Laatste boek van Gabriel García Márquez postuum uitgegeven: ook dit keer vertelt hij soms met enkele woorden een heel verhaal

Er bestaat zoiets als de literaire sensatie; de ervaring dat wat je al lezend meemaakt, je direct in contact brengt met de verbeelding van de schepper. Terwijl je wordt meegezogen in een verhaal, ben je je er óók van bewust dat het allemaal maar verzonnen is, een vertelsel. Die literaire sensatie is verwant aan Johan Huizinga’s historische sensatie die op kan treden door het contact met een object, tekst of beeld uit het verleden. Huizinga schreef over ‘het gevoel […] van een onmiddellijk contact met het verleden, een (lach niet) bijna ekstatische gewaarwording van niet meer mij zelf te wezen, van over te vloeien in de wereld buiten mij’.

De literaire sensatie beleefde ik als tiener bij het lezen van Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez. Dat begon met de emblematische beginzin: ‘Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag, toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.’ De sensatie kwam op pagina 111 in de vertaling van C.A.G. van den Broek (nog steeds mijn favoriet). Halverwege een razende opsomming over het leven van kolonel Aureliano Buendía las ik daar: ‘Hij ontkwam aan veertien aanslagen, drieënzeventig hinderlagen en het vuurpeloton.’

Terwijl ik verder door de zinnen schoot, was daar even de gedachte: ‘Hé, hij is helemaal niet doodgeschoten, daar heb ik vast overheen gelezen.’ Wat verder kwam het echte besef: Ik had niets gemist. De schrijver had de man die hij in zijn eerste zin gedood leek te hebben, hier terloops tot leven gewekt – terwijl hij trouwens nog steeds niet had verteld wat er was voorgevallen. Dát kon je dus met woorden bewerkstelligen! Het was inderdaad (lach niet, zou Huizinga zeggen) een bijna extatische gewaarwording, een tegelijkertijd ín en buiten het verhaal staan.


Lees ook
Herinneringen aan de laatste jaren van de literaire grootheid García Márquez

Gabriel García Márquez in 1990.

Het is ook een verteltrucje, een handigheidje, weet ik 35 leesjaren later. Maar dat zou miskennen welke gevolgen die literaire sensatie had. Het werd liefde. Ik raakte verslingerd aan het werk van García Márquez, las alles wat er vertaald was, viel mensen lastig met leestips en aanwijzingen, legde een verzameling aan van vertalingen van Honderd jaar eenzaamheid in meer dan tien talen die ik niet kon lezen.

Dit voorjaar, tien jaar na de dood van Gabriel García Márquez (1927-2014) is er ineens een nieuw boek, In augustus zien we elkaar. Over het manuscript was de auteur bij leven, eh, nogal ondubbelzinnig: „Dit boek is niks. Het moet vernietigd worden.” Dat werd het niet; met de rest van de literaire nalatenschap werd het overgebracht naar het Harry Ransom Center in Austin, Texas. In hun voorwoord bij de uitgave schrijven de zoons van ‘Gabo’ dat de tekst hun bij herlezing meeviel. ‘Het was een wedstrijd tussen het perfectionisme van de kunstenaar en zijn afnemende geestelijke vermogens.’ Zij opperden dat hun vader door zijn teruglopende verstandelijke vermogens ook niet meer in staat was om te zien wat er goed was aan het boek.

Liefde op ‘latere leeftijd’

Vijfentwintig jaar geleden las García Márquez op een bijeenkomst in Madrid een hoofdstuk uit En agosto nos vemos. Het was destijds de bedoeling dat het met nog drie novellen zou worden uitgegeven, allemaal handelend over de liefde op ‘latere leeftijd’. De andere novellen kwamen er niet, ook al omdat de auteur werd ingehaald door voortschrijdende dementie. Aan In augustus zien we elkaar bleef García Márquez kleine aanpassingen doen – ook achterin de Nederlandse uitgave zijn enkele typoscriptpagina’s gepubliceerd. Dat de zoons van de schrijver nu tot publicatie overgaan is in de eerste plaats te begrijpen vanuit commerciële motieven (er is ook een Netflixserie naar Honderd jaar eenzaamheid in de maak). Los daarvan lijkt het me uit cultuurhistorische motieven goed te verdedigen. De novelle is een zo goed als voltooid product; geen postuum knip- en plakwerk van de erven. De wereldliteratuur heeft hoe dan ook veel te danken aan nabestaanden die de vernietigingswensen van gestorven schrijvers negeerden. García Márquez beschouwde Kafka – wiens vriend Max Brod weigerde het nagelaten oeuvre te vernietigen – als een van de auteurs die hem in belangrijke mate hadden gevormd.

Ook een niet zo goed boek van een briljante auteur is de moeite waard. Dat is vrij precies wat In augustus zien we elkaar is. In een slordige honderd pagina’s wordt het verhaal verteld van Ana Magdalena Bach, een bij aanvang van het boek 47-jarige vrouw – dat ‘op latere leeftijd’ moeten we kennelijk met een korreltje zout nemen – die elk jaar in augustus de boot neemt naar een eiland voor de Caraïbische kust om daar gladiolen op het graf van haar moeder te leggen. Die reisde bij leven graag naar het eiland, al kwam haar verlangen om er begraven te worden voor de familie uit de lucht vallen. Op de eerste bladzijden stapt Ana Magdalena in dezelfde versleten taxi als elk jaar. Onderweg volgt een typisch García Márquezbeeld: ‘Hij moest capriolen uithalen om roekeloze varkens en naakte kinderen, die hem als stierenvechters uitdaagden, te ontwijken.’ De reis gaat naar een hotel vol vergane glorie, waar de auteur eerst beschrijft hoe ze zich in haar kamer even opknapt: ‘Na zich te hebben afgedroogd woog ze voor de spiegel haar borsten, die nog rond en fier waren ondanks haar twee bevallingen.’ Meer dan over liefde op latere of niet zo heel veel latere leeftijd gaat het verhaal over lust. Tot haar eigen verbazing belandt Ana Magdalena – thuis onderdeel van een stabiel huwelijk in de culturele elite – in bed met een man die ze in het hotel ontmoet. Het samenzijn brengt haar in de war, des te meer doordat ’s ochtends blijkt dat de man niet alleen is weggeslopen, maar dat hij voor vertrek ook een biljet van twintig dollar in het boek naast haar bed heeft gestoken.

Het avontuur heeft een dubbele uitwerking op Ana Magdalena. Aan de ene kant is daar haar woede over het vernederende bankbiljet, daartegenover staat haar verlangen naar een nieuwe vrijheidsnacht op het eiland. García Márquez beschrijft hoe in de vier volgende jaren ze op zoek gaat naar het vrijheidsgevoel van de nacht op het eiland: nieuwe mannen, nieuwe kansen. Dat blijkt niet eenvoudig. Het ene jaar blijkt de man met wie ze slaapt achteraf een gevaarlijk figuur, met die van een ander jaar is het heerlijk, maar er zijn ook jaren waarin geen enkele verwachting wordt ingelost. Soms overweegt ze willekeurige automobilisten aan te houden. Tussendoor verplaatst de vertelling zich naar haar leven thuis, waar Ana Magdalena’s verwarring toeneemt terwijl haar vertrouwen in de huwelijkse trouw van haar echtgenoot afneemt.

Wat goed is aan In augustus zien we elkaar is de dubbelheid van Ana Magdalena’s eilandreisjes: de extase van de eerste nacht botst op de afschuwelijke herinnering aan de twintig dollar. Ook zie je bij vlagen de kracht waarmee García Márquez ineens een halve roman in een halve zin kan verstoppen, zoals wanneer hij over Ana Magdalena en haar echtgenoot schrijft: ‘In een bepaalde periode gingen ze naar liefdesmotels, zowel heel chique als heel armoedige, totdat er op een nacht een gewapende overval plaatsvond en ze volledig werden uitgekleed.’

Er is ook het een en ander minder goed. Veel beschrijvingen zijn sleets, de ontwikkelingen in ‘thuis’ zijn voorspelbaar en vooral: het verhaal mist een stuwende kracht. De parade van mannen op het eiland lijkt willekeurig en komt plotseling tot stilstand. Alsof de schrijver na vijf mannen geen puf meer had om een nieuwe te verzinnen. Over het slot zal ik verderop iets verraden.

Explosie van creativiteit

In The New York Times werd geklaagd dat de feilen van In augustus zien we elkaar de herinnering aan de grootse verteller García Márquez vertroebelden. Dat lijkt me overdreven, maar het contrast is evident. Dat blijkt des te meer uit een geweldig (helaas onvertaald) boek dat vorig jaar verscheen: Las cartas del Boom, een verzameling brieven die Julio Cortázar (1914-1984), Carlos Fuentes (1928-2012), Gabriel García Márquez en Mario Vargas Llosa (1936) uitwisselden in de tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig. Het was de periode waarin zij de Latijns-Amerikaanse literatuur naar het centrum van de wereldliteratuur schreven. Via hun brieven land je midden in die explosie van creativiteit. Op 30 oktober 1965 vraagt García Márquez terloops aan Fuentes wat die van de titel Cien años de soledad vindt. ‘Hoe klinkt dat?’ Volgens de legende schreef García Márquez zijn ruim 400 pagina’s dikke meesterwerk in veertien razende maanden, maar uit de brief blijkt dat hij in die periode met nog een ander boek in zijn hoofd zat. ‘Ik heb eindelijk de oplossing voor de dictator ontdekt […] Weet je nog dat mijn probleem was dat ik de hele sociaal-historische-economische-politieke context wilde geven? Wat een flauwekul! […] De roman moet de monoloog van de dictator zijn, afgeleefd, verward, doof en al bijna helemaal kierewiet, terwijl hij probeert zich te rechtvaardigen voor zijn daden in 92 jaar machtsuitoefening tegenover een volkstribunaal dat hem berecht in een honkbalstadion.’ Uiteindelijk zou De herfst van de patriarch (1975) er niet precies zo uitzien, maar het is sensationeel om van zo nabij te zien hoe de verbeelding van een schrijver midden in de ene roman alweer naar een volgend werk galoppeert.

Tussendoor lees je over de twijfels van de schrijver, die stelt dat hij het zich financieel niet kan veroorloven om zo lang aan een roman te werken. In de loop van 1967 begint het hem te dagen dat de tijden zullen veranderen. Zo is Fuentes helemaal door het dolle heen als hij de eerste fragmenten van Honderd jaar eenzaamheid heeft gelezen – en nog veel enthousiaster in een brief aan Cortázar als hij het hele boek uit heeft, volledig overdonderd door de ‘radicaal bevrijdende verbeelding’ van zijn vriend, die volgens hem heel Latijns-Amerika bevrijdt. Zo schrijven ze elkaar de hele tijd: jongens, áárdige jongens, op de drempel van de wereldfaam. Die kwam binnen een paar maanden na verschijning voor García Márquez. ‘Dat boek heeft mijn leven vernietigd’, zou hij later zeggen, verwijzend naar de eenzaamheid die volgens hem onlosmakelijk met de roem verbonden was.

De radicaal bevrijdende verbeelding hapert bij In augustus zien we elkaar, maar de tomeloze energie van de brieven biedt ruimte voor een andere, empathischer, lezing van de novelle. Daarin is Ana Magdalena Bach een vrouw die zoekt naar een bevrijdende ervaring, maar die deze man na man niet kan terugvinden. Zo bezien gaat het verhaal over iemand die tracht terug te keren naar iets moois uit haar verleden, maar daar niet in slaagt. Zoals de oude schrijver García Márquez, afgeleefd en verward, vergeefs probeerde nog een goede roman op de vergankelijkheid te veroveren. Met dat in gedachten krijgt het slot van de novelle nieuwe kracht. Ana Magdalena komt dan thuis een grote zak, gevuld met de overblijfselen van haar moeder, die ze heeft laten opgraven. De reisjes naar het eiland zijn voorbij. In mijn verbeelding zie ik nu steeds de schrijver voor me, ook zeulend met een zak botten, zich excuserend: ‘Ik heb het geprobeerd, maar dit is alles wat er nog is.’ Zo levert ook In augustus zien we elkaar een literaire ervaring op.