Dat er in straatbibliotheek ‘Het kattenvrouwtje’, midden in het Groningse Haren, een boek over natuurgeneeswijzen voor katten staat, is wellicht het gevolg van uitgekiende product placement. Helemaal aan de andere kant van het kastje staat kattenliefhebber W.F. Hermans zijn geheel niet homeopathische zelf te zijn. Tussen die twee uitersten blijkt dat er in Haren een stukje Indië bewaard is gebleven: Louis Couperus’ De stille kracht, in een paperbackuitgave uit 1973.
Het is zo’n klassieker waarvan je denkt dat je ’m kent tot je ’m leest. Wat je weet: Hollandse kolonialen worden uit hun evenwicht gebracht door de mystieke krachten van de hun vreemde wereld, met als oerscène die van de overspelige Nederlandse residentsvrouw Léonie van Oudijck die zich in bad door iets onuitsprekelijks bedreigd weet en wordt besproeid met een bloedrode substantie. Het leidde in de televisiebewerking uit 1974 tot een iconische scène met Pleuni Touw.
Vergeet het bad. De kracht waardoor je wordt meegesleept is domweg die van Couperus zelf. Als hij ons voor het eerst laat meekijken in de woning van het gezin Van Oudijck, geeft hij een melodieuze beschrijving van al het fraais dat het huis en zijn bewoners status moet verlenen: het marmer, de kunst, de lampekronen, de palmen. Waarna hij resoluut het kleed wegtrekt. „Alles was netjes onderhouden en van een pompeuze banaliteit, een onhuiselijke afwachting van de eerstvolgende receptie, zonder een enkel intiem hoekje. In het halflicht der petroleumlampen – in elke kroon was één lamp ontstoken – strekten de lange, brede, wijde galerijen zich in een lege verveling uit.” Hier schetst een schrijver met satanisch plezier het decor waarin hij het zijn personages moeilijk gaat maken. De banaliteit beperkt zich niet tot het onroerend goed.
Een stukje verderop toont hij zich al even scherp bij de introductie van Léonie van Oudijck, nadat hij haar liaisons heeft aangestipt: „Zo was zij van een stille, correcte perversiteit, fysiek en moreel.” En: „Een noodlot scheen op deze vrouw niet te drukken. Haar onverschilligheid was glanzend, was geheel onverschillig – zonder minachting, zonder afgunst, zonder emotie: haar onverschilligheid was eenvoudig onverschilligheid.” In elke losse feestzin lijkt hier al een roman besloten te zitten: noodlotsloos zal het vervolg niet zijn, zoals de onverschilligheid ook onhoudbaar blijkt.
Léonies man, op zijn beurt, wordt op basis van andere karaktertrekken klaargezet voor het ongeluk dat ergens op hem wacht. Maar minder banaal is het niet. „Zijn Indologische studiejaren te Delft waren even genoeg vrolijk geweest, om hem te laten denken, dat hij jong was geweest.” Een man van „een meestal ietwat sombere en saaie levensernst” die niet ziet (of niet wil zien) dat zijn tweede vrouw het aanlegt met zijn zoon.
Dat gaat over de psychologische en dramatische kracht van het verhaal; maar tussendoor is Couperus buitengewoon geestig. Zeker in een scène waarin pogingen worden gedaan om, gezeten rond een tafel, contact te krijgen met het geestenrijk. Het leidt tot een schitterende sèance-slapstick („Er kwam een ruw woord”) waarbij een tafel, of de geest die aan de touwtjes trekt, zich eerst laat vleien maar uiteindelijk de kont tegen de krib gooit: „Vrek! schold de tafel uit, knarsend, draaiend. Ploert!” Een stille kracht kun je dat niet meer noemen, maar onweerstaanbaar is het hoe dan ook.
Wilt u het besproken exemplaar van De stille kracht hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.