dat ze oopoeh zijn.”
Stichting Oopoeh bestaat al twaalf jaar. Oprichter Sofie Brouwer kwam op het idee toen het hondje van haar oudere buurvrouw overleed. Die buurvrouw miste behalve het dier ook de wandelingen en gesprekken op straat. „Als je een tijd met een hond rondloopt, ken je veel mensen”, zegt Groneman. „Of tenminste de namen van elkaars honden.” Brouwer vroeg de buurvrouw om op haar hond te passen; daardoor kwam de buurvrouw weer in beweging en onder de mensen. Zo kwam Brouwer op het idee voor de stichting.
Sandra en Sallie en Lida en Sallie. Lida past op Sallie als Sandra dat niet kan.
Foto’s Mona van den Berg
„In het begin was het voor alle huisdieren, ook goudvissen”, vertelt Groneman. Zwaan: „We hebben helemaal in het begin een hangbuikzwijntje gehad en een kaketoe die tot een paar jaar geleden een logeer-oopoeh had.” Maar verschillende diersoorten, dat was moeilijk matchen. Katten vielen af omdat die vaak niet graag uit logeren gaan. Zo bleven de honden over.
Alle honden? Nee. Bij heel grote honden, denk aan een Duitse herder of een sint-bernard, wordt gewaarschuwd dat de kans klein is dat er een match tot stand komt. Dieren die op de lijst met hoogrisicohonden van de Rijksoverheid staan, zoals de bullterriër en diverse pitbullachtigen, mogen sowieso niet meedoen. „Ook al wemelt het op internet van de filmpjes met pitbulls die heel schattig zijn met kuikentjes”, zegt Zwaan. „Ze zijn te groot en te sterk.”
Investeren
De baasjes moeten trouwens ook lief zijn, daar wordt op gelet. „Mensen zijn vaak dringend op zoek naar een oppas”, zegt Zwaan. „Als ze tegen ons al kortaf zijn, kunnen ze oopoehs ook afschrikken. En ze moeten beseffen dat een oopoeh niet alleen een goedkope hondenoppas is.” Ze betalen 17,50 euro per maand, per hond, onafhankelijk van hoe vaak er wordt opgepast (oopoehs betalen niets). Uitlaatdiensten zijn fors duurder. „Het gaat bij ons echt om een sociaal contact voor de lange termijn en we verwachten dat de baasjes daarin investeren.”
Investeren doet de stichting zelf ook. Bij wederzijdse interesse krijgt het baasje het telefoonnummer van de oopoeh, maar de matchmakers bellen ook na: is er al contact opgenomen? „Want baasjes zijn druk en oopoehs zitten soms te wachten naast hun vaste telefoon.” Na de kennismaking wordt weer gebeld: was het hondje leuk, het contact prettig? Ook als alles loopt, bellen matchmakers en oopoehs nog af en toe. „Voor een luisterend oor. We hebben verschillende dames aan de telefoon gehad die zeiden: mijn man is ook overleden, maar pas toen mijn hondje overleed, stortte mijn leven echt in. Vaak willen oopoehs trouwens ook gewoon bellen om te vertellen hoe het gaat. Waar het hondje graag gaat liggen in huis.”
Idealiter vervullen ook de hondenbaasjes die sociale functie. Zwaan: „Je brengt mensen samen met verschillende achtergronden, opleidingen en leeftijden, maar ze delen de liefde voor honden. We hebben een vrouw met weinig geld die op het hondje past van een jonge ondernemende marketeer. Nu vieren ze samen Kerst. Die mensen waren elkaar anders nooit tegengekomen.” Groneman: „En een ouder stel zonder kinderen heeft het nu heel gezellig met een jonger stel dat net hun opa en oma was verloren. Door de liefde voor hetzelfde hondje.”
HEt Baasje„Als we Lida’s straat inrijden, weet Sallie het al. Zodra we uitstappen gaat ze voor de deur rondjes draaien en blaffen, een en al enthousiasme”
Sandra Klein Lenderink (52) heeft veel katten gehad, maar in augustus 2020, midden in coronatijd, nam ze een hondje. „Ik wilde meer reizen, al is dat er nog niet van gekomen, en een hond kun je meenemen. Bij een kat moet je altijd mensen vragen ervoor te zorgen.” Dat wilde ze niet meer. Dus kwam Sallie, toen vier maanden, inmiddels net iets groter dan een poes. Het is onduidelijk wat het voor hondje is: „Er zit misschien wat chihuahua in, en wat vlinderhondje.” Sallie komt van Corfu, via Stichting Wereldhonden, een vrijwilligersorganisatie die in Nederland een thuis zoekt voor honden uit verschillende Zuid-Europese landen. „Er was toen in heel Nederland geen hondje meer te krijgen.”
Klein Lenderink is zelfstandig ondernemer in Maarssen; ze regelt het afwikkelen van nalatenschappen vanuit haar kantoor aan huis – heel praktisch als je een hond hebt. „Maar ik ben alleen, op zaterdag wil ik sporten, dus ik dacht: hoe vind ik een oppas?” Google bracht haar bij Stichting Oopoeh, en Stichting Oopoeh dacht dat Lida Poulissen (78) een goede match zou zijn. „Toen hebben we kennisgemaakt, we zijn samen gaan wandelen.” En dat beviel.
Hond én baasje zijn blij: „Als we Lida’s straat inrijden, weet Sallie het al. Zodra we uitstappen gaat ze voor de deur rondjes draaien en blaffen, een en al enthousiasme.” Na het oppassen krijgt ze „een hond terug die heel veel plezier heeft gehad en aan haar beweging is gekomen, en ik heb een dag vrij gehad. En als ik op cursus ben of de vierdaagse ga lopen, kan ik Lida ook vragen of ze oppast. Het is alleen maar leuk.”
De oopoeh„Bij Oopoeh kun je je wensen invullen: ik wilde een niet te grote, jonge hond waarmee ik veel kon wandelen”
Lida Poulissen (78), gepensioneerd docent en it-specialist in het basisonderwijs, woont een paar kilometer bij Sandra Klein Lenderink vandaan. In 2016 overleed vlak voor kerst Lida’s vrouw. „Dat schuurde elk jaar, dus met Kerst ging ik altijd foetsie, op reis. In 2020 had ik een bridgereis afgesproken, maar die werd vanwege de pandemie afgezegd. Daar werd ik triest van.” Midden in een slapeloze nacht googlede ze Stichting Oopoeh. „Een vriendin had daarover verteld toen drie maanden na Anneke ook onze hond overleed.” Twiddle was een soft-coated wheaten terrier. „Bij Oopoeh kun je je wensen invullen: ik wilde een niet te grote, jonge hond waarmee ik veel kon wandelen.” Op 19 december was er al een match.
Sindsdien wandelt Lida Poulissen elke zaterdag een flink eind met Sallie. Het park rond, zeven kilometer. Of ze gaan met de auto naar de Stille Plas, daar mogen honden los. Tennisracket mee om de bal weg te slaan, want: „Ik heb een armblessure, ik kan niet zo goed meer gooien. De jaren gaan toch tellen. De laatste tijd is het ook meer dan vroeger dat ik dankzij de hond tot lopen kóm.”
Ze is heel blij met het hondje. „En Sandra is ook gezellig. Het is niet de hond afgeven en klaar; het is een heel leuk contact. Ze bedankt me af en toe met een uitje naar het theater. En laatst op mijn verjaardag appte ze een filmpje van Sallie. Daarin zei Sandra: ‘Sallie, weet je wie er jarig is? Oma Lida is jarig!’ Sandra zegt altijd dat ze maar ‘Lida’ hoeft te zeggen of Sallies oortjes vliegen overeind. Nou, nu kon ik dat ook zelf zien.”
Ik rijd naar de vuilstort met in de achterbak stapels houtafval en oud ijzer. Zaterdagochtend, lente, grote schoonmaak. Bij een rood licht zap ik langs wat radiozenders tot ik bij NPO Klassiek beland.
Radio luisteren in de auto is zuiver geluk. De gedroomde combinatie van controle en overgave: het stuur in je hand en de liedjes die zomaar op je ziel af komen. En heel soms komt zo’n lied aan als een klap. Daarna nog een klap, en nog een, tot je bijna de berm in zwenkt.
Het eerste tikje is van Mozart, uit zijn Requiem, het ‘Lacrimosa’. Overbekend, maar in een totaal nieuwe uitvoering, zodat het muziekstuk als een gemuteerd virus alsnog door mijn resistentie breekt. Tweede mep: het lied ‘Jojo’ van Jaques Brel, waarin de zanger een overleden vriend toezingt, uitgevoerd door wijlen Jeroen Willems. „Soms doet muziek pijn”, zegt de presentator, die mijn gedachten weet, ofzo. Want tien seconden van dit lied zijn normaliter genoeg om me te vloeren, het doet me scherp denken aan een overleden beste vriend. En dan moet de genadeklap nog komen. Arvo Pärt. Precies de muziek die hij grijs draaide vlak voor zijn dood!
Wie diep huilt wil geen troost, maar catharsis met zoutedropsmaak
Met een door de radio toegetakeld gezicht en mist in de ogen bereik ik de slagboom van de vuilstort, draai het raampje toch maar open open. Een man in oranje overall vraagt wat ik kom brengen. „IJzer!”, snik ik, „en hou-hout!”
Nee, dat laatste verzin ik er bij vanwege het effect. Was het maar zo’n feest, zo’n hartstochtelijk huilfestijn. Hoe lekker kan dat zijn. Maar ik snikte juist niet, hield me in, ik had mijn janken opgeschort en uitgeboend, ofwel ik ‘hield mij groot’, ‘vermande’ me.
Waarvoor mijn excuses. Want misschien hadden jullie wel veel liever een essay gelezen over hoe goed het is om je tranen lekker te laten gaan, zeker als man in deze tijd et cetera. Maar dan moet je niet bij mij zijn. Ik koester het taboe op publieke tranen. Als je het voelt komen: get a room. Ook voor jezelf. Je huilt pas echt lekker als er niemand kijkt.
Get a room
Terwijl ik dit schrijf heb ik trouwens tranen in mijn ogen. Jullie hopelijk ook. Want bij gezonde mensen produceren de traanklieren, vlak boven je ogen, jaarlijks een klein aquarium aan traanvocht. Daarmee smeren we voortdurend onze ogen in, anders zouden ze uitdrogen en wazig worden. Je wimpers vegen de tranen om de zoveel seconden als een oliefilmpje over de oogbol. We zien ons hele leven dus door een film van tranen. Als daar straks maar geen metafoor van komt.
Gelukkig worden die tranen ook voortdurend afgevoerd via een vernuftig afwateringssysteempje met een kanaaltje dat uitmondt in je neus. Wat verklaart dat, als je te veel traanvocht maakt, je neus gaat snotteren. En als je echt heel veel tranen maakt, dan stroomt het hele kanalensysteempje over. Dan volgt het warme biggelen. De ogen doorspoelen, grote schoonmaak. Wat soms best lekker is, in je eentje, in de auto, bijvoorbeeld. Catharsis met zoutedropsmaak.
Maar het werkt niet als er anderen kijken. Huilen in je eentje is juist zo zuiver, zo zonder enige vorm van effectbejag. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat huilen goed voor je is. Maar ik vertrouw de huilwetenschap niet zo. Ten eerste: huilen is vreselijk lastig te onderzoeken. In een lab ga je niet op commando oprecht huilen. Je kunt tranen niet zomaar nabootsen. Zelfs voor Hollywood-acteurs is het hard werken. Ze moeten denken aan heel erge dingen. Of ze gebruiken gewoon uienschillen. Op internet koop je voor een tientje een Tear Stick, een soort lippenstift maar dan met een goedje dat je ogen laat tranen. Het werkt, maar echt huilen is anders. De wetenschap zit met het hoofd in de handen.
Wij weten wel waarom we huilen. Omdat we mensen zijn, stervelingen
En is volgens mij op het verkeerde spoor aan het zoeken. Want ja, uiteraard zijn er allerlei theorieën over het vermeende evolutionaire voordeel. Met betraande ogen kun je een medemens een seintje geven dat je hulp nodig hebt, zonder dat een sabeltandtijger het hoort, bijvoorbeeld. Of: huilen kan sociale relaties bestendigen. Maar huilen maakt ook tijdelijk blind, wat weer onhandig is, niet? De waarheid is: men weet het gewoon niet, waarom mensen huilen. Misschien had Darwin toch gelijk: we huilen en het heeft helemaal geen voordeel. We huilen omdat, gewoon.
Het enige dat wél vaststaat: dat geen ander dier huilt. Er bestaan verhalen over olifanten met betraande ogen en over grienende gorilla’s. Maar die hadden vermoedelijk tranen vanwege een vuiltje. De ogen spoelen met tranen: dat doen dieren wel. Maar nooit, zoals wij, vanwege een lied. Die verhalen over huilende dieren – ik herinner me de traan van een aangespoelde walvis – bevatten wel een andere waarheid. Een beetje zoals de verhalen over huilende Mariabeelden. Namelijk: dat we kennelijk graag willen dat het waar is. Dat we niet alleen huilen in dit heelal.
‘Wetenschappers: bewustzijn eerder regel dan uitzondering in het dierenrijk’, kopte de NOS laatst. Het ‘nieuws’ was dat een groepje wetenschappers een soort opiniestuk had ondertekend. Ze stelden dat niet alleen mensen maar ook dolfijnen, octopussen en zelfs bijen mogelijk over bewustzijn beschikken. Hard bewijs was er nog niet. Wel een schattig filmpje van een bijtje dat leek te spelen met een rood balletje, zomaar voor de lol. Net een mens! Als je Mozart wegdenkt en de Champions League et cetera.
Antropomorfe wens
We willen zo graag dat de dieren zijn als wij. Dat de bij blij is met een balletje en de dolfijn seks heeft zonder zich voort te willen planten. Dat de worm humor heeft en de olifant huilt. Het is een antropomorfe wens. En soms komt-ie een beetje uit. Schimmels zijn slim. Er schuilt intelligentie in een mierenhoop. Laatst haalde een vlinder me in terwijl ik fietste, die beesten vliegen net als wij de halve aardbol over, serieus. Maar dieren huilen niet. Dieren weten ook niet dat ze doodgaan. Misschien is er een verband: ze sterven maar het zijn geen stervelingen.
We moeten af van het woord dier, schreef filosoof Eva Meijer laatst in deze krant. ‘Mens’ en ‘dier’ impliceert een hiërarchie, doet lijken of er twee categorieën zijn, vond ze. ‘Dier’ rechtvaardigt dierenleed. ‘We zijn allemaal wezens van de aarde’, schreef Meijer. Allemaal wezens, dacht ik, zeker waar. Maar sorry als ik toch verschil zie.
Speciësisme betekent dat je levende wezens discrimineert op basis van hun soort. Het is afgeleid van species, soort. Of je zelf een speciësist bent, kun je eenvoudig testen. Vind je het leven van een mot meer of minder waard dan een herdershond? Vind je het erger als een kind doodgaat of als er een kip sterft?
Je kunt een urenlange medley maken van liedjes die zeggen: huil maar niet
Natuurlijk is het minder erg van de kip. Natuurlijk moet je daar woorden voor hebben, niet omdat de mens beter is of hoger – misschien zijn we wel wreder en dommer – maar omdat geen ander dier huilt vanwege een lied over zijn lot. Wees blij met je balletje, zeg ik tegen die onwetende bij.
Wetenschappers weten dan misschien niet waarom we huilen, maar wijzelf weten het wel. Om een slechte film, een stomme vergadering. Om een puist. Om alles en om niets. Om een vriend, maar niet alleen om die vriend. Om ons lichaam. Om de ziel. Om nog een keer de rivier zien. Om alles gaat voorbij. Omdat we mensen zijn, stervelingen. Omdat gewoon. ‘Als je meisje je een brief schrijft met een bom / Als je goudvis is verdronken in z’n kom’, zingt André van Duin in ‘Als je huilt’.
Ik las The Crying Book van dichteres Heather Christle. Ze kampte met somberte toen ze het schreef, het boek is doorvoeld, maar raakte me toch niet. Huilen lukt niet op commando, kent geen timing (‘het is precies tien jaar na zijn dood’). En lezen over huilen is soms lachwekkend. Christle komt niettemin met enkele aardige observaties, bijvoorbeeld over hoe vreselijk het is als iemand zegt: ze is gewoon een beetje moe! ‘Moe, jazeker, maar gewoon? Er is helemaal niets gewoons aan.’ Niets gewoons aan, nee. Huilen is wat ons van dieren onderscheidt. Dat maakt het sacraal.
Huilen om het huilen
Waarom verbergen we dan wat ons onderscheidt van dieren? Waarom leren we huilen af als was het bedplassen? Waarom vind ik dat je het voor jezelf moet houden? Let wel: ik heb het niet over huilen bij een B-film. Ook niet over de tactische tranen, hoe oprecht doorvoeld ook. Niet de studente die huilt om een hoger cijfer. Niet Frans Timmermans die op tv huilt om het klimaat. Het gaat me om me diepe huilen, puur, zonder aanleiding behalve dan ‘het leven’. Het diepe huilen om het huilen, dat niets wil bereiken. Het huilen ‘zoals je huilt als je alleen bent’, om Herman Koch te citeren.
Dat ik zo liever niet publiekelijk huil, heeft niet met schaamte van doen. Ik wil gewoon ongestoord ontredderd kunnen zitten aan de oever van mijn zelfgeschapen rivier. Ik wil niet de onhandigheid voelen van mede-stervelingen die niet weten wat ze aanmoeten. We zien ons hele leven dus door een film van tranen. Maar als we tranen bij een ander zien, dan schieten we in de stress.
Dan komen mensen als de brandweer aanzetten met tissues. Wissen, wissen. Je merkt het ook aan de muziek. Men zegt dat muziek over emoties gaat, maar veel liedjes willen die juist wegdrukken. Je kunt er een urenlange medley maken van liedjes die zeggen: huil maar niet. Dus droog je tranen ook al heb je veel verdriet. Don’t you cry tonight, I still love you, baby. Don’t cry for me Argentina. No woman, no cry. Doe maar niet. En dat is vast allemaal troostend bedoeld. Maar wie diep huilt, wil geen troost. Je wilt schokschouderende ontreddering. Je wilt catharsis met die zoutedropsmaak.
Eén keer heb ik zo gehuild in het openbaar. Maar toen was het donker, niemand zag ik. Het was een avond in de oude binnenstad van Leiden, had met twee vrienden afgesproken. We hadden het even gehad over de ene die er niet was. De avond was heel erg goed. Na afloop zwierde ik door de steegjes naar het station. Het was gewoon de vermoeidheid. Het was gewoon de alcohol. Het was niet alleen vanwege gemis, natuurlijk, maar vanwege het leven en dat het eeuwig moest duren. De tranen biggelden over de kasseien, stroompjes zochten als lentebeekjes vol smeltwater hun weg naar zee. Het was als nachtelijk zwemmen, geweldig omdat niemand het zag.
Is het een jeu-de-boulestasje? Zit er een föhn in? Een borstkolf? Het blijkt een erectiepomp te zijn. Te koop via de webshop van een ziekenhuis, samen met drukringen, glijmiddelen en het boek Heimwee naar de lust van Ivan Wolffers, over hoe hij door zijn prostaatkankerbehandeling veranderde in een „onbehaarde eunuch”. Seksuele opwinding voelde hij niet meer, wel het verlangen ernaar.
In één van de video’s van de webshop legt een verpleegkundige in een witte jas uit dat de vacuümpomp, een soort koker waar de penis in gaat, de bloedtoevoer naar de zwellichamen verbetert. „Binnen enkele minuten wordt de erectie opgewekt.” Ze vertelt het technisch, klinisch, serieus, op het saaie af.
Precies de bedoeling, blijkt uit wat Anja Ladenberg vertelt, de verpleegkundige uit het filmpje. We zitten in een al even klinische spreekkamer in het Reinier Haga Prostaatkankercentrum in Delft. Iets later schuift internist-oncoloog Addy van de Luijtgaarden aan. Niets in deze omgeving doet aan seks denken. En toch gaat het hele gesprek over seks. Of eigenlijk: over hoe mannen met prostaatkanker na hun behandeling hun erecties terug kunnen krijgen. Of nog preciezer: hoe ze weer plezier in seks kunnen vinden.
Patiënten moeten op zoek naar nieuwe manieren om seks te hebben, met minder nadruk op penetratie
Uiteindelijk draait het allemaal om een betere kwaliteit van leven – want steeds vaker, voor bijna 90 procent van de patiënten, is er nog een heel leven na de diagnose prostaatkanker. „Seksualiteit en intimiteit zijn een basisbehoefte”, zegt Ladenberg, die al jaren patiënten begeleidt na de diagnose prostaatkanker. „Als het er niet meer is, is dat een groot gemis.”
De cijfers. Elk jaar krijgen zo’n vijftienduizend mannen in Nederland de diagnose prostaatkanker. Steeds vaker durven artsen het aan om af te wachten en aan te kijken. „Alleen door niets te doen, voorkom je bijwerkingen”, zegt Van de Luijtgaarden. Ongeveer een derde krijgt bestraling, soms aangevuld met hormoontherapie. In zo’n 25 procent van de gevallen wordt de prostaat verwijderd.
De zenuwen die nodig zijn voor een erectie worden zoveel mogelijk gespaard, daar zijn inmiddels heel precieze operatietechnieken voor. Desondanks zijn erectieproblemen bij alle prostaatkankerbehandelingen eerder regel dan uitzondering.
Je lijf en je lust
„We doen deze patiënten twee dingen aan”, zegt Van de Luijtgaarden. Het ene is mechanisch: als de zenuwen aan de buitenkant van de prostaat weg zijn, na een operatie, valt het besturingssysteem van de erectie uit. Zelfs met de verbeterde zenuwsparende technieken is de het risico gemiddeld 50 procent dat erecties niet meer terugkomen.
Het andere is hormonaal. Bij uitzaaiingen, of als het risico groot is dat de kanker terugkomt, krijgen mannen hormoontherapie. Die vermindert de aanmaak van testosteron en remt de celgroei. „Maar het doet ook iets met je lijf – je kunt er zwaarder van worden – en met je lust”, zegt Van de Luijtgaarden. „Het gaat niet zozeer om de seks, maar alles wat daar naartoe leidt, zei een patiënt laatst nog. ‘Als ze naast me komt zitten, weet ik wat ik voelde, maar ik voel het niet meer.’ Als je een partner hebt, zijn er twee mensen die last hebben van deze ziekte.”
Je kunt denken, waar hebben we het over? De meeste mannen met prostaatkanker zijn ouder dan zestig. Hoe belangrijk is seks nog op die leeftijd? Dat is dan meteen het eerste misverstand dat uit de weg moet. Ook vijftigers, heel af en toe zelfs veertigers, krijgen prostaatkanker. En lust is leeftijdloos. „Er zijn mannen van vijftig die er niet zo veel belang aan hechten, tegelijk zijn er genoeg tachtigplussers die nog een actief seksleven hebben. Misschien is de invulling anders, en praat je er anders over, maar de behoefte aan intimiteit blijft”, zegt Ladenberg.
Seks is zelden de eerste zorg van een man die hoort dat hij kanker heeft. Toch begint Van de Luijtgaarden er zo snel mogelijk over, al voordat de behandeling begint. „Je praat over pijn, beweging, voeding, incontinentie en dus ook over seks. Als iets normaals dat hoort bij de vraag hoe je met een chronische ziekte een goede kwaliteit van leven kunt hebben.”
Hoe goed waren de erecties vóór behandeling, wil hij weten, want goede erecties vooraf vergroten de kans op herstel. Belangrijk is ook om na de behandeling niet te lang te wachten met de penisrevalidatie, zoals dat heet. Maar de balans is precair. „De eerste twee jaar zijn een hordeloop”, zegt Ladenberg. „Als je er niks mee doet, zullen de erecties alleen maar slechter worden. Maar als je conditioneel en mentaal nog niet zo ver bent, en de eerste pogingen worden een teleurstelling, kun je in een negatieve spiraal komen. Zo van: het wordt toch niks.”
Bekend is de ‘after-diagnose-dip’, een maand of drie na de operatie, zegt Van de Luijtgaarden: „De ziekte is weg, het gaat hartstikke goed, dat zien anderen ook, maar je voelt je geen man meer. Dát ziet de buitenwereld niet en daar praat je ook niet over.”
Neutrale verpakkingen
De webshop die de kliniek vorig jaar opende, breekt vaak het ijs, merkt Van de Luijtgaarden. Schijnbaar terloops beginnen mannen er soms zelf over: „Jullie zijn toch van die eh…?”
Seksshop, zeggen sommigen. Een webshop, noemen Ladenberg en Van de Luijtgaarden het consequent. Verpleegkundige en arts doen er alles aan ervoor te zorgen dat het vooral niet vulgair oogt. Neutrale kleuren, neutrale verpakkingen, neutrale teksten. „Geen plaatjes van vrouwen in kennelijke staat”, zegt Van de Luijtgaarden.
Het assortiment is beperkt. „We hebben veel geleerd van wat patiënten zelf allemaal uitproberen”, zegt Ladenberg. „Uiteindelijk kwamen we uit bij een firma met een penispomp die medisch verantwoord en veilig is en die ook echt werkt.” De glijmiddelen zijn allemaal op waterbasis. Pillen, crèmes of injecties kunnen de erecties ook bevorderen, maar anders dan de pomp kennen die ook bijwerkingen en ze zijn alleen op recept te krijgen.
Het ziekenhuis verkoopt zelf niets, de website linkt door naar de verkopers. Maar er is wel contact met leveranciers. Van de Luijtgaarden: „Pas nog zagen we een glijmiddel dat we graag zouden opnemen als de verpakking wat neutraler zou zijn, dan vragen we of ze dat kunnen aanbieden. We krijgen ook van alles opgestuurd, alles wat op de markt is heeft hier gelegen.”
Het klinische zit ook in de woorden die ze in de kliniek gebruiken. Met patiënten en hun partners bespreken ze gevoeligheden waar deze mannen in hun relatie soms nooit over hebben gepraat. Ladenberg: „Ik spreek bijvoorbeeld over orale seks, of mondbevrediging. Als mensen zelf over pijpen praten, neem ik dat niet over.”
Neutrale verpakking en teksten: ze proberen ervoor te zorgen dat het vooral niet vulgair oogt
Juist die benadering, denkt ze, neemt veel ongemak weg. Het is een medisch probleem, dat met medisch verantwoorde hulpmiddelen te behandelen is. Alleen al daarom vindt Van de Luijtgaarden het op z’n minst opmerkelijk dat een erectiepomp niet vergoed wordt door de verzekering. „En incontinentieluiers wel. Wat is het verschil?”
Pijnlijk ook omdat hij zijn patiënten een apparaat aanraadt dat veel duurder is dan de eerste de beste pomp. Er zijn erectiepompen in de handel van een paar tientjes, het ‘medische vacuümsysteem’ in de webshop begint bij 235 euro.
Natuurlijk zijn erectiestoornissen geen puur medisch probleem. Ladenberg ziet dat het verlies van erecties ook iets doet met het gevoel van mannelijkheid. Het wordt nooit meer zoals voor de diagnose. Als mannen dan ook nog aankomen door de medicijnen, of door de hormonen borstvorming krijgen, versterkt dat het negatieve zelfbeeld. Tel daarbij op de angst dat de kanker terugkomt, of dat je partner je zielig gaat vinden, en je ziet hoe een vicieuze cirkel in de maak is. „Je voelt je niet prettig in je lijf, de opwinding blijft uit, je gaat de intimiteit vermijden, dan krijg je de belonende prikkels van een orgasme niet meer en zo wordt het steeds moeilijker om de draad weer op te pakken.”
Het cliché dat er twee mensen nodig zijn om de tango te dansen was zelden zo van toepassing. „Als de een met de benen wijd ligt te wachten terwijl de ander in de badkamer loopt te hannesen met de pomp, wordt het wel lastig”, zegt Ladenberg, die duidelijk begiftigd is met een lichte toon. „Het helpt enorm als je er samen wat van maakt, en de humor weet te behouden. Want je moet er wel een beetje voor werken.”
In zekere zin, ziet Van de Luijtgaarden, hebben mannen die seks hebben met mannen het makkelijker. „Ze zijn vaak open over seks. En ik vind dat ze vaak goede ideeën hebben bij het vinden van een nieuwe balans.”
Hetzelfde repertoire
Ladenberg gaat op zoek naar de vacuümpomp om te laten zien hoe het werkt. Eerst een drukring aan de basis rond de penis. De penis gaat in een koker, dopje erop bij de eikel. Met de pomp bouw je onderdruk op rond de penis waardoor bloed de zwellichamen in gezogen wordt. Als de penis stijf is haal je de pomp eraf. „Die ring laat je zitten, anders stort-ie meteen in.” Misschien een beetje gek in het begin, zegt Ladenberg, „maar je kan niks fout doen en je maakt niks kapot.”
Wat opvalt is dat de penis en zijn gesteldheid wel heel dominant zijn in het revalidatietraject. Draait dan alles om erecties en penetratie? Het is een vraag die Van de Luijtgaarden en Ladenberg zichzelf gaandeweg ook vaker zijn gaan stellen.
Patiënten en hun partners, die vaak tientallen jaren hetzelfde repertoire hebben afgedraaid, moeten op zoek naar nieuwe manieren om seks te hebben. Of zoals seksuologen als Rik van Lunsen en Ellen Laan jaren van de daken hebben geschreeuwd: weg van het hetero-normatieve, masculiene denken van penis-in-vagina-seks. Minder nadruk op penetratie en prestatie, meer plezier. Ladenberg: „Het is aan ons om het bespreekbaar te maken en het is aan patiënten en partners om zich open te stellen. Je moet jezelf en elkaar durven ontdekken.”
Niemand wil kanker krijgen om zijn seksualiteit opnieuw uit te vinden. Maar soms levert iets wat zo ellendig begon ook iets moois op tussen partners. Van de Luijtgaarden: „Soms zeggen mensen: we genieten meer tegelijk, we hebben zoveel meer plezier samen. Je ziet zelfs dat mensen meer naar elkaar toe groeien.”
„Bent u van de handhaving?” Een vrouw in nette blouse stiefelt ongedurig over het camperterrein. „Oh, een journalist. Nee, want ik had de gemeente gebeld en gezegd: we voelen ons hier onveilig. Kijk die caravan nou! Die hoort hier niet! En al die busjes. Armoe troef!”
‘Klein Amerika’ heet de camperplaats, waar ook Jacqueline Berends vanmorgen vanuit Limburg is neergestreken voor een dagje Gouda. Samen met haar man Bernard en een bevriend stel in de aanpalende camper. Twee glanzende witte reuzen naast elkaar, op één van de populairste camperplaatsen van Nederland.
Klein Amerika, een grote parkeerplaats, ligt midden in een woonwijk pal naast de historische binnenstad. Er is plaats voor 29 campers en voor 8 euro per etmaal mag je er overnachten – max 72 uur – en heb je drinkwater en elektriciteit en je kunt er óók nog je toilet lozen. Waar vind je zoiets?
Bernard en Jacqueline ‘camperen’ al sinds 1988 en een jaarlijks bezoekje aan Gouda hoort erbij. Even naar de grachten, winkelen, hapje eten.
Zeker tijdens de donderdagse kaasmarkt staat Klein Amerika bommetje vol. De campers staan zij aan zij en als je niet oppast struikel je over een wirwar van kabels, getrokken over het asfalt. Ze leiden naar Duitse nummerborden, Franse, Britse, Spaanse, Italiaanse. En veel Nederlandse. Steeds meer. Tot nu was het hier altijd „gezellig met z’n allen”, zegt Bernard, die binnen aan de koffie zit met hun vrienden, Ed en Tiny (net als anderen in dit stuk willen zij liever geen achternaam in NRC). Het onberispelijk interieur van de camper is net zo wit als de inhoud van de slagroomspuit op tafel. Op Klein Amerika zat je altijd met „de dure mensen” onder elkaar: camperaars met kampeerwagens van een ton – of twee. Stoeltjes naar buiten, luifeltje uit, biertje erbij. „Ouwe-jongens-krentenbrood.” Maar nu… Bernard draait zijn witleren voorstoel een kwartslag richting de overburen.
Turend door de brede voorruit kan het viertal de blik amper afwenden van het schouwspel buiten.
„Kijk nou toch die man met die lange haren!”
„Zo’n ouwe bus!”
„En daar! Een pipowagen!”
Nog even en het is, vreest het viertal, op Klein Amerika een klein Amerika. Eén groot trailerpark. En onder dat nieuwe volk zitten heus nette types. Zoals dat Portugese stel dat Bernard en Jacqueline hier vorig jaar hadden ontmoet in dat mooie campertje. „Die brachten maaltijden rond.” En Ed sprak er gister nog een eentje, een Hollandse jongen die gewoon echt geen huis kon vinden. „Die was best heel aardig.”
Maar ze bezetten de beste plekken, soms tot óver de rode parkeerstreep. En deze lui camperen niet honderd dagen, zoals zij, deze lui camperen het hele jaar rond. Dit volk wóónt erin.
„Kijk dan!” Jacqueline wijst naar een kampeerbus uit de jaren tachtig, aan de overkant. „Echte bloemetjes achter het raam.”
Nomadisch bestaan
Een nieuw volk op wielen, dat is wat ze zien. Jong, oud, man, vrouw. Alleenstaanden, stelletjes, gezinnetjes. Op aangewezen camperplaatsen, campings, parkeerplaatsen overal in het land. Ze hebben hun vier muren ingeruild voor een nomadisch bestaan. Sommigen trekken heel Europa door, maar een groot deel verblijft gewoon in Nederland, van plek naar plek binnen beperkte straal rondom werk, (ex-)partner of school van de kinderen.
Dit volk woont in kleurrijke busjes met een zonnepaneel op het dak. Of in zo’n zelfbouw-geval dat je vroeger alleen tegenkwam bij de jaarlijkse Willie Wortel-verkiezing van de Nederlandse Kampeerauto Club. Je vindt ze ook in Citroënbusjes, oude kampeerbussen, pipowagens, omgebouwde bestelwagens met afgeplakte ramen. En wie geen camper kan betalen slaapt in caravans of bestelwagens met een matrasje achterin, of gewoon in een auto.
Hoe groot dit volk is weet niemand. De nieuwe mensen-op-wielen leven onder de radar, onttrokken aan het oog van beleidsmakers, onvindbaar in de statistiek. De Nederlandse Kampeerauto Club – een soort ANWB voor campers – kent ze niet, het ministerie van Volkshuisvesting evenmin. Noch de politie, noch de parkeerwachters van de landelijke BOA-bond, want zonder overtreding geen melding en zonder melding geen inzicht. Wat we weten: het camperareaal in Nederland verdubbelde in tien jaar tijd, van zo’n 100.000 tot 200.000. Maar voor hoeveel bezitters het hun enige huis is? Een registratie als camperbewoner is niet mogelijk en de meesten hebben nog wel ergens een brief- of postadres om Nederlands staatsburger te blijven.
Een leven buiten de gebaande paden, dat is het ideaal
Maar dát ze er zijn is niet te negeren. Struin door Nederland en je vindt ze van Gouda tot Groningen, van Deventer tot Middelburg. Het betreft een gevarieerde populatie die zich moeilijk laat typeren. Van wereldverbeteraars tot gedesillusioneerden, van woningzoekenden tot avonturiers.
Voor sommigen is het bestaan op wielen geen keuze, vanwege een scheiding, schulden, of omdat de wachtlijst voor een huurwoning maar niet korter wordt. Anderen kozen welbewust voor dit nieuwe leven. Die zijn klaar met het kapitalisme, met woonlasten en belastingen, met door het hoepeltje springen van ‘de prestatiemaatschappij’. Die willen, soms getriggerd door de coronatijd, in meer of mindere mate ‘uit het systeem’ stappen. Die wensen niet meer mee te doen aan de ‘ratrace’ die de samenleving in hun ogen is geworden. Die willen ‘ontspullen’ en kopen een camper en roepen: ‘Jongens, adios!’.
Alleen, waar is dit nieuwe volk welkom? Waar kan het heen?
Geen huisje-boompje-beestje
Camping De Drie Morgen, Zoetermeer.
„Jij koffie Wen?”
„Ja wacht….”
Wendy Wisman (33) klopt de melk op terwijl Kelly Zegwaard (31) met een kop goudsbloemthee in haar riante klapstoel ploft. Midden in de Nieuwe Driemanspolder in Zoetermeer. Een verstilde vlakte, smulgebied voor vogelaars, met in de verte de hoogbouw van Den Haag en de skihal van Zoetermeer.
„Zoohoo” – Kelly’s4-jarige zoontje komt aanzetten met een ijsje – „dat heb je dat toch weer voor mekaar gekregen van Wen!”
De twee buurvrouwen hebben elkaar een jaar geleden op deze camping leren kennen en wisten gelijk: dit wordt mijn nieuwe beste vriendin. Ze wonen beiden met kind in de camper – Wendy ook met man – en zijn op deze plek lang niet de enigen. De Drie Morgen is een van de weinige campings in de omgeving die het hele jaar open zijn en de afgelopen winter stonden er zo’n 25 vaste gasten, met kerstboompjes en al.
Onder hen Ron Swaagman, die tot vorig jaar april op 215 vierkante meter woonde in een landhuis met jacuzzi. Daar had-ie in totaal drie keer in gezeten. Hij kreeg een burn-out na vele jaren hard werken in de bouwwereld en besefte na zijn scheiding dat er dagen waren dat hij in dat enorme huis helemaal niemand sprak. Stond na de verkoop van zijn huis op de stoep bij de notaris en dacht ‘wat nu’, schafte een oude PostNL-bus aan en toert nu door Nederland.
Linda, een vijftiger met een sticker van Che Guevara op haar camper. Woonde tot voor kort in Naaldwijk maar kreeg van de woningbouwvereniging te horen dat ze de bovenverdieping niet meer mocht verhuren en dacht toen zelf ook: bekijk het. Woont nu in een camper met haar twee hondjes, trekt soms een maandje door Europa en verblijft de rest van de tijd rondom haar werk bij de kinderopvang in Zoetermeer.
Richard van der Hoek in zijn zelfgebouwde camper, waarmee hij nu in Nederland woont, maar wil gaan reizen.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Richard van der Hoek, financieel directeur van een groot verzorgingsproductenbedrijf. Wil ontdekken wie hij nog meer is dan het kantoormens dat vijftig uur in de week werkt om zijn hypotheek te betalen en liet zich inspireren door de FIRE-beweging, een levensstijl gericht op financiële onafhankelijkheid. Schafte een busje aan om minimalistisch te leven en heeft per 1 augustus zijn baan opgezegd om met zijn Globus2, een zelfgebouwde camper, door Europa te reizen. Vertrekt tot die tijd ’s ochtends vroeg dagelijks vanaf de camper naar kantoor, zoals op deze camping ’s winters wel meer gasten deden.
Vraag dit nieuwe volk waarom zij hun stenen muren hebben opgegeven en het meest genoemde woord is ‘vrijheid’. Ze willen ontsnappen aan het idee van ‘huisje-boompje-beestje’. Ze vertellen op zoek te zijn naar een leven zonder de oriëntatiepunten die de westerse samenleving hun voorschrijft. Zoals Richard van der Hoek het omschrijft: een leven zonder ‘moeten’. Niet móéten werken omdat je in een groot huis móét wonen en hetzelfde leven móét leiden als iedereen.
Een leven buiten de gebaande paden, dat is het ideaal. Maar dat blijkt ook een uitdaging, want leid in ons gereguleerde kikkerlandje maar eens een leven off the grid.
#Vanlife
„Een kever!” Het zoontje van Kelly Zegwaard komt verrukt aangelopen. Sinds ze in een camper woont is hij altijd buiten bezig. „Je móét wel, op zo’n kleine ruimte”, zegt Wendy Wisman, die erbij is komen zitten. „En dat is het mooie: je komt erachter dat je niet veel nodig hebt. En dat de essentie van het leven ook is dat je verbonden bent met elkaar”.
Kijk maar eens online. #Vanlife is een hele community. Een lifestyle met een eigen magazine en festivals en groepen die via Instagram en Telegram gatherings organiseren: tientallen ‘vanlifers’ in kleurrijke busjes op één plek met kampvuur en muziek. Ook Kelly organiseert zulke events. Dan is haar zoontje het hele weekend kwijt en vindt ze ’m spelend met de kinderen van andere vanlifers terug met zijn kleding vol zand. De ultieme vrijheid.
Kelly woonde tot drie jaar terug in een eengezinswoning in Bleiswijk. Zoveel spullen, nooit tevreden. „Omdat je tussen die vier muren zo op jezelf bent.” Haar zwangerschap was de ommekeer. Een soort ‘oergevoel’ kwam in haar naar boven, ze verkoos plantmedicijnen boven vaccinaties en vroeg zich af waarom je een kind zou laten opgroeien in een wereld gefocust op de verkeerde dingen.
Glimlach: „Mijn ex was helemáál niet zo’n type.”
„De regie houden over je eigen leven, daar gaat het om”, zegt Wendy. Op zoek naar vrijheid hadden zij en haar partner hun koopwoning in Den Haag aanvankelijk verruild voor een huis in Friesland, maar toen corona uitbrak – de verbouwing was net klaar – kreeg haar partner het stikbenauwd van al die overheidsregels. Van de opbrengst van het huis kochten ze een camper en zetten er ‘Freedom Family’ op.
Kelly Zegwaard (31) zegde drie jaar geleden haar woning op om met haar zoontje te leven in een camper. Ze organiseert nu meetings met andere #vanlifers.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Natuurlijk zouden veel camperaars in de winter liever in Spanje staan dan op een camping in Zoetermeer. Zo’n kampeerbus is er om te trekken, liefst heel Europa door. Maar vergeet niet, reizen in een camper kan best – Wendy zoekt naar het juiste woord – „intens” zijn. Zeker in het begin, als je nog de toerist wil uithangen en alles wilt zien. „Dat houdt je onrustig, dat hebben we echt moeten afleren.”
En vergeet de ongemakken niet: oh nee, het water is op. Oef, de wc stroomt over. Lekkage! Waar halen we de boodschappen vandaag? Ai, feestdag. Oeps, weg te smal! Hoe gaan we keren?
En je relatie hè. Hoeveel tijd in een ‘gewoon’ leven, zegt Wendy, ben je nou écht samen met je partner? Onhebbelijkheden van de ander komen onderweg onvermijdelijk naar boven. Irritaties die je normaal onder het tapijt zou vegen, of niet eens hébt. Zo vond haar partner dat Wendy zich overal veel te druk om maakte en ergerde zij zich zijn neiging om onder het mom van ‘ooh wat zijn we vrij!’ overal maar schaamteloos in het opblaasbare zwembadje te plonzen.
Spreek het nieuwe campervolk en de behoefte aan een vaste basis wint het vroeg of laat van avontuur. Níémand blijft reizen.
Eindigen op een stukje eigen grond in Spanje, Portugal of Zweden is voor velen het ideaal. Je uitschrijven uit Nederland en elders een bestaan opbouwen. Sommigen lukt het, maar lang niet iedereen. Sommigen verruilen uiteindelijk de wielen weer voor steen, anderen blijven met de camper wonen in Nederland.
Want zie maar eens het geld bij elkaar te scharrelen voor al die grote reizen. Wonen in een camper scheelt flink in de kosten. Je hebt geen vaste woonlasten, geen gemeentebelastingen en leert zuiniger omgaan met water, gas en elektriciteit. Met een zonnepaneeltje op het dak en een kacheltje op lpg is de jaarlijkse energierekening minimaal. Net als je footprint.
Maar ook het Nederlandse camperleven is niet gratis. Staan op een gratis camperplaats drukt de kosten, maar voelt niet altijd even veilig en het stageld op een camping, waar je de was kunt doen en even wat langer kunt douchen, is algauw 18 euro per dag. En vergeet de brandstofprijs niet. Vandaar dat veel camperaars een paar maanden reizen en de rest van de tijd werken in Nederland. Zoals Kelly Zegwaard, die vrachtwagenchauffeur is van beroep en ritten doet vanuit Zoetermeer.
En als je toch wilt reizen, maar niet kunt teren op de eventuele opbrengst van een koophuis, zul je je moeten bekwamen in ‘plekonafhankelijk’ werk: digital nomad, cryptohandel, virtual assistant. Kelly maakt nu leren pols- en halsbandjes die ze in de toekomst wil verkopen in een webshop.
De behoefte aan een vaste basis wint het vroeg of laat
Onvoorziene omstandigheden, ook die spelen mee. Spreek campingeigenaren en ze vertellen over gasten die hun huis hadden verkocht om in een camper de wereld rond te reizen, maar nu geen kant meer op kunnen. Omdat de man is overleden, terwijl de vrouw geen rijbewijs heeft. Of de man begint te dementeren en de gemeente wil niet helpen, omdat ze zich hebben uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie.
Bij Wendy werd na de vorige zomer borstkanker gevonden en ook dan is de onzekerheid van reizen plots zo prettig niet meer. Ze keerden terug naar Nederland en hier op de camping in Zoetermeer vindt ze rust. „Een fijne plek.” Haar man werkt nu in de bouw en haar kind zit, net als dat van Kelly, op een school in de buurt. De dochter van Wendy volgt particulier onderwijs op een school „waar ze snappen dat het leven om méér draait dan leren uit een boek”.
Kelly zou het liefst helemaal uit ‘het systeem’ stappen, Wendy zit er nu juist weer een beetje terug in. Misschien keert ze ook wel weer terug naar een gewoon huis. Maar spijt van het avontuur heeft ze niet. „De lessen die ik heb geleerd wil ik nu meenemen om bínnen het systeem in vrijheid te leven.” En ze weet nu dat het kán: het gebaande pad verlaten.
De twee kennen genoeg mensen die in hun leven ook wel eens iets anders zouden willen maar die zeggen ‘maar ik heb twee kinderen’, ‘maar ik kan geen camper betalen’, ‘maar dan moet ik mijn baan opzeggen’. „Altijd een ‘maar’.”
Terwijl, het kan best. Als de overheid het maar wat makkelijker zou maken. Kelly zucht: „Laatst belde de Sociale Verzekeringsbank. Ik zei: joh, wat is het probleem? Ik mag toch wel wonen in een bus?” En dat is dus ingewikkeld, want volgens de wet mag je best wonen in een bus, mits je vier maanden in Nederland verblijft en hier ook een brief- of postadres hebt, anders kun je ’m niet verzekeren. Maar niet alle instanties en gemeenten interpreteren de wet hetzelfde. En vind in Nederland maar eens plek! Kelly: „Als je zomaar ergens gaat staan klopt er gelijk een boa op je deur. ‘Baf baf baf.’”
Op zoek naar vrijheid reisde Wendy Wisman (33) met haar gezin door Europa. Nu wonen ze in een camper in Nederland.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Boete voor wildstaan
Nederland is geen camperland, zegt iedereen die je erover spreekt. Wettelijke regelingen ontbreken, net als de voorzieningen. Nederland is geen Frankrijk waar je in elk dorp je toilet kunt legen. En in veel andere landen kun je je camper gerust overal parkeren, maar in Nederland is de boete voor ‘wildstaan’ 500 euro per persoon.
Maar dit nieuwe volk-op-wielen valt niet meer te negeren. De drukte op camperplaatsen is zo toegenomen dat je zonder tijdig reserveren op de camperapp – twee jaar, op een mooie Italiaanse camping – de beste plekken sowieso kunt vergeten. In woonwijken rondom de toeristische trekpleisters als Amsterdam, Gouda en Hoek van Holland klagen bewoners over witte koelkasten in hun straat. En probeer in de winter nog maar eens een stalling te vinden: alle kassen en boerenschuren staan overvol.
De opmars is een decennium geleden ingezet en piekte in coronatijd, toen je zonder camper bijna niet op vakantie kon. Vanwege de lockdowns besefte iedereen plots hoe opgesloten je je kunt voelen. In heel Europa schaften velen – ook jongeren – een tweedehands camper aan of een om te bouwen bestelbus.
‘Vrijheid’ kreeg een nieuwe betekenis. Tot dan toe was het camperleven alleen weggelegd voor de welgestelden die na jaren hard werken een glanzende witte camper van een ton of meer kochten om zich in de zomermaanden een vrij en onafhankelijk leven te permitteren. Koning op de weg. Maar plots werden die verdrongen door nieuwe koningen, onder wie jonge mensen, werklozen en digital nomads die zich met een simpel busje het hele jaar dóór vrij en onafhankelijk waanden.
Het leidde op sommige camperplaatsen tot een camperclash – ‘daar ga ik niet naast staan hoor!’ – want vraag het campingeigenaren en ze zeggen: ook de cultuur is anders. Veel traditionele camperaars poetsen hun bus na elke rit, de nieuwe doen dat niet. Veel traditionele camperaars vragen bij binnenkomst op de receptie als eerste ‘wat kost het’, de nieuwe alleen ‘is er plek’. En misschien zit onder die ergernissen soms ook wel een vleugje jaloezie verstopt. Is vrijheid te koop of zit vrijheid tussen je oren?
Maar op campings begint het te wringen. Want onder het nieuwe volk-op-wielen zijn leuke, flexibele denkers die, omdat ze wonen in hun camper, oog hebben voor de omgeving. In Deventer bood er eentje zelfs aan het wc-huisje schoon te maken – zou een vakantieganger nooit doen! Maar je hebt er ook die een plek zoeken omdat ze simpelweg geen huis hebben, zijn gescheiden, in de schulden zitten, in psychische nood verkeren, of alles tegelijk. Het aantal verzoeken tot langdurig verblijf is vanwege het woningtekort de laatste jaren flink gestegen, van vrijwel nooit tot dagelijks. En zouden de campingeigenaren tegen iedereen ‘ja’ zeggen, dan staan hun campings binnen één maand vol.
En de campings willen best een bijdrage leveren aan de oplossing van het woonprobleem, maar een camping is geen woonvoorziening en het doembeeld ‘Fort Oranje’, een campingterrein vol arbeidsmigranten en ‘pechvogels’, is voor velen een trigger om paal en perk te stellen aan de wensen van de nieuwe groep.
Wie lang staat gaat zich meer bewoner voelen en minder gast
Bij Ron en Edith Zegwaard – geen familie van Kelly – van camping De Drie Morgen „viel het kwartje” toen ze deze winter op de lijst keken en constateerden dat 25 van de 35 gasten langblijvers waren. Niet dat ze bang waren dat het verloedert. Het wc-huisje is altijd spic en span, en gelegen in de Randstad en toch in de vrije natuur heeft deze plek altijd al gasten getrokken die het aangename met het nuttige verenigen. Mantelzorgers, ex-partners die in de buurt van hun gezin verblijven, studenten, werklui uit het zuiden met een klus in de buurt, kermisklanten die niet in de herrie van hun eigen kermis willen staan.
Maar zoveel langverblijvers als deze winter hebben ze niet eerder gehad. Liever houd je je camping ‘recreatief’ en ‘toeristisch’. Bovendien was er de laatste tijd wel „een beetje gedoe” met bepaalde mensen. Want wie lang staat – oude campingwet – gaat zich meer bewoner voelen en minder gast. „Kregen we het verwijt dat we een ouwenlullencamping waren omdat er ’s avonds geen muziek meer mocht worden gedraaid!” Edith Zegwaard kan er wel om lachen. „Die gast was ouder dan wij!” De betreffende persoon had een hele dj-set neergezet en wilde oefenen met zijn set-lijst. Eerst met koptelefoon, maar hij wilde ook de bas voelen dus toen zonder. De afspraak was één uurtje, maar toen werd het toch anderhalf en toen twee uur en toen hoorde je de bassen van 16 tot 21 uur.
En zo gaat het vaker met langblijvers, klinkt onder campingeigenaren. Ze pakken er wat meer grond bij, maken er tuintjes van. Of ze zetten er, zoals de zzp’er die eigenlijk naar het zuiden wilde trekken maar intussen al twee jaar op een van de mooiste hoekplekjes van camping De Drie Morgen stond, een hele vluchtelingentent neer. En een kooktent. En een opblaasbare jacuzzi. En een stel fietsen. En een bewegwijzeringsbord dat naar al zijn verworvenheden wijst.
Vandaar de nieuwe campingregel op De Drie Morgen, per 1 april: zes weken op, zes weken af. Net genoeg om je als gast welkom voelen, maar niet thúís.
Alleen, waar moet het nieuwe volk-op-wielen dán heen?
Douchen bij het zwembad
Parkeerplaats Kardinge, Groningen. „Als iemand moet, dan moet-ie.” Gigi, de 48-jarige kantineman van sportcentrum Momentum, is de beroerdste niet. Eigenlijk is het toilet bedoeld voor leden van de fitness, de vechtclub en de padel. Maar nood breekt wet. „Als ik in het verkeer een ongeluk krijg, dan stop jij toch ook?”
Of-ie wel eens last heeft van de camping hiernaast, vroeg een gemeenteambtenaar ’m laatst. ‘Camping? Welke camping?’, zei Gigi. ‘Dit is toch gewoon een parkeerplaats?’
Er staan op de parking van Sportcentrum Kardinge, aan de rand van Groningen-stad, inderdaad veel campers. Steeds meer. Vandaag, op een druilerige doordeweekse ochtend, twintig. Gekleurde busjes, oude busjes, nieuwe busjes, caravans, en steeds meer van die Volkswagen Transporter-busjes met een laadruim waarin precies een matrasje past. Allemaal gele nummerborden, op één Turkse na.
Een deel wisselt, maar zo’n zes tot zeven staan er al maanden. Off the grid op de gratis camperplaats. Zonder voorzieningen. Al is het maar hoe je ’t bekijkt. Want aan de voet van Sportcentrum Kardinge staat een sculpturale klimtoren van 37 meter hoog. En in de naastgelegen hal kun je snowboarden. En daarnaast autoracen. En in het zwembad kun je voor 1,30 euro douchen. En bij de voetbalvereniging heb je een buitenkraan waar je, als je maar vaak genoeg op de knop drukt – pisstraaltje – binnen een kwartier je watertank hebt gevuld. En een natuurpad met riet waar je een boodschap kunt doen. Of je vraagt ’t bij Gigi.
Gigi de kantineman heeft vroeger een pizzeria gehad en houdt van koken. Dus toen vorig jaar het aantal busjes op de naastgelegen camperplaats zo groeide heeft-ie een menuutje samengesteld – kip, salade, patat en drinken voor 14,50 – en in folders onder de camperaars verspreid. Maar niemand reageerde. „Dus dat doe ik niet meer dit jaar.”
Kardinge is een van de vele camperplekken die gemeenten in de slipstream van het toegenomen camperbezit de afgelopen jaren hebben aangelegd. De plekken zijn gratis en bedoeld voor een verblijf van maximaal 72 uur. Voorzieningen ontbreken en je mag er officieel geen ‘kampeergedrag’ vertonen, zoals een stoeltje of luifeltje uit.
Je vindt ze overal in Nederland op de meest desolate plekken. Naast een school in Bleiswijk met uitzicht op de brandweerkazerne. Naast een zwembad in Harmelen met uitzicht op de snelweg. In een woonwijk, op een bedrijventerrein, naast een moestuincomplex, op een afgelegen parkeerterreintje tussen de Drentse schapen. Meestal twee à drie camperplaatsen op een stukje onbestemd terrein dat een gemeente nog had liggen.
De camperplaatsen zijn bedoeld om het lokale toerisme te stuwen en staan vaak bomvol. Zoals in Harmelen, waar het afgelopen jaar op drie officiële camperplaatsen soms wel tien campers en caravans stonden.
Dit zijn de plekken waar alle geledingen van het nieuwe volk-op-wielen elkaar treffen. Hier op Harmelen stond een camper met een gezinnetje, zoontje aan de lego, dat vier jaar terug huis en haard had opgezegd om samen met andere coronavluchtelingen een autonoom leven te leiden in een grot in Andalusië en nu is teruggekeerd vanwege zzp-werk in Nederland. Naast een zeventiger met lang grijs haar en een paarse seventies-broek die al vijftien jaar enkele camperplaatsen afwisselt rondom zijn vriendin in Leiden en op de parkeerplaats in zijn camper geconcentreerd bezig is met kwast achter wit canvas om andermans huisdieren te schilderen die hij via Instagram verkoopt aan honden- en kattenbezitters in Amerika. Een lucratieve business, de week ervoor stond op precies dezelfde plek een 28-jarige vrouw die precies hetzelfde deed, maar dan met paarden. En daarnaast stond een groep van twintig Bulgaren, hele gezinnen, die voordat ze waren ontzet door de politie nog hadden gescheten in de bosjes. Uitwerpselen gewikkeld in blauw wc-papier dat de vader, die van de grot in Andalu-sië, nog had opgepakt – ‘gatver, je hebt poep aan je handen pap!’ – omdat-ie als bedankje voor het gratis verblijf altijd de parkeerplaats opruimt. En in het struikgewas verderop verbleef op dat moment een wildkampeerder die de politie dan weer had gemist, volgens de zeventiger met lang grijs haar, en die ook ooit een camper had maar de reparatie niet kon betalen en nu per Flixbus met tentje door Europa reist.
En nee, niet al die mensen kwamen voor een dagje Harmelen. En ook niet voor het naastgelegen zwembad, waar telkens weer nieuwe mensen naar de wc wilden, en hun telefoons wilden opladen, en waar volgens de verhalen een stel Portugese vrouwen eens topless stond te douchen tijdens de zwemles.
De NKC, de belangenvereniging voor campers, had gepoogd de ontwikkeling van gratis camperplaatsen te stimuleren, maar steeds meer gemeenten zijn er inmiddels klaar mee. In Harmelen is de gratis camperplaats vorige maand na acht jaar officieel opgedoekt. En ook de gemeente Westervoort stopte er vanwege overlast onlangs mee. Net als Apeldoorn, al de derde sluiting in vier jaar tijd. En Epe. En Vaassen. En Klein Amerika, de populaire camperplaats in Gouda, gaat verdwijnen, deels om dezelfde reden. En ook die van Kardinge wordt binnenkort opgeheven. Idem.
De gratis camperplaats staat overal in Nederland onder druk.
Proppen in die modder
Op Kardinge, waar je officieel maar 72 uur mag staan, was er nooit controle. Maar nu die gaat verdwijnen is de gemeente alvast begonnen met uitdelen van waarschuwingen. Op een kartonnen kaartje dat op de grond ligt voor een losstaande caravan, staat: ‘Wij willen u dringend verzoeken uw recreatievoertuig te verplaatsen naar een van de camperplekken verderop’.
Klop klop klop. De gordijntjes zijn dicht, maar er doet toch iemand open. Man met muts op, hangend uit de deuropening. „Hee bro. Ja, de handhaving was hier gisteren. Ik moet ’m verplaatsen, naar dat grasveld verderop. Daar in die modder ja. Kan toch niet? Moet ik mezelf nu proppen in die modder?”
Mano, 54 jaar, bewoont sinds twee maanden deze caravan, gekocht voor 1.850 euro van z’n eerste uitkering van de sociale dienst. „Ik heb drie kinderen in Groningen, en kleinkinderen. Maar bij hen kan ik toch ook niet wonen? Wil ik niet. En ik heb alles gedaan. Metselen, automonteur. Maar m’n rug is naar de klote. Daarom dit.”
Alles beter dan het tentje waarin hij acht maanden heeft gezeten, „in de bush, waar niemand me zag”. Maar waar-ie nu heen moet? „Ik weet niet man. Geen plek, geen geld. Een vriend van mij komt. Het wordt duwen met de hand denk ik. Naar de modder.” Met grote ogen: „Als je plékken weet brother…”
De dunne wandjes van een camper brengen je in contact met de buitenwereld
Off-the-grid-camperen in Nederland kan een harde wereld zijn. Daar weet de 81-jarige Fred, die op Kardinge met zijn kampeerbus op steenworp afstand van Mano staat, alles van.
Fred campert al sinds 1973, reisde heel Europa door, en is tweemaal overvallen. In Nederland. Vandaar dat-ie z’n camper nu zo heeft neerzet dat hij altijd weg kan rijden. Aan elk portier heeft hij een kettingslot hangen en altijd staat hij in het licht van een lantaarnpaal. En liever niet in z’n uppie, en ook niet aan het einde van de parkeerplaats, waar ze je met een auto kunnen isoleren. Want mensen weten dat je in een camper alles bij je hebt – paspoort, geld, bankpasjes. En als man alleen in zo’n camper heb je dat er van die mannen met blootblaadjes onder de arm op je deur kloppen. „Die denken dan…”
De dunne wandjes van een camper brengen je in contact met de buitenwereld, hoor je van de camperaars. En dat is ook leuke ervan: het houdt je geest flexibel en je lichaam vitaal en bezorgt je een prettig soort openheid. Altijd naar buiten gericht, waakzaam, bijna op een dierlijke manier. Maar die dunne wandjes maken je ook kwetsbaar. Op afgelegen camperplaatsen zien de nieuwe camperaars verstijfd in hun voorstoel soms de wildste taferelen. Dealen, pal voor hun neus. Twee busjes waaruit allemaal jongens in zwarte hoodies stappen die de nummerplaten verwisselen. Niet voor niets hebben veel van de nieuwe camperaars een hond, vaak meer dan één.
Maar hét grote voordeel van een camper is dat je met één loei op je gaspedaal je buren kunt wisselen. Vandaar het medelijden dat velen hebben met de groep caravanbewoners die ze om hen heen zien groeien, die voor zo’n camper geen geld hebben en afhankelijk zijn van een auto die hen trekt. En die hebben weer medelijden met de groeiende groep autoslapers die hun kont niet kunnen keren, te vinden op parkeerplaatsen overal in het land en zichtbaar aan de beslagen ramen. En die weer met de groeiende groep tentbewoners, veelal bevolkt met arbeidsmigranten die hun baan zijn kwijtgeraakt, te vinden in parken en bossen.
Een crimineeltje
Terug op Klein Amerika, Gouda, kijkt Jacqueline Berends met open mond naar buiten, waar een dame met grote zonnebril zoekend voorbij komt.
„Snótverdorie. Loopt die vrouw daar nou alwéér?”
„Ik denk dat ‘t een crimineeltje is”, zegt Bernard. „Moet vast wat drugs afhalen.” Hij maakt intussen foto’s van de caravan zonder nummerbord – „die hoort hier niet”.
Jacqueline: „Zal eens vragen: bent u wat kwijt?”
Konden ze maar terug naar de jaren negentig, mijmert Jacqueline, „de beste jaren”. Zij waren de eersten van het dorp met een camper en de NKC organiseerde weekendjes weg, zoals naar Duinrell. ’s Zomers met het hele gezin naar Lago Maggiore, waar nog plek was. Dobberden hun kinderen de hele dag in een bootje met de kinderen van andere camperaars. „Die spreken elkaar nog steeds.”
„Kijk, zo doen we dat.” Bernard pakt een tupperwarebakje met erwtensoep uit de diepvries, de schijfjes worst keurig in rijtjes bovenop. Die gaat zo de pan in. Lunchtijd. En daarna naar de stad. En ze hebben nog geluk dat ze een stopcontact wisten te bemachtigen, beseft-ie. Want Klein Amerika heeft er maar twaalf, op 29 camperplaatsen. „Jahaa, die pikken ze óók in.”
Nee, het échte camperleven ziet er wat hun betreft heel anders uit. Ed pakt zijn telefoon erbij en toont foto’s van een georganiseerde groepsreis naar de sneeuw. Allemaal vrienden van de camperclub. Hier, met z’n allen bowlen, „kreeg je een medaille”. En happy hour, „iedereen z’n eigen drank mee”. Knakworsten bakken met Jos, Henk en Teus. Wandelen met z’n allen. Eten met z’n allen, aan een lange tafel. „En je hóéft niet mee te doen hè”, zegt Ed met trots. „Vrijheid blijheid.”