In de Utrechtse Evolutietuin kom je dicht bij de oerbossen van miljoenen jaren geleden

Het moet een machtig gezicht geweest zijn, de warme vochtige oerbossen van 300 miljoen jaar geleden. Bloemen en bomen waren er nog niet, zelfs geen coniferen. Toch zou je tijdens een boswandeling comfortabel in de schaduw hebben gelopen, onder reuzenvarens van tien meter hoog en boomachtige paardenstaarten, en over een weelderige bosbodem bedekt met mossen.

Gijs Steur (1986) zou er heel wat voor over hebben om een kijkje in zo’n bos te nemen. Hij is hoofd-collectiebeheerder bij de Botanische Tuinen van de Universiteit Utrecht en universitair docent. Samen met een divers team van planten- en educatieve specialisten heeft hij de afgelopen jaren hard gewerkt aan de gloednieuwe Evolutietuin op het Utrechtse Science Park. De tuin is nu al open, maar de feestelijke inwijding is op 21 en 22 juni.

Gijs Steur in de nieuwe Evolutietuin in Utrecht.
Foto Bram Petraeus

„De tuin neemt de bezoeker chronologisch mee door zo’n 900 miljoen jaar aan plantenevolutie”, vertelt Steur, terwijl we dwars door de Botanische Tuinen richting Evolutietuin lopen. „Veel mensen staan er niet bij stil dat ook planten evolueren, en dat de plantenwereld er in het verre verleden zo totaal anders uitzag dan nu. De Evolutietuin brengt dat nu in beeld. Je loopt er letterlijk doorheen. We noemen het wel onze groene tijdmachine.”

Huidmondjes

We staan aan het begin van de Evolutietuin. Een houten poort lanceert ons 900 miljoen jaar terug in de tijd. In de poort is een schematisch overzicht van de tuin afgebeeld, waarin je met enige fantasie een boom zou kunnen herkennen: een hoofdpad met loten die eraan ontspringen. „Dat is de thematische indeling die we hebben gekozen”, legt Steur uit. „Die loten, dat zijn de grote veranderingen die hebben geleid tot de huidige plantendiversiteit. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van huidmondjes, een vaatstelsel, en natuurlijk bloemen en vruchten.”

De tijdreis begint in een rotsachtig maanlandschap waarin nog geen landplanten groeien. Al het plantaardig leven bevindt zich in het water. Om dat te symboliseren voert het pad over een lage loopbrug door een grote vijver heen. In het water groeien sierlijke kranswieren, ontstaan in zoetwatermeren. Aan de overkant zien we de eerste mossen op het land staan. „Het voordeel van het veroveren van het land is dat planten daar veel meer licht kunnen opvangen”, legt Steur uit. „Het nadeel is dat ze makkelijker uitdrogen. Het tegengaan van waterverlies is dus een groot thema in het plantenrijk.”

Een metalen kunstwerk symboliseert de huidmondjes, een belangrijke stap in de evolutie van planten. Als je erlangs loopt, verandert het perspectief en lijken de huidmondjes te sluiten en weer te openen.
In de Evolutietuin werken botanici en educatieprofessionals samen met experts in het kweken van planten.

Foto’s Bram Petraeus

De eerste landplanten ontwikkelden bijvoorbeeld een wasachtig laagje. Maar daarom hadden ze ook structuren nodig om gaswisseling mogelijk te maken: dat werden de huidmondjes. „De eerste voorlopers van huidmondjes zien we al bij de mossen”, vertelt Steur.

De tweede thematische loot aan de evolutieboom is het vaatstelsel. Na de mossen ontstonden de eerste vaatplanten, waaronder wolfsklauwen en varens. „Met een vaatweefsel transporteer je veel makkelijker water en voedingstoffen en zo kan je vele malen groter worden. Je hebt lage varens, zoals deze hier, maar ook enorme boomvarens.”

De inrichting van de tuin is het resultaat van voortdurende afwegingen. Waar haal je bijvoorbeeld zeldzame en kwetsbare soorten verantwoord vandaan, en hoeveel? En welke kunstgrepen wil je toepassen om ze hier in leven te houden? „Soms kan dat gewoon niet, en dan moeten we dat accepteren. Maar ons streven is dat we hier vertegenwoordigers hebben van alle landplantenordes ter wereld.”

We willen het verhaal versimpelen, maar wel wetenschappelijk correct blijven

Gijs Steur
hoofd-collectiebeheerder

En: welke belangrijke evolutionaire ontwikkelingen wil je uitleggen, en welke niet? „Sommige belangrijke, maar ingewikkelde concepten slaan we over. Bijvoorbeeld de speciale voortplantingscyclus van landplanten: elke plant heeft eigenlijk stiekem twee verschijningsvormen, waarvan er één maar de helft van de chromosomen heeft. We willen het verhaal versimpelen, maar wel wetenschappelijk correct blijven.”

Planten staan hier gegroepeerd volgens hun mate van genetische verwantschap, vervolgt Steur. Achter álle plaatskeuzes schuilt een gedachte, merkt hij op, en álles is wetenschappelijk correct – volgens de huidige inzichten. „We hadden hiervoor ook al een evolutietuin, in een ander deel van de Tuinen. Maar die was nog vooral ingedeeld op basis van morfologische – uiterlijke – kenmerken. Al in de jaren negentig kwam de huidige manier van indelen in zwang, op basis van genetica.”

Die nieuwe manier van indelen levert soms verrassende inzichten op. „Toen bleek bijvoorbeeld dat de pioenrozen helemaal geen boterbloemachtigen zijn, met relatief simpele bloemen, maar dat ze een aparte groep vormen die een deel van zijn complexiteit is kwijtgeraakt. Uit die tijd stamt ook de gevleugelde kreet: ‘een roos is nog steeds een roos, maar al het andere in de botanie is veranderd’.”

Het begin van de tuin symboliseert het begin van het landplantenleven: de overgang van waterplanten naar de eerste mossen.
De plantengroepen staan gerangschikt op basis van hun verwantschap. En het kan ook weer makkelijk anders, mochten de inzichten veranderen.

Foto’s Bram Petraeus

De wens om de oude evolutietuin te updaten, was er dus al een tijdje. „Onze kans kwam toen de universiteit een deel van onze tuin wilde inrichten als openbare ontmoetingsruimte. In ruil daarvoor ondersteunden ze ons bij het verplaatsen en anders inrichten van onze evolutietuin. De indeling is dus niet meer morfologisch, maar op basis van die grote evolutionaire veranderingen.”

Een van de laatste daarvan is de ontwikkeling van bloemen. Pas nu, bijna helemaal aan het einde van het evolutionaire verhaal, zien we dus bloemplanten verschijnen – waaronder bomen met bloemen, zoals eiken en beuken. Mooi vormgegeven tableaus geven uitleg over wat bloemen eigenlijk zijn, en hoe bloemen en hun bestuivers samen zijn geëvolueerd in een intiem en complex samenspel. „Het leuke is: dankzij het tuinontwerp, met deze loten, kunnen we ook heel makkelijk indelingen aanpassen als de inzichten weer veranderen.”

Onderzoek en onderwijs

De Botanische Tuinen hebben – van oudsher – een belangrijke functie voor academisch onderzoek en onderwijs aan studenten. Maar de nieuwe Evolutietuin mikt duidelijk ook op het brede publiek. Waarom eigenlijk? „Evolutie staat aan de basis van alle biologische diversiteit op aarde”, antwoordt Steur. „Planten zijn een fantastisch middel om die kennis te ontsluiten. Ik zie het ook bij mijn studenten: als je wéét waarom een mos een mos is, welke eigenschappen een plant heeft en waarom hij dan ergens wel of niet kan voorkomen, dan neemt je interesse toe. Je waardering neemt toe. Je gaat nadenken over de waarden van die diversiteit. Je gaat planten zien stáán.”

En dat stimuleert uiteindelijk natuurbescherming, besluit hij. „Veel mensen hebben een bepaalde ‘plantenblindheid’. Dat is zó’n enorme handicap. Hier realiseer je je hoe bijzonder het is dat mossen toch, zonder vaatsysteem, op zoveel plekken kunnen groeien. En dat die bloemen telkens weer hun specifieke bestuivers weten aan te trekken. Dat opent je ogen – en op een heel andere manier dan een boek dat zou doen.”

Pas relatief recent in de plantenevolutie ontstonden bloemplanten, zoals deze aronskelken, en bomen met bloemen, zoals eiken.
Foto Bram Petraeus