Kerst is op komst, de coronabesmettingen nemen rap toe, maar politiek en ziekenhuizen maken zich geen zorgen, zeggen ze: de gezondheidszorg kan het aan. Hoe anders was dat vier jaar geleden, toen de mensheid ineens in een pandemie terechtkwam. Overal vroegen beleidsmakers zich af: hoe moeten burgers zich gedragen om de ellende binnen de perken te houden, en vooral: hoe krijg je ze zover?
Als je daar effectief voorlichting over wilt geven, zeiden gedragswetenschappers al heel snel, moet je eerst kijken welke groepen in de samenleving welke (religieuze of lokale) leiders vertrouwen. Bedenk ook dat normen voor goed gedrag effectiever zijn als mensen uit je eigen ‘bubbel’ zich eraan houden en als je verwacht dat ze waarderen als jij dat ook doet. En noem afstand houden liever geen social distancing maar physical distancing, want sociaal contact is heus nog wel mogelijk.
Een internationale groep van 42 gedragswetenschappers deed al in april 2020 in totaal negentien aanbevelingen in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Human Behavior: niet-medische tips voor gezondheidsexperts, beleidsmakers en politici. Ze beriepen zich daarbij uiteraard op sociaal-wetenschappelijke kennis die verzameld was vóór corona uitbrak.
Onderzoek in een lab
Klopte het dus wel wat ze zeiden? In grote lijnen wel, blijkt nu uit een evaluatie door diezelfde wetenschappers, die het uitzochten samen met nog eens zo’n veertig collega’s. Zestien van de negentien aanbevelingen kregen steun in onderzoek, concluderen ze in tijdschrift Nature, al waren de meeste effecten niet heel groot.
Behalve het belang van groepsgevoel en vertrouwen in leiders gingen de adviezen onder meer over doelgroepenbeleid, cultuurverschillen en de gevaren van polarisatie en desinformatie. Twee aanbevelingen bleken eigenlijk geen effect te hebben en naar één (de term physical distancing) was geen onderzoek gedaan.
Aanleiding voor de evaluatie was kritiek op het artikel uit 2020. Weliswaar werd het duizenden keren geciteerd door andere wetenschappers, en gebruikt door regeringen om maatregelen vorm te geven. „Maar er waren ook mensen die zich afvroegen: is die wetenschap wel robuust, zijn die psychologiestudies wel repliceerbaar, en kun je onderzoek dat in een lab gedaan is wel zomaar vertalen naar het veld”, zegt Naomi Ellemers (Universiteit Utrecht) aan de telefoon. Zij is een van de twee Nederlandse wetenschappers die bij beide artikelen co-auteur waren; Paul van Lange (Vrije Universiteit Amsterdam) is de andere.
Ellemers begrijpt die kritiek deels wel. „Al lijken mensen soms te vergeten dat de medische wetenschap óók moest extrapoleren vanuit andere kennis naar corona, omdat corona toen onbekend was. Maar goed, twee jaar later was er allemaal nieuw onderzoek en waren onze aanbevelingen uit 2020 in feite ‘gepreregistreerde hypothesen’ geworden.” Het vooraf vastleggen van je hypothesen is een voorwaarde die tegenwoordig vaak aan medisch en gedragswetenschappelijk onderzoek wordt gesteld om te voorkomen dat onderzoekers gevonden effecten achteraf presenteren alsof ze voorspeld waren.
Het evaluatieproces verliep via een ingewikkelde methode. Ze lieten elke claim door twee teams onderzoeken. Team één bestond uit auteurs van het eerste artikel (die er mogelijk belang bij hadden dat hun eerdere claims klopten), team twee uit een nieuwe groep van ook zo’n veertig onafhankelijke wetenschappers. Iedereen kreeg een claim toegewezen en moest daarover, op basis van nieuw coronagerelateerd onderzoek (747 artikelen in totaal), zeggen: is er bewijs voor, wat voor bewijs en hoe sterk is het? De teams waren het voor 77,5 procent met elkaar eens: een hoog percentage voor dit soort evaluaties, volgens de onderzoekers.
Zoals gezegd werd voor zestien van de negentien aanbevelingen steun gevonden, maar meestal wel het soort steun waarop de gedragswetenschappen worden bekritiseerd: er zijn vaak intenties onderzocht (‘wat zou je doen als?’) in plaats van daadwerkelijk gedrag, effecten zijn vaak klein en contextgebonden, en er waren veel vragenlijststudies en weinig experimenten, en nog minder ‘in het wild’, onder mensen buiten het lab.
Groepsnormen vormen gedrag
„We moeten inderdaad meer onderzoek doen met creatieve, concrete gedragsmetingen”, zegt Paul van Lange daarover. Hij geniet er hoorbaar van om de claims te koppelen aan wat hij tijdens corona in de praktijk zag, bijvoorbeeld over hoe groepsnormen gedrag helpen vormen, de claim met de meeste steun in het artikel: „Tijdens corona kon je niet op je gewoontes afgaan, dus je richtte je op wat je anderen in je eigen groep zag doen. Dat verklaart deels waarom onder jongeren al heel snel andere normen en gedrag ontstonden dan onder ouderen. Ik wandelde toen veel in het Vondelpark, en daar zag je dat jongvolwassenen zich minder aan de regels hielden.”
Ellemers benadrukt wel dat in de medische wetenschap vergelijkbare problemen spelen als in de gedragswetenschap: „Ook daar heb je vaak kleine effecten die optellen.” En nieuwe medicijnen worden niet direct in patiënten getest, in ‘de echte wereld’, maar eerst in het lab en bij gezonde vrijwilligers. Ellemers denkt dat mensen vaak geneigd zijn om gedragswetenschappen niet zo serieus te nemen. „Daarom vind ik die analogie met de medische wetenschap waardevol.”
Anders dan bij de medische wetenschap is het bij beleid over gedrag geen vaste gewoonte om eerst praktijkonderzoek te doen. Er zijn wel wat initiatieven. Van Lange geeft workshops aan burgemeesters in Nederland en is lid van Adapt Academy, een samenwerkingsverband van vier universiteiten voor kennis om de samenleving te helpen crises te doorstaan. Ellemers en haar collega’s werken samen met instituten als het Sociaal en Cultureel Planbureau, waarbij mensen een halve baan daar hebben en een halve baan bij een universiteit.
Daarmee voorkom je, wat volgens Ellemers vaak gebeurt, dat iemand achteraf roept: o ja, nog even meten hoe goed deze beleidsmaatregel was. „Als je geen voormeting of controlegroep hebt – hoe dan? Er zijn voorbeelden van heel dure projecten, bijvoorbeeld om mensen aan banen te helpen, waarvan nooit onderzocht wordt of ze werken.”
Leeslijst