In de steentijd kon je een kapotte bijl nog heel goed voor iets anders gebruiken

Reportage

Experimentele archeologie Kapotte materialen werden in de steentijd vaker hergebruikt dan altijd gedacht werd. Zo werd een defecte bijl een schrapertje.

Lasse van den Dikkenberg onderzoekt fragmenten van stenen bijlen in zijn Leidse laboratorium.
Lasse van den Dikkenberg onderzoekt fragmenten van stenen bijlen in zijn Leidse laboratorium. Foto’s Bart Maat

„De laatste tijd zijn er veel berichten over het inzamelen van blikjes om ze te recyclen”, zegt archeoloog Lasse van den Dikkenberg, promovendus aan de Universiteit Leiden. „Maar hergebruik is van alle tijden. Ook in de steentijd deden ze eraan.”

Hij haalt een ruim 4.500 jaar oud en centimeters groot stenen werktuigje uit een plastic opbergzakje. „Dit was ooit deel van een vuursteenbijl. Nadat die is stukgegaan, is er van een fragment dit werktuigje gemaakt. Een kant werd gebruikt als schrapertje, en met het puntje aan de andere kant konden gaten gemaakt worden om een gebroken aardewerken pot te repareren.”

Het hergebruik in de steentijd is al lang bekend. Maar het gebeurde op veel grotere schaal dan tot nu toe gedacht, concludeert Van den Dikkenberg in een onlangs verschenen artikel in Lithic Technology.

„Voor mijn onderzoek, onderdeel van een NWO-onderzoek naar het leven in en om neolithische huizen, heb ik gebruik gemaakt van experimentele archeologie”, zegt Van den Dikkenberg in het Leidse Laboratory for Artefact Studies. Op werktafels staan dertien microscopen waarmee onder meer gebruikssporen op stenen werktuigen kunnen worden geanalyseerd. „Door allerlei nagemaakte vuurstenen werktuigen voor verschillende taken te gebruiken, zoals huiden schrapen, hout hakken en vlas snijden, en daarna de gebruikssporen te analyseren, is hier de grootste referentiecollectie van Europa opgebouwd. Het is alleen de vraag wat ermee gebeurt, omdat hoogleraar Annelou van Gijn, die het heeft opgezet, met pensioen is en niet wordt opgevolgd. Studenten krijgen dus nu geen college meer in gebruiksspooranalyse.”

Foto’s Bart Maat

Jagen, vissen en akkerbouw

Van den Dikkenberg, die die opleiding nog wel heeft genoten, heeft gekeken naar het hergebruik bij één bepaalde groep, de Vlaardingencultuur, die tussen 3400 en 2500 voor Christus jaagde, viste en een beetje aan akkerbouw deed in de Zuid-Hollandse delta. Van deze cultuur zijn ongeveer 120 vindplaatsen bekend, met uitlopers tot in het rivierengebied bij Nijmegen. „In het gebied van de Vlaardingencultuur was geen vuursteen”, weet Van den Dikkenberg. „Hun bijlen haalden ze bij Hesbaye in België of Rijckholt in Zuid-Limburg, kant en klaar, want de vervaardiging – een steen in vorm slaan, slijpen en eventueel polijsten – was specialistenwerk.”

Lees ook: Het verborgen leven van Limburgs eerste mijnwerkers

Zo’n bijl ging tijdens het gebruik weleens kapot. Op basis van de vondst van kleine werktuigen waarop nog een stukje gepolijste buitenkant was te zien, wisten archeologen al dat delen van zo’n kapotte bijl werden hergebruikt. „Ze schatten dat bij de Vlaardingencultuur ongeveer 10 tot 20 procent van alle vuurstenen werktuigen vervaardigd was van hergebruikte bijlen en beitels.”

Van den Dikkenberg vroeg zich af of niet ook fragmenten van de niet-gepolijste binnenkant van een bijl waren hergebruikt, en in welke mate. Om dat vast te stellen besloot hij bij wijze van experiment vier moderne vuurstenen bijlen – ongeveer 17 tot 18 centimeter lang, 6 centimeter breed en bijna 3 centimeter dik – kapot te laten slaan en van de fragmenten nieuwe werktuigen te maken. „We hebben het experiment met publiek gedaan. Tijdens de Nationale Archeologiedagen heeft Diederik Postma, een ervaren vuursteenbewerker en medeauteur, in het educatief erf Masamuda in Vlaardingen laten zien hoe het hergebruik in z’n werk is gegaan.”

Foto’s Bart Maat

Geen gepolijst oppervlak

Meer dan de helft van de 466 fragmenten groter dan 1 centimeter, om precies te zijn 59 procent, bleek geen gepolijst oppervlak te hebben, stelde Van den Dikkenberg vast. „Ze waren niet meer herkenbaar afkomstig van een vuurstenen bijl. Het experiment geeft aan dat bij alle vindplaatsen van de Vlaardingencultuur tot nu toe maar 41 procent van de vuursteenvoorwerpen die afkomstig zijn van een kapotte bijl als zodanig is herkend.”

Bij de vindplaats Hekelingen III, in de buurt van Spijkenisse, waar in 1980 1.023 vuursteenvoorwerpen zijn gevonden, waren er tot nu toe ongeveer 180 herkend als afkomstig van een bijl. Volgens Van den Dikkenberg moeten het er in werkelijkheid bijna 450 geweest zijn, dus meer dan 40 procent van het totaal aan op de plek gevonden vuursteenvoorwerpen. „Dat zijn er zoveel dat het er bijna op lijkt dat ze er op rekenden dat een bijl kapot ging, zodat ze er andere werktuigen van konden maken. Maar dat is nog voer voor discussie.”

Hekelingen is een uitschieter, maar Van den Dikkenberg concludeert dat bij vele vindplaatsen meer dan 20 procent van de opgegraven vuursteenobjecten afkomstig moet zijn van gebroken bijlen. Opvallend is dat bij andere vindplaatsen juist sprake lijkt te zijn geweest van weinig hergebruik.

In Forum Hadriani, in Voorburg, was slechts 4,4 procent van de 1.748 gevonden vuurstenen objecten afkomstig van gebroken vuurstenen bijlen, schat Van den Dikkenberg. „We hebben de neiging om aan te nemen dat recycling het logische gevolg is van consumptie. Maar als dat het geval is, zouden alle sites ongeveer hetzelfde percentage opleveren. Nu lijkt het erop dat de mensen in Hekelingen III tien keer meer bijlen hebben verbruikt dan de mensen in Voorburg Hadriani. Waarom zouden ze dat doen? Misschien is deze verdeling niet zomaar een logisch gevolg van het verbruik van vuurstenen bijlen. Zoals vaak in de wetenschap, brengt het onderzoek ook nog nieuwe vragen naar boven.”