In Nederland zonder verblijfsrecht: S. zwierf jaren rond, belandde in een cel, en pas op het vliegveld blijkt dat hij tóch mag blijven

De Burundese S. wilde niet in een Tanzaniaans vluchtelingenkamp sterven. Toen hij in 2003 in Nederland aankwam, was hij al zeven jaar op de vlucht voor de burgeroorlog in zijn thuisland. Het was niet moeilijk om een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. „Iedereen kon op televisie zien wat er met de Tutsi’s aan de hand was”, zegt hij. In Burundi woedde vanaf 1993 een bloedige oorlog waarbij de Tutsi-minderheid massaal werd vermoord door Hutu’s, wat later ook in Rwanda en Congo gebeurde.

Met zijn verblijfsvergunning op zak verhuisde S. (hij wil niet met zijn naam in de krant uit angst voor de overheid) naar een woning in Rotterdam-Zuid. Daar combineerde hij het inburgeren met productiewerk bij een groentebedrijf.

Na vijf jaar, de burgeroorlog in Burundi was inmiddels officieel ten einde gekomen, ontving hij een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): zijn verblijfsvergunning werd niet verlengd. Hij lacht: „Ze zeiden dat mijn land weer veilig was.” Hij stopt met lachen. „Hoe kunnen ze dat zeggen? Ik heb een genocide meegemaakt, veel mensen waren dood, ik had daar niemand meer.” Zijn nog levende familieleden woonden inmiddels in andere Afrikaanse landen.

Wie van de IND te horen krijgt dat hij niet langer in Nederland kan blijven, moet vertrekken. Zelfs als herhaaldelijk is gebleken dat iemand niet kan worden uitgezet, wordt via wetten en regels ingezet op uitsluiting, repressie en controle van mensen zonder verblijfsrecht. De overheid handelt hiermee juridisch en moreel laakbaar, stelt criminoloog Mieke Kox. Zij promoveerde eerder deze maand aan de Erasmus Universiteit op onderzoek naar de Nederlandse uitzettingspraktijk en hoe mensen zonder papieren de wet- en regelgeving daarover ervaren.

Het recht hóórt volgens Kox niet zo te worden ingezet, zeker niet omdat het allang „weinig effectief” is gebleken. Voor haar onderzoek sprak zij met 105 (voormalig) ongedocumenteerde mensen, onder wie S. uit Burundi, en liep mee met uitvoeringsorganisaties als de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Ze zag dat wetten en regels worden „gebruikt om langdurig leed te veroorzaken in de hoop dat mensen vertrekken”.

Het lukt namelijk lang niet altijd om mensen zonder verblijfsrecht weg te sturen. De persoon in kwestie en/of diens thuisland werken bijvoorbeeld niet mee aan de voorgenomen uitzetting. Wat overblijft is een situatie van stilstand die jaren, soms zelfs tientallen jaren, kan duren.

Liever dood

Toen de Burundese S. in 2008 zijn verblijfsrecht verloor, vroeg hij opnieuw om asiel. Zonder succes. Hij raakte uitgeprocedeerd en moest definitief uit het asielzoekerscentrum én uit Nederland vertrekken. Teruggaan was geen optie, zegt hij: „Ik ga liever hier op straat dood.” S., inmiddels 53 jaar oud, kan zich niet voorstellen ooit terug te keren naar een land waar zijn volk massaal is afgeslacht.

Mensen als S. kunnen volgens criminoloog Kox in principe begrip opbrengen voor een strenge juridische aanpak, maar ervaren het huidige systeem als zeer onrechtvaardig omdat het hun leven „ernstig compliceert”. S. raakte na vijf jaar opeens zijn woning en baan kwijt.

In Nederland bevinden zich 23.000 tot 58.000 ongedocumenteerde mensen, blijkt uit een laatste schatting van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Velen leven uit het zicht van de autoriteiten, uit angst voor opsluiting en uitzetting.

Vorig jaar vertrokken 3.380 mensen zonder verblijfsrecht uit eigen beweging, 2.360 werden gedwongen op het vliegtuig gezet, bijna 5.000 verdwenen uit het zicht van de overheid. Over die laatste groep kan volgens de DT&V niet met zekerheid worden gesteld dat ze Nederland hebben verlaten, of in de illegaliteit terecht zijn gekomen.

S. koos voor de illegaliteit. Hij kon eerst bij een vriend terecht, later zwierf hij tussen verschillende opvangplekken voor daklozen. Deze situatie heeft zeker vijf jaar geduurd.

In het regeerakkoord van 1989 werd de aanwezigheid van ongedocumenteerde personen voor het eerst politiek geproblematiseerd. Illegale migratie moest „zoveel mogelijk” worden voorkomen, spraken de toenmalige regeringspartijen PvdA en CDA met elkaar af. Dit doel hoopten ze te bereiken door migranten zonder verblijfsrecht „het gebruik van collectieve voorzieningen” te ontzeggen.

Een belangrijke stap richting repressie van deze groep werd gezet met de Koppelingswet, die in 1998 werd ingevoerd. Voor het huren van een huis, afsluiten van een zorgverzekering of beginnen met een nieuwe baan is sindsdien een geldige verblijfsvergunning nodig. Geconfronteerd met hoge boetes werd het voor werkgevers riskant om illegalen aan te nemen. Zo werd voor ongedocumenteerde mensen ook de toegang tot de informele economie bemoeilijkt.


Lees ook
De IND-ambtenaar zit klem tussen wetten, regels en instructies

Een vluchteling loopt langs de weg in de buurt van het azc in Ter Apel.

Strenge handhaver

Ook andere Europese landen proberen via wetten en regels mensen zonder verblijfsrecht weg te krijgen. Nederland spant de kroon en staat bekend als zeer strenge handhaver, zegt Kox. Economische redenen spelen een rol bij hoe met deze mensen wordt omgegaan. Neem een land als Italië, dat een grotere informele economie heeft. Italië telt volgens officiële cijfers bijna 140.000 mensen zonder verblijfsrecht, maar Kox hoorde onlangs van een Italiaanse collega dat deskundigen het werkelijke aantal in 2020 op ruim 500.000 schatten. En hoewel de rechts-radicale premier Giorgia Meloni bekend staat om haar ferme taal over migranten en harde maatregelen om hen buiten de grenzen te houden, blijkt ze „in de praktijk heel pragmatisch” vanwege de „afhankelijkheid van arbeidskrachten”.

Topambtenaren van het ministerie van Justitie en Veiligheid waarschuwden eerder deze maand dat alleen fermere nationale maatregelen en een strenger Europees grensbeleid niet gaan werken. Mensen zullen blijven komen. Een oplossing zou kunnen zijn om makkelijker werkvergunningen voor mensen buiten de EU af te geven. Mensen die weten dat ze hier kunnen werken, gaan makkelijker terug. Zonder verblijfsrecht durven ze dat risico niet aan, omdat er geen garantie is dat ze op een later moment kunnen terugkomen om weer wat geld te verdienen.

Onrechtmatig verblijf willen voorkomen valt vanuit de overheid te begrijpen, zegt Kox. „Problematisch” is alleen hóe het recht vervolgens wordt ingezet. Recht is volgens haar niet bedoeld om langdurig leed te veroorzaken. Zij vindt dat de politiek afscheid moet nemen van het „simplistische idee” dat iedereen zonder verblijfsrecht kan worden uitgezet. Uitvoeringsorganisaties als de DT&V wéten dat dit politieke doel nooit helemaal gehaald kan worden, maar lopen aan tegen een wetgever die nauwelijks naar hun ervaringen luistert. Kox vindt dan ook dat uitvoerders hun visie op uitzetting duidelijker moeten laten horen in Den Haag.

Wetenschappelijk bewijs

Onderzoekers hebben al vaker gesignaleerd dat het migratiebeleid nauwelijks leunt op wetenschappelijke kennis en inzichten. De Universiteit Twente concludeerde in 2022 dat op het ministerie van Justitie en Veiligheid zelden iets wordt gedaan met wetenschappelijk bewijs. De topambtenaren die onderzoek deden naar het migratiestelsel, concludeerden begin deze maand nagenoeg hetzelfde.

Zodra herhaaldelijke uitzettingspogingen niet zijn gelukt, wordt de overheid „juridisch verantwoordelijk”, zegt Kox. In dit hoekje van het vreemdelingenrecht is alleen nauwelijks sprake van minimumstandaarden, zoals die in bijvoorbeeld het strafrechtelijke gevangeniswezen wel gelden: op het moment dat daar een straf moet worden bepaald, wordt er altijd naar de omstandigheden gekeken en wordt er een maximale duur vastgesteld.

Cel zonder ramen

De ongedocumenteerde S. werd in 2015 door de politie ontdekt en opgepakt. „Ik heb eerst tien dagen in een heel kleine cel zonder ramen gezeten”, herinnert hij zich. Het lukte zijn advocaat niet om hem vrij te krijgen. In mei 2016 maakte hij de brand in het Rotterdamse vreemdelingencentrum mee. „Normaal word je gered, maar wij kregen handboeien om.”

Toen hij in de zomer van 2016 door de Koninklijke Marechaussee naar het vliegtuig richting Burundi werd begeleid, kwam er een telefoontje. S. mocht tóch blijven. „Donder op”, reageerde hij, „ik geloof het niet!”

Het was echt waar. Hij kreeg opnieuw een vergunning, omdat Burundi weer onveilig was geworden na een mislukte coup.

Inmiddels heeft hij een Nederlands paspoort en werkt hij als monteur bij een energiebedrijf. S. kijkt met bitterheid terug op acht jaar onzekerheid. Hij snapt er nog steeds niets van: „Ik was bezig met integreren, en plotseling werd ik gevangen gezet. Terwijl ik niet geloof dat ik in een gevangenis hoorde.”