In de donkere catacomben moest hij kruipend de weg naar buiten vinden

Leonard Rutgers, gefotografeerd bij een Utrechtse antiquair gespecialiseerd in medische en wetenschappelijke instrumenten.

Foto Lars van den Brink

Interview

Leonard Rutgers | archeoloog Zijn onderzoek in de joodse catacomben in Rome was intens. „De lucht is slecht, het is donker en je bent omsloten door muren.”

Dertig jaar lang heeft archeoloog en godsdiensthistoricus Leonard Rutgers onderzoek gedaan in de joodse catacomben in Rome. Als afronding van zijn project heeft de hoogleraar antieke cultuur aan de Universiteit Utrecht niet een dik wetenschappelijk standaardwerk gepubliceerd. In plaats daarvan heeft hij zijn werk samengevat in een publieksboek, Israël aan de Tiber, dat begin dit jaar is verschenen. „Hiermee bereik ik een groter publiek”, geeft hij als belangrijkste reden.

In heldere taal maakt hij duidelijk dat de joodse gemeenschap in Rome eeuwenlang volledig geïntegreerd was in de hoofdstad van het Romeinse Rijk.

En passant laat hij ook zien hoe wetenschap werkt en geeft hij aan wat onderzoekers wel of niet kunnen weten. Ook benadrukt hij dat bepaalde conclusies voorlopig kunnen zijn, tot het tegendeel bewezen wordt.

Het boek begint met een korte geschiedenis van het onderzoek naar de joodse catacomben in Rome. In 1606 werd de eerste ondergrondse joodse begraafplaats ontdekt, in wat nu de wijk Monteverde is. Kort erna raakte de plek al weer in de vergetelheid, tot enkele eeuwen later de Duitse hoogleraar kerkgeschiedenis Nikolaus Müller de catacombe herontdekte. De Eerste Wereldoorlog, waarin Italië de kant koos van de geallieerden, maakte een einde aan dat onderzoek. Door instortingen en de bouw van flats in de tijd van Mussolini zijn deze catacomben voor de wetenschap verloren gegaan. Intussen was in 1859 bij de wijngaard (vigna) Randanini langs de Via Appia en in de buurt van de christelijke catacomben Callixtus, Sebastianus en Praetextatus een tweede joodse catacombe gevonden. Zestig jaar later kwamen daar nog de catacomben van de Villa Torlonia bij.

Ondanks veelal gebrekkig onderzoek was er, toen Rutgers met zijn onderzoek begon, een communis opinio over de joodse gemeenschap in Rome: een grote groep joden, mogelijk zestigduizend in aantal, leefde afgesloten van de rest van de Romeinse maatschappij; het gebruik om hun doden in catacomben te begraven hadden de joden niet van zichzelf, maar hadden ze overgenomen van de christenen.

Ineens was het tankje leeg, terwijl ik diep in de catacomben was

U bent opgeleid als klassiek archeoloog. Hoe bent u bij de joodse catacomben terechtgekomen?

Rutgers: „Mijn doctoraalscriptie ging al over de archeologie van de joodse gemeenschap in Rome. Ik heb toen een jaar aan het Pauselijk Instituut voor Christelijke Archeologie gezeten. Op dat moment waren alleen de catacomben van Vigna Randanini toegankelijk. Een van mijn docenten, pater Umberto Fasola, had zelf in de catacomben onderzoek gedaan. Hij heeft me de sleutels gegeven en ik ben er elke dag op mijn Amsterdamse fiets naartoe gereden.”

Bent u toen, zoals u in uw boek beschrijft, een keer zonder licht komen te zitten?

„Ja, ik had een gaslamp, zo eentje met een bombola, een gastankje. Ineens was het tankje leeg, terwijl ik diep in de catacomben was. Gelukkig lag er een kabel op de grond, op handen en voeten ben ik naar de ingang gekropen. Later heb ik mijn studenten altijd twee aan twee de catacomben ingestuurd, met elektrische lampen. Onderzoek doen in de catacomben is sowieso intens: de lucht is slecht, het is donker en je bent omsloten door muren. In het begin gaan studenten ook ’s nachts heftig dromen.”

Het kost wel tijd om je in al die onderwerpen te verdiepen, maar uiteindelijk betaalt het zich uit

Vanaf het begin heeft u verschillende disciplines bij uw onderzoek betrokken: archeologie, epigrafiek, taalkunde en later ook nog natuurwetenschappen. Waarom?

„Veel archeologen specialiseren zich, bijvoorbeeld in één materiaalcategorie. Maar door niet alleen de sarcofagen, maar ook de lampen, wandschilderingen en inscripties te bestuderen – en daarmee talige aspecten – krijg je meer context en dus een beter beeld. En door ook taalkunde en natuurwetenschappen erbij te betrekken was er nog meer interactie, en een nog bredere inbedding van de resultaten. Het kost wel tijd om je in al die onderwerpen te verdiepen, maar uiteindelijk betaalt het zich uit.”

De bestudering van alle cultuurverschijnselen in de catacomben leverde uiteindelijk de stevige conclusie op dat de joodse gemeenschap zeker was van zijn joodse identiteit. Hét symbool daarvoor was de afbeelding op muren en voorwerpen van de menora, de zevenarmige kandelaar, die de Romeinen als buit hadden meegenomen na plundering in 70 van de Tempel in Jeruzalem.

Tegelijkertijd waren de joden goed geïntegreerd in de Romeinse samenleving. Een sarcofaag met een menora tussen een afbeelding van de vier seizoenen, een typisch Grieks-Romeins thema, geeft aan dat joden zonder problemen een niet-joods atelier binnenliepen om een sarcofaag naar hun smaak te bestellen. Verder gebruikten ze dezelfde Griekse en Latijnse taal, met dezelfde woordvorming en zinsopbouw, als de rest van Rome. Ook kozen ze soms voor Romeinse namen.

Op basis van het aantal graven (ruim 7.000) en de gebruiksduur concludeert Rutgers ook dat de joodse gemeenschap, verdeeld over enkele synagogen, tijdens de keizertijd gemiddeld niet groter was zo’n duizend personen.

Soms lijken de archeologen Italiaans te spreken en de natuurwetenschappers Chinees

In 2005 toonde u ook nog eens aan dat de joodse catacomben ouder zijn dan de christelijke. Hoe ging dat? En hoe reageerde het Vaticaan?

„In de gebluste kalk die werd gebruikt om de graven te verzegelen, bleken partikels houtskool te zitten. Die heb ik met de C14-methode laten dateren. Daaruit bleek dat de vroegste delen uit het midden van de eerste eeuw stamden, ruim een eeuw ouder dan de oudste christelijke catacomben. Met de bekendmaking heb ik gewacht tot ik een gerespecteerde positie had opgebouwd. Want er kwam in het begin natuurlijk flinke tegenwind uit het Vaticaan. Inmiddels is die wind weer gaan liggen.”

U bent nu bezig met een grootschalig interdisciplinair project naar de migratie van de joden. Daarvoor werkt u samen met David Reich van Harvard, een vooraanstaand onderzoeker op het gebied van zogeheten ‘ancient dna’.

„We zijn met vijftig man; we werken echt samen en doen de onlinevergaderingen met alle disciplines bij elkaar. Daarvoor moeten we een gemeenschappelijke taal ontwikkelen, want elk vakgebied heeft zijn eigen methodes en conventies. Soms lijken de archeologen Italiaans te spreken en de natuurwetenschappers Chinees. Daarom verdiep ik me in hun methoden, op mijn beurt geef ik hun leeslijsten over cultuurhistorische onderwerpen.

„Interdisciplinair onderzoek levert door de verschillende onderzoeksmethoden bij verschillende materiaalgroepen nieuwe data op. Al die data zijn een reflectie van hetzelfde verleden, maar hoe interpreteer je ze? Als resultaten ingaan tegen gangbare opvattingen, wordt het spannend. Dan moet je gaan nadenken over de vraag ‘hoe weten we wat we weten’. Heel kentheoretisch dus.”