Koning Willem-Alexander in kersttoespraak: ‘Vrede, wat zijn we daar ver vanaf’

„Wie naar de vele breuklijnen in onze wereld kijkt, kan intens naar die vrede verlangen. Wat zijn we er momenteel ver vanaf.” Koning Willem-Alexander begon op Eerste Kerstdag zijn jaarlijkse kersttoespraak met aandacht voor de „voelbare spanningen” over de hele wereld, maar ook in eigen land. „Veel mensen voelen zich onbegrepen, ongewenst, onbeschermd.”

De koning stond stil bij Joodse Nederlanders die zich sinds de oorlog tussen Israël en Hamas onveilig voelen op school, in de tram en op straat. En hij vertelde over gesprekken met Palestijnse Nederlanders, en hun verdriet en zorgen over familieleden in de Palestijnse gebieden. „Telkens weer word ik geraakt door de persoonlijke pijn die in de verhalen doorklinkt.” Tegen Joodse Nederlanders en Nederlandse moslims zei hij: „Blijf, wij horen samen, dit is ook uw land.”

Haat en verbittering niet importeren

In zijn toespraak waarschuwde de koning voor een collectief gevoel van machteloosheid. Wat we als Nederlanders wél kunnen doen, zei hij, is „zorgen dat we de verbittering en de haat niet importeren in onze straten”. Op een haast schoolse wijze wees de koning op de „basisregels die hier in Nederland gelden”: niet discrimineren en geen geweld gebruiken („ook niet als we ons gekwetst of miskend voelen”).

Wat alle Nederlanders bindt, zei de koning, zijn menselijke emoties, ook als mensen het niet eens zijn qua opvattingen of overtuigingen. „‘Wat zijn je angsten? Wat zijn je dromen?’ Onze antwoorden daarop lopen niet zoveel uiteen.” De koning deed daarom een oproep om elkaars „pijn en verlangen te zien”, zodat ruimte ontstaat voor begrip en verbinding. „Laten we bij alle verschillen van mening ook op zoek gaan naar het menselijke dat ons samenbrengt. (…) In die aandacht voor elkaar schuilt ons vermogen om iets van de pijn van anderen – en daarmee ook van onszelf – te verlichten.”