Het treinstation van havenstad Iskenderun is omgebouwd tot opvanglocatie.
Foto Eloisa Lopez/Reuters
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In het Turkse Iskenderun, dat in de provincie Hatay ligt, werden veel mensen dakloos als gevolg van de aardbevingen. Om de vele slachtoffers van een dak boven hun hoofd te voorzien, zijn treinen in de industriestad omgebouwd tot opvanglocaties.
Door de recente aardbevingen zijn veel mensen dakloos geworden. Bij het station vinden deze verloofde twintigers onderdak. Foto Eloisa Lopez/Reuters
Stilstaande treinen vormen nu verblijfplekken voor vele inwoners van de industriestad. Foto Eloisa Lopez/Reuters
Moeder en dochter krijgen bij het station eten van hulporganisaties. Foto Eloisa Lopez/Reuters
De Wereldbank stelt dat de directe schade van de aardbevingen kan worden geschat op zo’n 32,3 miljard euro. Foto Eloisa Lopez/Reuters
Bij de aardbevingen zijn in Turkije en Syrië meer dan 50.000 mensen om het leven gekomen. Voor de vele daklozen zijn tenten, veerboten, containerwoningen, hotels en dus treinwagons omgebouwd tot opvanglocaties. Foto Eloisa Lopez/Reuters
De provincie Hatay, waar Iskenderun ligt, is zwaar getroffen. De verloofde twintigers hebben veel geliefden verloren. Foto Eloisa Lopez/Reuters
Het gaat om veiligheid en het gaat om geld, komende week op de NAVO-top in Den Haag. Maar het gaat inmiddels ook om waardigheid en fatsoen. Vanaf het begin van zijn presidentschap heeft Donald Trump laten zien dat er weinig is waaraan hij als staatshoofd van het belangrijkste land ter wereld géén lak heeft. Diplomatieke mores, gerechtelijke uitspraken, basale burgerrechten, internationale akkoorden, militaire toezeggingen, adviezen van de eigen inlichtingendiensten: het gaat allemaal in rap tempo overboord. Behalve voor zijn eigen ego en voor politieke bullebakken – ‘sterke leiders’ als de Russische president Vladimir Poetin – lijkt Trump voor weinig respect te hebben.
Regeringsleiders uit de hele wereld wringen zich al maanden in allerlei bochten om de Amerikaanse president niet tegen zich in het harnas te jagen en, idealiter, te bewegen tot verstandig en redelijk beleid op het internationale toneel. Het enige wat ze er tot nu toe voor hebben teruggekregen zijn klappen in het gezicht. Trump legde hoge handelstarieven op aan bevriende naties. Rusland werd hierbij juist ontzien. De Oekraïense president Volodymyr Zelensky werd in het Witte Huis vernederd. Trump en zijn entourage proberen actief en openlijk verkiezingen in Europa te beïnvloeden, ten faveure van populisten en nationalisten. Er wordt geflirt met territoriale expansie. En de NAVO, ooit opgericht als afschrikking van een externe vijand en om vrijheid en democratie te beschermen, wordt nu van binnenuit bedreigd door het machtigste lid van het militaire bondgenootschap.
Ook afgelopen week liet Trump weer zien dat hij bondgenoten naar believen schoffeert en negeert. Hij vertrok voortijdig van de G7-top in Canada, zonder oog voor gastheer, gasten of de enorme thema’s die op tafel liggen, zoals, om maar wat te noemen, een wereldwijde handelsoorlog. Een G7-verklaring over Iran werd op zijn aandringen gewijzigd en aangescherpt, maar dat leverde geen bonuspunten op: de Amerikaanse president vertrekt wanneer het hem behaagt. Op weg naar Washington volgde een denigrerende sneer naar de Franse president Macron die er niets van zou begrijpen. „Emmanuel zit er altijd naast.” Trump riep, via sociale media, ook op tot een volledige evacuatie van Teheran, alsof hij op het punt stond om een stad van 9 miljoen mensen in de as te laten leggen. En dit was nadat Trump al had gezegd dat Rusland weer tot de G7 toegelaten zou moeten worden, alsof Poetin een beste kerel is.
Dit is niet het gedrag van een wereldleider, maar van een geopolitieke pyromaan. Eentje die in Den Haag met alle egards zal worden ontvangen, de stad gaat er om veiligheidsredenen zelfs vergaand voor op slot. Met het risico dus dat Trump het na een halve dag welletjes vindt en het vliegtuig naar huis neemt. Hoe om te gaan met zoveel politiek-diplomatieke vernielzucht?
Trump wil graag de geschiedenis ingaan als de man die minder oorlog bewerkstelligde. „De nalatenschap die mij het meest met trots vervult, zal die van een vredestichter en vereniger zijn”, zei hij tijdens zijn inaugurele speech in januari. Hij zal echter de boeken ingaan, die conclusie kan nu al worden getrokken, als de president die de internationale orde vernielde en daarbij weinig maalde om mensenlevens. Het stilzetten van USAID leidt tot tienduizenden extra doden. Het matigen van de steun aan Oekraïne op een cruciaal moment in de oorlog kost extra mensenlevens, omdat Poetin het gevoel heeft gekregen dat hij straffeloos zijn gang kan gaan. De aanvallen op Oekraïne, en vooral ook op burgerdoelen in het land, gaan onverminderd door. De Israëlische premier Benjamin Netanyahu heeft het door Trump beleden isolationisme als groen licht geïnterpreteerd om verder zijn gang te gaan in het Midden-Oosten, na eerder al in Gaza, Libanon en Syrië, nu ook in Iran. Het leger dat Trump naar eigen zeggen niet langer in de wereld wenst in te zetten, wordt intussen in stelling gebracht tegen de eigen Amerikaanse bevolking.
De vraag is natuurlijk of dat isolationisme ooit wel heeft bestaan, want ook dat is Trump: onvoorspelbaarheid. „Misschien doe ik het, misschien niet. Niemand weet wat ik ga doen”, reageerde hij deze week op de vraag of de VS mee gaan doen met de oorlog tegen Iran. Zijn inaugurele woorden blijken niets waard. Dat wil zeggen: deze week. Volgende week is het weer anders. De wens van Westerse leiders om Trump te plezieren en aan boord te houden is begrijpelijk, gezien de dominante rol van de VS in militaire en economische zaken. Tegelijkertijd kan de zelfvernedering ook niet oneindig doorgaan. Meelachen is één, kruipen voor de grote baas is van een andere orde. De NAVO-top is kortom ook een diplomatiek examen voor de aanwezige leiders. Zij moeten laten zien, ook richting de eigen landgenoten, dat ze er zelf ook nog toe doen.
Deze week was het weer zover: ik stelde mezelf teleur. Ik realiseerde me dat ik niet ben wie ik wil zijn, of zou moeten willen zijn, volgens mijn eigen idealen.
Ik heb hier vaker last van. Zo hecht ik aan spontaniteit en avontuur, althans op papier. In werkelijkheid ben ik niet echt flexibel en eet ik al zeven jaar lang zeven ochtenden per week hetzelfde op mijn brood. Wat moet ik hiermee? Moet ik het accepteren? Of moet ik mezelf dwingen meer te leven naar mijn ‘waarden’, zoals dat tegenwoordig heet?
Het inzicht van deze week is erger dan het broodbeleg-issue, omdat het gaat om iets groters, met meer morele lading. Het gaat over mijn favoriete onderwerp, de democratie. Die behelst meer dan alleen de politiek, stelde bestuurssocioloog Mark van Ostaijen deze dinsdag in zijn Volkskrant-column. Voor de democratie is onderling vertrouwen nodig, en dat ontstaat in verenigingen, vakbonden en andere vormen van civil society, aldus Van Ostaijen. „Zodoende is niet de grootste uitdaging om onze partijpolitiek te professionaliseren maar om onze democratie beter te vermaatschappelijken.”
Het donderdag verschenen SCP-rapport over sociale cohesie in Nederland sloot hierbij aan. Hoewel het sociaal vertrouwen in Nederland stabiel hoog is, is „de manier van samenleven” onder respondenten het meest genoemde maatschappelijke probleem. Als negatief punt noemen mensen onder andere „ik-cultuur en individualisering”.
Ik was het er helemaal mee eens. Ja, dacht ik, we moeten elkaar ontmoeten in de publieke ruimte, gedachten uitwisselen, ons verenigen, waar nodig in actie komen.
En toen kwam het inzicht: hoewel ik dit allemaal echt vind, heb ik er zelf geen zin in. Ik ben nogal individualistisch ingesteld en heb een hekel aan samenwerken en verplichtingen. Ik probeer heus wel een goede burger te zijn: de buschauffeur, de caissière en de wegwerker te groeten, deuren open te houden, omgevallen fietsen recht te zetten. Ik heb wel eens een burenborrel georganiseerd, en boodschappen gedaan voor een zieke buurvrouw. Maar dit zijn eenmalige of tijdelijke dingen, met een gunstige verhouding tussen moeite en beloning. Zou ik bereid zijn om voor onbepaalde tijd te koken voor een eenzame buurman? Zou ik vrijwilligerswerk willen doen in het buurthuis? In theorie heel graag, maar in de praktijk…
Het inzicht van deze week is erger dan het broodbeleg-issue
Ook over burgerparticipatie, zoals burgerberaden en buurtbudgetten, heb ik een dubbel gevoel. Ik geloof erin dat burgers meer vertrouwen hebben in de politiek, en misschien zelfs meer zin in het leven, als ze handelingsvrijheid hebben. Maar zelf moet ik er niet aan denken om op een vrije middag te delibereren met een groepje land- of buurtgenoten. Het lijkt me inefficiënt, frustrerend en ronduit irritant. Daar is de politiek toch voor, denk ik: zodat wij níét hoeven kissebissen over waar ons geld naartoe gaat.
Kortom: ik mag dan wel instemmend knikken bij pleidooien voor meer gemeenschapszin, in de praktijk wil ik iets anders. Ik gedij goed in onze anonieme, bureaucratische verzorgingsstaat. Ik betaal belasting, breng mijn stem uit, en in ruil daarvoor kan ik mijn gang gaan en met rust gelaten worden. Het systeem heeft absoluut nadelen, maar niet voor mij, althans niet direct. En mijn maatschappelijke betrokkenheid, die ik wel degelijk voel, kan ik uiten via mijn werk: als journalist kan ik met precies de gewenste afstand met mensen praten, demonstraties bijwonen, burgerberaden observeren. Zolang ik maar één voet buiten de deur heb.
Dit is natuurlijk een typisch voorbeeld van privilege. Het comfort van iemand met een goede baan, een groot netwerk en een prima gezondheid. De civil society is er voor wie niet genoeg heeft aan de staat: mensen die zorg, hulp of gezelschap nodig hebben die de overheid niet biedt, of mensen die via een vakbond of brancheorganisatie iets van de staat gedaan willen krijgen. Voor mij geldt dit allemaal niet. Ik kan mij met een relatief schoon geweten terugtrekken in mijn eigen kring: ik betaal toch belasting? Ik houd mij toch aan de regels?
Maar ook voor mij houdt dat ooit op. Als ik zelf hulpbehoevend word, natuurlijk, maar mogelijk al eerder. Het punt is: mijn vorm van leven veronderstelt vrede en democratie. Als de democratie wordt aangevallen, zoals in de VS, of als je land wordt binnengevallen, zoals in Oekraïne, kun je je zulk individualisme niet meer permitteren. Ik moet nog vaak denken aan een Volkskrant-column waarin Kustaw Bessems schreef dat „je aan anderen verbinden” het beste tegengif is tegen buitenlandse dreiging en onderlinge vijandschap. „Het klinkt gek, maar je aansluiten bij een coöperatie met zonnepanelen, als vrijwilliger meehelpen met ouderenvervoer, een buurtmoestuin oprichten, jongeren uitnodigen op de sportvereniging of stukken schrijven in de buurtkrant: dat zijn allemaal dingen die je kunt doen om ons als land sterker te maken.”
Ik denk dat hij gelijk heeft. Ik denk ook dat veel mensen hier net zo weinig zin in hebben als ik. Zal ik, zullen zij, die tegenzin op tijd overwinnen?
Het zijn de ijzeren waarheden uit de standaard tekstboeken economie. Marktinteractie zal huishoudens en bedrijven naar de optimale oplossingen voor problemen leiden. Economische groei is goed. Als het bruto binnenlands product (de optelsom van wat iedereen verdient) groeit, wordt dat door economen, maar ook journalisten en beleidsmakers gezien als een succes.
Hans Stegeman, hoofdeconoom van Triodos Bank, stelt die basale economische wetenschap ter discussie. In zijn proefschrift Transforming Economics for Sustainability waarschuwt Stegeman dat de politiek en economische wetenschap te veel hoop vestigen op markten, met het idee dat zij tot oplossingen komen voor grote vraagstukken. Terwijl in werkelijkheid de markt vooral stuurt op efficiëntie en het behalen van winst, niet op duurzaamheid.
Stegeman geeft een indringende waarschuwing: als we ons economisch systeem niet veranderen, komt het einde vanzelf. Dan stort het systeem in elkaar.
U vindt ons economisch systeem bij een andere tijd horen. Hoe zit dat?
„De macro-economische theorie die we nu hebben is een weerspiegeling van hoe mensen tijdens de diepe recessie in de jaren dertig nadachten over de belangrijkste problemen van toen: hoge werkloosheid en grote armoede. Te weinig huizen, voedsel, spullen. Het idee was dat ondernemers zorgen voor vooruitgang en dat meer productie altijd beter is. De overheid hoefde alleen de randvoorwaarden te bepalen.
„Economie gaat uit van markten die efficiënt werken. Ondernemers die vooruitgang teweegbrengen. In die tijd, een enorme economische crisis, was dat prima. Natuurlijk moesten we veel produceren. Dat zijn we ook gaan meten. En dan hadden we het over economische groei. Hartstikke belangrijk. Alleen: we zijn op een gegeven moment vergeten daarmee te stoppen.”
Waarom is het nu anders?
„De problemen zijn heel anders: klimaatverandering, de aantasting van biodiversiteit, structurele ongelijkheid. Maar ze worden toch als externe factoren behandeld in de economische wetenschap. Terwijl, om klimaatverandering als voorbeeld te nemen: dat is een ecologisch probleem, dat leidt tot voedseltekorten, wat weer een economisch en sociaal probleem is.”
U pleit voor grondige aanpassingen van macro-economische modellen. Hoe moet dat eruitzien?
„Waar ik achter kwam, is dat in economisch beleid de volgorde van argumenten vaak verkeerd ligt: eerst moet iets geld opleveren of efficiënt zijn, pas daarna kijken we naar het eigenlijke doel – zoals het terugdringen van broeikasgassen. Bijna alle scenario’s voor CO2-reductie gaan uit van blijvende economische groei, terwijl dat juist een belangrijke oorzaak van de uitstoot is.
„We moeten modellen maken die niet alleen naar productie en consumptie kijken, maar ook naar hoeveel materialen daarvoor nodig zijn. Economische activiteit koppelen aan fysieke grenzen, zoals de beschikbaarheid van metalen. Daarnaast neem je sociale samenhang mee: bijvoorbeeld of welvaart niet te sterk geconcentreerd raakt. Zo maak je het model realistischer – minder abstract, meer in lijn met hoe de wereld werkt.”
U noemt in uw proefschrift voorbeelden van dat duurzaamheidsbeleid vaak ook over economische groei gaat. Zoals dat Comissievoorzitter Ursula von der Leyen de Green Deal een ‘nieuwe groeistrategie’ noemde. Waarom halen politici steeds groei bij duurzaamheid?
„Groei is de oplossing voor een heleboel kortetermijnproblemen. Als een economie groeit, hoeft een politicus minder moeilijke dingen uit te leggen. De koek wordt groter, die is dus makkelijker te verdelen. Groei levert bijvoorbeeld meer belastinginkomsten op, banen, winst voor ondernemers. Als je iets wat krimpt moet verdelen, heb je een probleem, ook naar je kiezers. Niemand zegt: goh, laten we het eens even met minder doen. Terwijl we op de lange termijn niet anders kunnen.”
Veel mensen zijn overtuigd van het groeidenken. We hebben zelfs een ministerie van ‘groene groei’. Waarom noemt u het concept groene groei nauwelijks in uw proefschrift?
„Ingaan op de argumenten van groene groei vind ik niet zo superinteressant. Want die zijn ook niet zo sterk. Het is techno-optimisme en wensdenken dat we kunnen blijven groeien én de milieudruk verlagen.
Ik denk echt wel dat marktprikkels helpen. Maar de overheid moet veel meer doen
„Ik denk echt wel dat de markt een rol heeft, en dat marktprikkels helpen. Maar ik geloof ook dat de overheid veel meer moet doen. Niet alleen marktprikkels gebruiken, maar ook actief sturen op publieke doelen. Zoals bij de energietransitie de aanpassingen aan infrastructuur publiek financieren, en dan pas kijken naar marktoplossingen. Ik denk ook dat burgers meer moeten doen. Maar daar moeten ze wel de ruimte voor krijgen. Bijvoorbeeld voor coöperaties die zich bezighouden met voedselbossen. En er moet een financieel systeem komen dat langetermijnwaarde meer beloont, in plaats van snelle winst.”
Dat zijn grote stappen voor een samenleving om te zetten. Is het niet net zo ‘utopisch’ als groene groei?
„Het systeem houden zoals het nu is en denken dat dat goed gaat, wordt niet gezien als een utopie. Terwijl het dat wel is. We zien elke dag in de krant signalen dat dit niet gaat.
„Wat ik met mijn proefschrift wil doen, is het gesprek over de onderliggende waarden op gang brengen. We hebben ons huidig economisch systeem na de Tweede Wereldoorlog opgebouwd. Dus twee generaties, zeker de laatste, zijn opgegroeid in dit systeem. Voor ons is het normaal. Op scholen wordt economie gepresenteerd als een neutrale, vrij technocratische wetenschap. Als een soort natuurkunde van de samenleving. Met wetten die altijd geldig zijn. Nou, dat is echt niet zo. En daar wil ik het over hebben. Dat gesprek biedt de kans om het anders te doen.”
Het bruto binnenlands product is een definitie van welvaart die in grote mate over materiële dingen gaat. Zijn de beperkingen die u ziet bij de economische wetenschap op te lossen door welvaart breder te definiëren?
„Er is al tien, vijftien jaar een hele industrie bezig met allerlei alternatieve welvaartsmaatstaven. Daar ben ik het hartstikke mee eens. Toen ik bij Rabobank werkte begonnen we een bredere welvaartsindex, die ook kijkt naar bijvoorbeeld gezondheid, baanzekerheid en milieu. Die produceren ze nog elk jaar.
We moeten minder afhankelijk worden van economische groei
„Maar, en dat heb ik bij dit proefschrift pas echt ontdekt, je kan dingen wel anders meten, maar dan zitten we nog steeds vast in dezelfde structuur. In een systeem dat afhankelijk is van materiële groei, van het bbp. Ik dacht: als we anders gaan meten wat welvaart is, gaan we ons ergens anders op richten. Maar dat gebeurt niet.”
U noemt het de ‘groeidwang’: onze samenleving is afhankelijk van economische groei voor onze welvaart. Waar zien we dat terug?
„Groeidwang is een eigenschap die we alleen op macroniveau zien. In mijn boek heb ik het over mieren. Een individuele mier heeft niet zoveel intelligentie. Maar een mierenkolonie wel, die kan de kortste weg naar voedsel vinden, ingewikkelde nesten bouwen. Dat is hetzelfde met economische groei. Wat heeft een individueel mens daar nou mee? Die wil gewoon zelf vooruitkomen in het leven. Maar het systeem heeft economische groei nodig om alles stabiel te houden. Zo kunnen we onze pensioenen betalen, de zorg, de werkloosheid laag houden, kunnen bedrijven winst maken. We kunnen onze samenleving wel anders meten, maar zolang die groeidwang ons stuurt, hebben we de hele tijd meer productie nodig.”
Hoe komen we er weer van af zonder onze welvaart te verliezen?
„Dan moeten we nadenken over waar die groeiprikkels zitten. We kunnen toe naar andere eigendomsstructuren van bedrijven, zodat ze minder afhankelijk zijn van winst. Zoals steward-owned bedrijven, niet in handen van aandeelhouders die op winstmaximalisatie gericht zijn. Of een belasting heffen op grondstoffen in plaats van op inkomen, waardoor we minder grondstoffen verspillen.
„Tegelijkertijd moeten we mensen minder afhankelijk maken van economische groei voor hun bestaanszekerheid. Dat kan door voorzieningen zoals zorg, onderwijs, energie en huisvesting goed te organiseren. Als de basis op orde is, kunnen we met minder groei tóch een hoge mate van welvaart behouden.”
U omschrijft in uw boek hoe onze samenleving erg is gaan leunen op transacties en rendement. Waar zien we dat concreet terug?
„Wij hebben in Nederland bijvoorbeeld een vrij groot pensioenstelsel. Dat is helemaal gefinancialiseerd. Het gaat eigenlijk over rendement dat wij met onze inleg kunnen maken voor onze oude dag. We hebben daarmee onze oude dag tot iets financieels gemaakt. Waarmee we precies rendement maken, daar letten we niet zo op. Pensioenbeheerders beleggen veel in vermogensbeheerders zoals Blackstone, die bijvoorbeeld op grote schaal huizen opkopen en de huren verhogen. Dus: iets wat nu schadelijk is voor mensen, wordt gepresenteerd als iets goeds voor de toekomst.
„We kunnen ook anders nadenken over pensioenen. Wat we opzij leggen bijvoorbeeld in goede zorg stoppen. In sociale woningbouw. Daarmee bouw je de infrastructuur van een waardige oude dag. Waardoor we minder financieel rendement nodig hebben.”
Triodos ging toevallig deze week met de certificaten naar de beurs. Gaat dat niet juist tegen deze denkwijze in?
„Het laat ten eerste zien dat het systeem heel sterk is: er is een dwang om alles via markten en geld te doen. Voor Triodos Bank was deze stap op dit moment belangrijk om onze handel in certificaten toegankelijker te maken. Maar het is al 45 jaar de missie van Triodos om van binnenuit het financiële systeem te veranderen. Nu is de opgave om dat ook te doen als beursgenoteerd bedrijf. Ik denk dat het kan.”
Uw proefschrift zet zich af tegen het huidig economisch denken. Was uw promotie omstreden binnen de academische wereld?
„Er ontstonden wel discussies met andere economen. Kijk, als je constateert dat verduurzaming niet lukt, kan je zeggen dat het niet aan economen of aan hun theorie ligt. Maar aan beleidsmakers die gewoon advies niet opvolgen. Die verdediging hoor ik veel. Economen zeggen: op ongewenste effecten van economische groei, zoals de uitstoot van broeikasgassen, moet je gewoon een prijs plakken, en dan lost de markt het wel op.”
Dat is een belangrijke beleidsmaatregel tegen klimaatopwarming: CO2-emissiehandelsystemen (die grenzen stellen aan hoeveel CO2 bedrijven mogen uitstoten). Naast de EU maakt bijvoorbeeld ook China gebruik van zo’n systeem. Waarom is het niet genoeg?
„Beprijzing lijkt aantrekkelijk: het laat de markt het werk doen. Maar in de praktijk werkt het vaak niet krachtig genoeg. Prijzen zijn te laag, schommelen, of worden beïnvloed door lobby en politiek. Als de economische groei tegenvalt, wordt de druk door bedrijven opgevoerd om die vervelende regels te versoepelen. Dat zien we nu in Europa.
„Het meest succesvolle voorbeeld van ingrijpen in de markt is het Montreal Protocol, tegen voor de ozonlaag schadelijke cfk’s (chemische stoffen). Maar dat was geen beprijzing, dat was simpelweg een verbod. Gewoon de overheid die zei: we gaan dit niet meer doen.”
U citeert in uw proefschrift een denker die stelt: dit economisch systeem kan niet binnen de planetaire grenzen ( ecologische grenzen die nog als duurzaam en veilig worden gezien, zoals biodiversiteitsverlies) blijven. Waarom niet?
„Als je naar de ecologische kant kijkt, zien we dat zeven van de negen planetaire grenzen zijn overschreden. De redenen daarvoor zijn volstrekt helder: landgebruik, grondstoffengebruik, uitstoot. Ze hebben allemaal te maken met economische activiteit.”
U zegt: als we niks doen, komt het einde van het economische systeem vanzelf. Want dan stort het in elkaar. Dat is best een stevige uitspraak.
„Mensen vinden dat vervelend om te horen. Maar er is natuurlijk wel genoeg bewijs voor. Je zou zelfs kunnen zeggen: we zien het voor een deel al gebeuren. We krijgen steeds meer moeite in Europese landen om regeringen bij elkaar te houden. We zien polarisatie toenemen. We zien de ecologische problemen toenemen. Maar we doen niks. Ook in de geschiedenis zien we voorbeelden waar beschavingen uiteindelijk instorten omdat ze op een gegeven moment de complexiteit niet meer aankunnen, terwijl de ecologische ondergrond verkruimelt. Denk aan de ondergang van de Maya’s. Meestal was dat…”
Op een kleinere schaal.
„Ja. Maar als je van een afstandje kijkt naar waar we nu staan, is het niet zo’n heel verrassende constatering dat het al gebeurt.”
Maar als we er al in zitten, zijn we dan niet te laat?
„Dat weet ik niet. Ik vind dat we moeten hopen van niet.
„Hier zie ik een groot verschil met klimaatwetenschappers, biologen, ecologen. Zij waarschuwen hiervoor. Ik vind het ook de plicht van economen om hierover na te denken. Mijn oproep is: aangezien dit niet houdbaar is, welk verstandig advies gaan we geven? Hoe gaan we de samenleving inrichten? En dan is hopelijk niet het antwoord: wij nemen aan dat technologie en bedrijven ons redden.”
U noemde groene groei eerder als uit een vliegtuig springen zonder te weten of de parachute open zal gaan.
„Ik zou niet uit dat vliegtuig willen springen.”
In uw boek wijst u een paar keer op de naderende kantelpunten. Heeft u het idee dat deze serieus genoeg worden genomen?
„Mensen kunnen slecht omgaan met niet-lineaire systemen. Dat hebben we ook bij corona gezien. We denken heel lang: het valt wel mee. En dan zijn we te laat. Zolang verandering klein is en systemen nog niet instorten, handelen we niet. Terwijl we nu wel in aanraking komen met allemaal kantelpunten in ons ecologisch systeem. Laatst ook weer bij de oceanen.”
Dat zij minder CO2 opnemen?
„Ja. Ik ben natuurlijk een econoom, ik lees alleen wat andere mensen erover schrijven. Maar we moeten dat serieus nemen, en dat doen we niet.”
U heeft twee tieners. Maakt u zich zorgen over hun toekomst?
„Ja. Zijzelf niet. Ze zijn er niet mee bezig. Maar het is om depressief van te worden. Als je de rapporten van klimaatwetenschappers echt leest. Dus niet alleen maar de krantenkoppen, maar ook de rapporten die er aan ten grondslag liggen.”
Nu heeft u uw denken wetenschappelijk gemaakt, en ligt er hier een proefschrift op tafel. Wat zou dat kunnen veranderen?
„Ik hoop in ieder geval dat zo’n gesprek meer mainstream wordt. In de wetenschap, maar ook de politiek. Dat mensen die twijfelen aan het economisch systeem niet alleen een paar randfiguren zijn die heel hard roepen in de woestijn. Dat we gaan beseffen dat alles maar laten zoals het is, geen oplossing is. Dat hoop ik. Misschien tegen beter weten in.”