‘Je móét er tegen zijn, maar gentrificatie heeft ook een andere kant’

Jong geleerd Vincent Baptist onderzocht de rosse buurten van Rotterdam en wandelde met oud-bewoners door het gerenoveerde Katendrecht.


Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Gentrificatie heeft een slechte naam gekregen. Het begrip staat synoniem voor kapitalistische prijsopdrijving in oude volksbuurten, waar de bewoners hebben moeten wijken voor studenten, tweeverdieners en expats die zich laven aan havermelkkoffie in veganistische eethuisjes. Of voor toeristen die van de ene kaaswinkel naar de andere sjokken.

Maar is de werkelijkheid niet wat dubbelzinniger? Cultureel stadshistoricus Vincent Baptist (30) denkt van wel. „Ik wil vooral begrijpen hoe het werkt. Gentrificatie is, zoals ik het in mijn proefschrift noem, een begrip geworden met een impliciete bias: je móét er tegen zijn. Ik wil graag oog houden voor de andere kant.”

Die kant zag Baptist toen hij voor zijn promotieonderzoek aan de Erasmus Universiteit twaalf ‘wandelinterviews’ door de buurt maakte met oud-bewoners van de voormalige prostitutiewijk Katendrecht, nu een schoolvoorbeeld van gentrificatie met hippe cafés en gerenoveerde, dure woningen. „Zij waren veel positiever dan ik had verwacht. Unaniem enthousiast over de restauratie van oude pandjes die ze van vroeger herkenden. Over de hoogbouw aan het water waren ze dan weer veel kritischer, die vonden ze buitenproportioneel.”

Nu kun je zeggen: toch best wrang dat hun buurt nu ze eenmaal zijn vertrokken pas is geworden hoe ze die het liefst hadden gezien – en onbetaalbaar. Ja, zegt Baptist, „maar het maakt ook duidelijk hoezeer delen van die buurt aan het verpauperen waren, daar wordt misschien niet genoeg bij stilgestaan. Stadsvernieuwing kon er pas op gang komen toen prostitutie onder druk van bewoners en maatschappelijke afkeuring was verdwenen.”

Vermaaksplekken

Katendrecht is een van de drie vice districts die Baptist (1992) doorlicht in zijn dissertatie Pleasure near the Port, een cultuurhistorisch onderzoek naar de beruchte ‘vermaaksplekken’ in de havenstad. Onderdeel van een Europees project in de menswetenschappen, met vertakkingen naar Hamburg, Göteborg en Barcelona, waar vergelijkbaar onderzoek wordt gedaan. Tijdens zijn master mediastudies in Amsterdam raakte Baptist geïnteresseerd in urban history, in 2020 solliciteerde hij op de promotieplaats in Rotterdam.

Onderzoek naar pleasure-scapes gaat niet alleen om harde feiten maar ook, of vooral, om beeldvorming en culturele percepties. „Je wilt inzicht krijgen in hun geschiedenis maar ook in de manier waarop er in beleid, citymarketing en in de populaire verbeelding of nostalgie mee wordt omgegaan. Rotterdam is dan een heel goed voorbeeld, omdat daar de prostitutie allengs is verdwenen uit de binnenstad en na de oorlog geconcentreerd in één plek, Katendrecht.”

Uit de twee andere buurten die Baptist doorlichtte, de Zandstraatbuurt in het centrum (op de plaats waar nu het stadhuis staat) en de Schiedamsedijk verder naar het zuiden, verdween het sekswerk al in de vroege twintigste eeuw. De volkse Zandstraatbuurt moest wijken voor het stadhuis, dat daar tussen 1914 en 1920 verrees. Nog voor die bouw begon werd de buurt een object van nostalgie, in columns bezongen door schrijver en NRC-journalist M.J. Brusse. Baptist zocht en analyseerde zijn teksten. „Interessant is dat die nostalgie later weer verdwijnt, dan wordt hij negatiever over de buurt. Dat is de invloed van een nieuwe stedelijke norm: de stad moet modern zijn, en schoon.”

Op Katendrecht, ook bekend als ‘de Kaap’, ging het net anders. „Het bestuur van de stad vond het allang prima dat het sekswerk daar werd geconcentreerd. Het was ver weg van het centrum, in Rotterdam ‘de stad’ genoemd, en de wijk was makkelijk af te sluiten bij eventueel oproer.” Dat kwam er, toen in de jaren zeventig de bewoners te hoop liepen tegen de prostitutie, die een criminele magneet was geworden. „Aanvankelijk was het daar gemoedelijk, de buurtbewoners kenden de dames en spraken heel normaal over ‘tussen de hoeren wonen’, ze kwamen elkaar tegen bij de kruidenier. Maar allengs zie je de prostitutie professioneler worden, grootschaliger en internationaler. Dan komen de buurtbewoners in protest.”

Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Fallusvormig gebouw

De gemeente speelde een meer actieve rol in de stadsvernieuwing die volgde, aldus Baptist, een verschil met de neoliberale distantie die nu processen van gentrificatie vaak kenmerkt. Er kwamen ambitieuze plannen voor een heus eroscentrum, die op niets uitliepen (architect Carel Weeber presenteerde een ontwerp voor een fallusvormig gebouw).

Baptist bouwt momenteel verder op dit onderzoek, nu plannen voor zo’n eroscentrum blijven circuleren, onder meer in Amsterdam. „In Antwerpen staat al zo’n centrum, in een verbouwd pakhuis. Architectonisch valt daar niet veel aan te beleven, ik ben er eens gaan kijken en de entourage is ook nog steeds nogal onprettig, met veel buiten rondhangende mannen. In Amsterdam ligt het ingewikkelder, omdat de Wallen een toeristische trekpleister zijn. Maar ik zou hier graag breder naar kijken, ook vanuit de vraag of betaalde seks een vergelijkbare normalisering kan doormaken als andere seksuele beleving, waar nu een grotere markt voor is als seksuele wellness. In jullie krant stond al een dossier over vibrators, die nu te koop zijn bij publiekswinkels als HEMA en Kruidvat.”

In zijn proefschrift, geïllustreerd met oude foto’s en kaarten van de onderzochte stadsbuurten, schrijft Baptist dat zijn werk hopelijk bijdraagt aan een meer genuanceerde, meerdimensionale kijk op thema’s als nostalgie en gentrificatie. En voor de eigen positie van onderzoekers. „Ik ben zelf ook onderdeel van het gentrificatieproces, net zo goed als anderen. Mijn vrouw en ik hebben een huisje gekocht in Utrecht, in een oude arbeidersstraat. Alle nieuwe bewoners daar zijn mensen als wij, hoogopgeleide tweeverdieners. De oude bewoners verkopen voor een goede prijs, zodat ze zelf elders kunnen gaan wonen. Je kunt daar op schelden, maar je bent er zelf onderdeel van.”