‘In de regeneratieve landbouw gaat het vooral om een gezonde bodem’

Allerlei nieuwe vormen van landbouw letten meer op natuur, bodem en omgeving. Loekie Schreefel dook in de regeneratieve landbouw.


Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Het regent nieuwe namen in de Nederlandse landbouw. Het moet duurzamer, richting: biologische landbouw, kringlooplandbouw, natuurinclusieve landbouw, regeneratieve landbouw, agro-ecologische landbouw. Maar wat betekenen ze? „Alleen voor biologische landbouw bestaan nu voorschriften vanuit de overheid”, zegt Loekie Schreefel, die in maart aan de Wageningen University promoveerde op onderzoek naar regeneratieve landbouw. „Die term is opeens hip geworden”, zegt hij. „De ene na de andere multinational gebruikt hem, zonder dat er consensus bestaat over wat ze ermee bedoelen.” De wereldwijde koepel voor biologische landbouw, Ifoam, waarschuwde afgelopen februari voor misbruik van de term ‘regeneratieve landbouw’ door bedrijven die zich zo groener willen voordoen dan ze zijn. In een position paper noemt Ifoam zeven multinationals, waaronder PepsiCo, Cargill, Danone en Unilever.

Schreefel heeft uitgezocht welke definities er zoal rondgaan en of hij een eerste aanzet voor voorschriften zou kunnen geven. In Nederland volgde hij twintig boeren die met hun gangbare bedrijf bezig waren de omslag te maken naar regeneratieve landbouw. Met drie bedrijven probeerde Schreefel zelf oplossingen te bedenken.

„In de literatuur kom je allerlei definities tegen. Dat hoor je ook terug als je boeren vraagt wat ze eronder verstaan. De een benadrukt dierenwelzijn, de ander heeft het over de biodiversiteit onder en boven de grond. Ook het verbeteren van de menselijke gezondheid en de economische vooruitzichten worden genoemd. Maar wat je het meeste hoort is dat het om een gezonde bodem gaat.”

Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Behoud van een gezonde bodem

Dat is dan ook het uitgangspunt geworden in de voorlopige definitie die Schreefel in 2021 publiceerde in het tijdschrift Global Food Security: vanuit het behoud van een gezonde bodem meerdere diensten leveren die niet alleen het milieu verbeteren, maar ook de sociale en economische dimensie van duurzame voedselvoorziening.

Een gezonde bodem, dus. Maar is die bodem nu zo slecht in Nederland? „We hebben een heel vruchtbare bodem, maar toch spelen er allerlei problemen”, zegt Schreefel. Zo heeft de akkerbouw op met name kleigrond veel last van verdichting. „Omdat ze met zware machines het land opgaan. De bodem is dan niet goed doorlucht”, zegt Schreefel.

Ploegen helpt, dan krijg je weer zuurstof in de bodem. „Maar met ploegen werk je de vruchtbare toplaag naar beneden. En je verstoort het leven, al die netwerken van schimmeldraden, en de regenwormen die tunneltjes graven. Dat maak je allemaal kapot. Dat leven heeft het sowieso moeilijk door alle mest en bestrijdingsmiddelen.”

Schreefel stelde ook, binnen een groter project over regeneratieve landbouw, een matrix van uitkomsten op waaraan boeren horen te voldoen willen ze zich regeneratieve boer noemen, afhankelijk van onder meer bedrijfstype en landschap. Er zitten maar liefst veertien onderwerpen in. De bodem natuurlijk, maar ook klimaatregulatie, water- en luchtkwaliteit, inkomen, leefgebied voor soorten, aantrekkelijk landschap, verbinding met het platteland en de stad.

Al die onderwerpen probeerde hij nader in te vullen. Zo moet de bodem werken als koolstofopslag (haalt dus netto CO2 uit de lucht). Het gehalte aan organische stof in de bodem ligt tussen de 4 en 8 procent. Een overschot aan water wordt gebufferd. Het bedrijf is circulair, en levert veilig, aantrekkelijk en betekenisvol werk. Minstens 10 procent van elke vierkante kilometer landschap is semi-natuurlijk (ecosystemen zijn door de mens wel veranderd, maar de processen en de biodiversiteit zijn nog intact). De uitstoot van stikstof en de depositie ervan in natuurgebieden moet onder een kritische waarde liggen. Tussen de gemeenschappen van stad en platteland bestaat „een goede verbinding”.

Het kan heel ingewikkeld worden

„Niet elk onderwerp is voor een boerenbedrijf even belangrijk”, zegt Schreefel. Een melkveehouder op veengrond heeft hele andere uitdagingen dan een akkerbouwer op kleigrond. Je zou, afhankelijk van locatie en aard van een bedrijf, specifieke criteria kunnen opstellen.

Maar wordt dat niet te ingewikkeld? „Als onderzoeker omarm je de complexiteit. Nu moeten we proberen het te vertalen naar simpelere tools.” Schreefel werkt daar verder aan, als postdoc van de Farming systems ecology group, ook in Wageningen. Veel van die duurzame landbouwvormen overlappen elkaar trouwens, zegt hij. Of het nou natuurinclusief heet of kringloop. Allemaal hebben ze aandacht voor natuur, bodem, water, het inkomen van de boer, de contacten met de gemeente. „Ze leggen alleen de accenten anders.”

Schreefel zegt hele goede herinneringen te bewaren aan de bedrijven waarmee hij samenwerkte. „Wat me is bijgebleven is een gesprek met een boer die vertelde waarom hij was gestopt met het gebruik van pesticiden. Zijn kleindochter speelde buiten op het land. Hij moest haar terugroepen en vertellen dat ze nu niet op het land kon spelen. De kleindochter vroeg waarom? Opa vertelde haar dat hij iets op het land aan het spuiten was dat ze niet mocht aanraken omdat het niet gezond voor haar was. Zij vroeg toen: als het niet gezond voor mij is, is het dan niet ook slecht voor de hond, de vogels, en andere beesten die op het land komen.” Dat was voor hem het sein om ermee te stoppen.