N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Jan Jongbloed (1940-2023) Hij keepte twee WK-finales, hield het langst de nul in Oranje, speelde het meeste aantal duels in het betaalde voetbal en was ook de oudste keeper ooit. „Die records zeggen me niks. Die snoekbaars van 1.26 meter, daar ben echt trots op.”
Zonder Jan Jongbloed had Nederland die twee WK-finales wél gewonnen, zeiden zijn critici. Nee, zei Jan Jongbloed zelf. „Wat een gezeik, zonder mij hadden we niet eens in die finales gestaan”.
Feit is dat hij in de zes groepswedstrijden op het WK van 1974 alleen door medespeler Ruud Krol werd gepasseerd. Hij bleef als keeper niet op de doellijn staan, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hij bestreek een kwart van het veld. Hij oogde niet spectaculair, de voetbalveteraan (33) met de grote bakkebaarden. En hij keepte bij droog en niet te koud weer, zoals die ene zondagmiddag in München, zonder handschoenen. „Dan had ik meer greep op de bal.”
Veel ballen kreeg hij niet op dat WK, zo dominant was Oranje tot aan de finale. Het weerhield hem er niet van veelvuldig met zijn ogen te knipperen – een typisch trekje. Zijn bijnaam op de perstribune: ‘Knipperlicht’. Hij had geen hoge dunk van journalisten, getuige zijn vaak geciteerde oneliner: „Zo, hebben de heren klootzaken nog wat te vragen.”
Geen lijnkeeper
Jongbloed, van wie donderdag bekend werd dat hij op 82-jarige leeftijd is overleden, was door bondscoach Rinus Michels tot veler verrassing geselecteerd – op voorspraak van Johan Cruijff, wiens totaalvoetbal zich op de helft van de tegenstander afspeelde. Mocht er een gevaarlijke tegenaanval dreigen, dan was een vliegende kiep dé oplossing. Cruijff drukte zijn zin door. Diens grote vijand, de ultieme lijnkeeper Jan van Beveren, was bovendien geblesseerd. En Piet Schrijvers werd niet goed genoeg bevonden.
Maar feit is ook dat Jan Jongbloed in de finale tegen West-Duitsland houdbare ballen doorliet. Sterker nog: hij dook niet eens naar de hoek bij de penalty van Paul Breitner en de frommelgoal van Gerd Müller. Hij stond twee keer op het verkeerde been. „Waarom zou ik duiken als ik weet dat ik er toch niet bijkan”, pareerde hij de kritiek. Later gaf hij toe: „Ik was vaak te lui om te duiken.”
Op het WK in 1978 verloor Oranje weer een finale van een gastland. En hoewel sommigen medespelers vonden dat hij de bal voor het linkerbeen van matchwinnaar Mario Kempes had moeten weggraaien, had hij volgens de objectieve toeschouwer geen schuld aan de Argentijnse goals.
Buiten het veld onderscheidde hij zich door steun te betuigen aan de Dwaze Moeders, die elke week in het hart van Buenos Aires aandacht vroegen (en vragen) voor hun verdwenen kinderen tijdens het militaire bewind van generaal Videla. Bram en Freek (van cabaretgroep Neerlands Hoop) eisten met hun actie ‘Bloed aan de Paal’ dat Oranje het WK zou boycotten. Jongbloed en de zijnen gingen toch.
„Elke overwinning leverde me tienduizenden guldens op”, verklaarde hij in de biografie De Aparteling van sportjournalist Yoeri van den Busken. „Er moest brood op de plank, simpel zat. Thuis was het geen vetpot. Ik had een sigarenzaak en een hengelsportwinkel, maar was een zakenman van lik-me-reet. En Dien had een gat in d’r hand”, verwees hij naar de kooplust van zijn eerste vrouw.
Het WK ’78 was voor Videla een mooi uithangbord. Succes van het nationale voetbalteam zou de aandacht afleiden van de doodseskaders. De geur van omkoping hing in de lucht. ‘We mochten gewoon niet winnen’, luidde het Nederlandse excuus na de 3-1 nederlaag. Volgens Jongbloed viel het allemaal wel mee met vals spel. „Als Rensenbrink die bal niet tegen de paal had geschoten, waren we gewoon wereldkampioen geworden”, zei de geboren Amsterdammer, zoals altijd broodnuchter.
Als zoon van een kleermaker en een hardcore communiste groeide hij op in een warm arbeidersnest. Hij ging naar de mulo, werd laborant, maar strandde toen hij bij een toelatingstest voor een vervolgstudie kleurenblind bleek te zijn. Volgens goed gebruik in voetbalkringen opende hij nog tijdens zijn voetbalcarrière een sigarenzaak – en later dus een hengelsportwinkel. Weer veel later trad hij in loondienst.
Vissen was en bleef zijn grote passie. In 1974 kon hij voor veel geld naar Ajax, als opvolger van Heinz Stuy. Hij bleef bij het bescheiden FC Amsterdam, want ja: die ene visdag in de week was heilig. „Ik hou van vissen, vrouwen en voetbal. In die volgorde”, was een gevleugelde kreet.
De man die als enige Nederlander twee WK-finales keepte, het meeste aantal wedstrijden (717) onder de lat stond in het betaalde voetbal, het langst (683 minuten) zijn doel schoon hield als international én de oudste keeper was in het betaalde voetbal (44 jaar en 9 maanden en 14 dagen), die man wierp dus liever in zijn eentje een hengel uit dan dat hij in een vol stadion zijn keeperskunsten etaleerde.
In het water sodemieteren
„Die records zeggen me niks. Die snoekbaars van 1.26 meter die ik ooit gevangen heb, daar ben ik echt trots op”, zei hij tegen toenmalig NRC-journalist Frénk van der Linden. En toen Cruijff, de zelfverklaarde allesweter, hem op het WK-trainingskamp in het West-Duitse Hiltrup uitlegde hoe hij zijn hengel moest uitwerpen, antwoordde Jongbloed: „Als je niet gauw oppleurt, sodemieter ik je in het water.” Subtiliteit was sowieso niet aan hem besteed. Zo noemde hij Ajacied Bennie Muller ooit „pleuris jood”. Maar dat had niks met antisemitisme te maken, „het gebeurde in het vuur van de strijd”, zo probeerde Jongbloed zich te verdedigen.
Hij keepte achtereenvolgens voor DWS (landskampioen in 1964), fusieclub FC Amsterdam, Roda JC en Go Ahead Eagles. Bij de Deventer club bleek hij (achteraf) een wedstrijd in 1986 met een licht hartinfarct gekeept te hebben. Hij klaagde dagenlang over pijn in de borst en moest na controle onmiddellijk stoppen. Hij werd assistent-coach bij Haarlem, Go Ahead en later Vitesse. Tussen 2000 en 2010 was hij in Arnhem jeugdtrainer. De laatste tien jaar was hij nog wel eens te horen Radio Noord-Holland. En te zien langs de waterkant.
Jan Jongbloed laat een dochter na uit zijn eerste huwelijk. Zijn zoon Erik kwam in 1984 om het leven toen hij als keeper van DWS door de bliksem werd getroffen. In hetzelfde NRC-interview met Frénk van der Linden blikte hij elf jaar na het tragische ongeluk terug: „Na de dood van Erik schoot door mijn hoofd dat gelovigen in zekere zin mazzelkonten zijn. Die kunnen het verlies van een geliefd persoon makkelijker accepteren, zo van: hij zal het daarboven vast beter hebben dan hier. Ach, allemaal onzin. (…) Als Onze Lieve Heer zo’n rechtvaardig mens was, had-ie mijn Erik niet genomen.”
En over zijn eigen leven zei hij: „Ik heb nooit anders dan voor de vuist weg geleefd.”